vrijdag 19 april 2024

Volksverhalen Almanak


Het potje van de Witte Wieven


In Hupsel, u weet wel dat daar tussen Groenlo en Eibergen ligt, was eens een eigenwijze boer aan het ploegen. Op dat land wilde hij nog laat in het seizoen rogge zaaien. Hij dacht dat hij het voor de middag nog wel klaar zou krijgen. Voor hij er echter erg in had was het al hoog en breed middag. Hoewel hij al een flinke eetlust begon te krijgen, wilde hij het stuk land toch eerst afploegen voor hij naar huis ging. Nadat hij weer een keer met z'n ploeg heen en weer was geweest en even rustte aan de kant van het gras langs de akker, die richting Hunenbult liep, kreeg hij een lekkere geur van eten in de neus. Daarvan werd het niet beter met zijn honger. Gebraden vlees hier op deze afgelegen plek, hoe was dat mogelijk? In de hele omgeving stond toch huis noch hut! Maar opeens bedacht hij zich dat in de Hunenbult de witte wieven een hol hadden. Die waren zeker aan het braden!
"Nou, afgaande op de geur zou ik wel mee willen eten," dacht hij en ging weer aan het ploegen, terwijl hem ondertussen de maag nog meer begon te knorren. Toen hij weer rond geweest was, zag hij opeens een potje met eten in het gras langs het land staan. Hij haalde het leidsel van zijn schouder, liep er naar toe en bekeek het potje van alle kanten; er zat zelfs een groot stuk spek en worst in. Hij kreeg er allemachtig veel zin in. Maar als er nou eens vergif in zat?! Hoe langer hij er naar keek, des te meer zin kreeg hij er in.
"Ik zal het er maar op wagen," dacht hij en hij begon aan de worst. Het smaakte hem best en het viel er goed in. Het duurde niet lang of hij had alles op. Toen zette hij het potje weer terug op de plaats vanwaar hij het had gepakt, stopte het vol met veldkeien en riep in de richting van de Hunenbult:
Witte wiefkes zo wit.
Witte wiefkes zo zwart,
Eten jullie je aan die stenen zat…
Nog voor onze boer het leidsel weer over de rug had en 't paard met een 'hot' had aangejaagd, kwam een wit wiefke uit haar hol rennen en riep: "Dat zal je berouwen, mannetje!"
De boer keek stiekem voor zich uit, zei niks, ging weer aan het ploegen en maakte de wendakker in orde. Ondertussen was het bijna vespertijd (vier uur) geworden toen hij naar huis ging. De volgende dag zaaide hij rogge.
Tijdens de kerstdagen lag er een dik pak sneeuw, waaronder de rogge veilig was weggestopt. Een mooie witte wereld. Omdat de sneeuw zo hoog lag en er helemaal geen pad was, ging de boer maar niet naar het 'Kindeke wiegen'. De buren moesten het maar voor hem waarnemen. Hij had er zich nooit zoveel aan gelegen laten liggen.
De winter en het voorjaar gingen voorbij en de zomer kwam in een steeds voortdurende kringloop. Het werd een goed jaar, op tijd regen en op tijd zon. Het gewas groeide goed. Niemand had te klagen. Ook de rogge, die onze boer anders vaak met de zeis moest maaien, was meer dan goed. Hij zou ze dit jaar wel met een zicht moeten maaien. Zo gebeurde het dan ook toen de oogst begon. Een paar dagen na Sint Jacob (25 juli) haalde hij de rogge al binnen. De rogge die hij de vorige herfst het laatst gezaaid had, legde hij op de zolder boven de deel aan weerskanten van het slop (luik). Toen hij alles op de zolder had geborgen, wreef hij zich in de handen en zei: "Van die witten wiefkes heb ik toch geen last gehad, die tantes kunnen wat mij betreft barsten."
Hij was ze na een jaar toch nog niet vergeten, al had hij ze al die tijd niet gezien. Toen het weer midwinter werd wilde hij van de rogge die aan weerszijden van het slop lag brood bakken. Hij had de oven voor het huis aangestoken en het meel in de trog gedaan.
Hij begon te kneden. Toen nam hij een handjevol deeg om te proeven of het zout genoeg was, maar nauwelijks had hij het geproefde doorgeslikt of hij viel neer: dood…
Hij werd naar het kerkhof gebracht. Niemand treurde om zijn dood. Zijn huis bleef leeg en raakte uiteindelijk geheel in verval.
De witte wiefkes in de Hunenbult zijn al lang verdwenen. Soms vindt men er tegenwoordig wel urnen, maar dat is dan ook alles. Sommige mensen kunnen je nog de plaats wijzen op de Wolvenkamer in Hupsel, waar de ondankbare boer heeft gewoond.
*   *   *
Samenvatting
Een volksverhaal uit de Achterhoek over een eigenwijze boer. Een boer gaat laat in het seizoen nog rogge zaaien. Wanneer hij honger begint te krijgen, ruikt hij een heerlijke geur van gebraden vlees. Dan vindt hij een potje met eten in het gras; een potje van de witte wieven. Hij eet het leeg en stopt er keien voor in de plaats, maar dat zal hem berouwen...
Toelichting
Speciaal vertaald voor de Volksverhalen Almanak door Derk Jan ten Hoopen, bestuurslid van de "Dialectkring Achterhook en Liemers." Zie: www.dialectkring.nl. Origineel: 't Pötjen van de Witte Wiefkes, verschenen in "Land en volk van de Achterhoek."
Hupsel is een buurschap in de gemeente Berkelland. Tot 1 januari 2005 behoorde de buurschap tot de gemeente Eibergen. Hupsel grenst in het zuiden aan Groenlo, in het noorden en oosten aan Eibergen en de Holterhoek en in het westen aan de buurtschap Olden Eibergen.
De agrarische nederzetting is ontstaan aan de zuid-westzijde van de grote Hupselse Es. Naamgever van de buurschap is waarschijnlijk de boerderij Scholte van Hupsel, of "de Scholte" geweest. Er is verder weinig middeleeuws historisch materiaal over de buurschap bekend. De grens met Groenlo werd gevormd door de Hupselse beek, nu een onaanzienlijke waterloop, maar in 1627 was het riviertje nog een flink obstakel voor Frederik Hendrik tijdens het beleg van Groenlo. Hupsel kan echter bogen op een hoge ouderdom gelet op de vele archeologische opgravingen die op de es en aan de zuidzijde (grafveld) werden gedaan.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen