vrijdag 19 april 2024

Volksverhalen Almanak


De berin


De berinMen vertelt, dat er eens een koning in Roccaspra leefde, die tot gemalin had de moeder der schoonheid zelve. Maar hij verloor haar spoedig, want in de bloei van haar leven viel ze van het paard der gezondheid en verloor het leven. Voordat haar levensbaan bij de auctie der jaren haar einde vond, riep de stervende haar man tot zich en sprak als volgt tegen hem: "Ik weet, dat u mij hartstochtelijk bemind hebt. Toon mij daarom, nu ik aan de droesem van mijn leven gekomen ben, de room van je liefde, door mij te beloven, nooit te hertrouwen, uitgezonderd wanneer je een andere vrouw vindt zo mooi als ik was. Anders zal ik je vervloeken met alle kracht die in mij is en zal ik je er om haten, zelfs in de andere wereld!"
De koning, die haar huizenhoog lief had, barstte bij het horen van deze laatste wil in tranen uit en kon een tijd lang geen woord uitbrengen. Eindelijk bedwong hij zijn snikken en zei tegen haar: "Als ik verder nog ooit van een vrouw wil weten, moge mij eerder een beroerte treffen. Of een Catalaan moge me zijn beruchte dolkstoot geven of ik worde op andere wijze omgebracht. Mijn lief, denk daar niet eens aan, geloof geen dromen, dat ik verliefd kan worden op een andere vrouw. U hebt het eerst mijn liefde gekleed, u zult nu ook de laatste lompen van mijn verlangens meedragen!" En terwijl hij deze woorden sprak, begon de doodstrijd van de jonge vrouw; haar ogen braken en zij strekte de voeten.
De koning, die zag, dat de sluis des levens geopend was, opende de kanalen van zijn ogen met jammerkreten en slagen op de borst, die het gehele hof deden toelopen, en met luide stem riep hij de brave ziel bij de naam en vervloekte het lot, dat haar van hem geroofd had, trok zich de baard uit en beschuldigde de sterren, dat ze hem zoveel ongeluk gebracht hadden. Maar ook hij deed daarna zoals het gezegde luidt, dat elleboogpijn en leed om een vrouw hevig zijn, doch kort duren, en die andere volkswijsheid: 'twee vrouwen, een in het graf en een andere aan je zij'.
En de nacht was nog niet uitgereden naar de exercitieplaats van de hemel, om de vleermuizen de parade af te nemen, toen hij op zijn vingers begon uit te rekenen: "Nu heb ik mijn vrouw verloren en blijf ik als weduwnaar treurend achter zonder andere vreugde van een erfgenaam dan de zielige dochter, die zij mij gelaten heeft. Daarom zal ik een oplossing moeten vinden om een zoon te krijgen. Maar waarheen zal ik mij wenden? Waar zal ik een vrouw vinden even schoon als mijn vrouw, wanneer ieder andere bij haar vergeleken een harpij lijkt? Daar zit hem de moeilijkheid. Waar vind ik een andere, waar zal ik haar met een belletje gaan zoeken, als de natuur mijn lieve Nardella schiep (zij ruste in vrede!) en daarna haar leven afbrak? Ach, in wat voor labyrint, in wat voor nauwe steegjes heeft me de belofte, die ik haar deed, nu gebracht! Maar hoe nu? Ik heb de wolf nog niet gezien en vlucht al? Laat ons zoeken, zien en luisteren! Is het niet mogelijk, dat er een andere ezelin op stal staat behalve Nardella? Is het mogelijk, dat de wereld voor mij verloren wil zijn? Heeft er een besmettelijke ziekte onder de vrouwen gewoed en zijn zij uitgeroeid? Of zijn ze zoek geraakt?"
Dank zij deze overpeinzingen liet hij spoedig een verordening en gebod uitvaardigen, dat alle mooie vrouwen van de wereld zich aan de toetssteen van de schoonheid moesten komen onderwerpen, want dat hij de allerschoonste tot vrouw wilde nemen en haar met een koninkrijk begiftigen. En toen de afkondiging algemeen verbreid was, bleef er geen vrouw op ieder plekje van de aarde, die haar geluk niet kwam beproeven en was er geen vrouwspersoon, hoe mismaakt ook, die zich niet liet zien. Immers, wanneer men die gevoelige snaar der schoonheid aanraakt, geeft geen lelijkerd zich gewonnen en is er geen monster, dat wijkt. Elke vrouw dingt mee, ieder gelooft de schoonste te zijn, en als de spiegel haar de waarheid toont, geeft zij de schuld aan het glas, dat het beeld niet naar waarheid weergeeft, aan het kwik, dat er slecht opgestreken is.
Toen de stad vol vrouwen was, liet de koning haar in het gelid aantreden en begon voor hen langs te wandelen, zoals de sultan doet, wanneer hij zijn harem binnentreedt, met het doel, de mooiste edelsteen te kiezen. En bij het heen en weer lopen, op en neer, als een aap die nooit stil staat, fixeerde hij haar en nam nu eens deze dan weer gene van het hoofd tot de voeten op. En de een leek hem scheef van gezicht, van een ander vond hij dat ze een lange neus had, een derde een brede mond, een vierde zultlippen; deze vond hij een bonenstaak, gene klein van stuk en met een lelijk figuur, de een te dik, de ander te mager. De Spaanse kon hem niet bekoren om haar vale kleur; de Napolitaanse beviel hem niet om de hoge hakjes, waarop ze liep; de Duitse leek hem koel en ijzig, de Française te lichtzinnig van aard, de Venetiaanse een spinrokken van vlas met haar zo erg blonde lokken. Om kort te gaan, met een enkel handgebaar stuurde hij de ene om deze reden en de andere om een volgende reden terug.
Omdat hem zoveel knappe toetjes niet naar de zin waren en hij toch hertrouwen wilde, wendde hij zich tenslotte tot zijn dochter en overwoog: "Waarom zou ik zover van huis zoeken, als Preziosa, mijn dochter, naar het model van de moeder gemaakt is? Ik heb dit knappe gezichtje in huis en maak mij druk om het aan het andere einde van de wereld tegen te komen!" En hij maakte zijn gedachte aan zijn dochter bekend, die hem een uitbrander gaf en hem zulke verwijten naar het hoofd slingerde, dat de hemel het beter vertellen kan dan ik. Doch hij maakte zich kwaad: "Een beetje bedaard alsjeblieft en zwijg jij liever, zeg! En vanavond nog moet je besluiten, of je deze verbintenis sluiten wilt; zo niet, dan zal het slecht met je aflopen!"
Na deze vaderlijke beslissing gehoord te hebben trok Preziosa zich in haar kamer terug en bejammerde haar droevig lot en trok zich de haren uit. En terwijl zij met deze droeve jammerklacht voortging, kwam toevallig een oude vrouw langs, die haar altijd van blanketsel placht te bedienen. En toen deze haar aantrof meer van de andere dan van deze wereld en de reden van haar nood hoorde, troostte zij haar: "Hou goede moed, mijn kind, wanhoop niet, want voor iedere kwaal bestaat er een middeltje, behalve voor de dood. Luister eens naar me: wanneer je vader met zijn domme kop zijn wil vanavond wil doorzetten, steek dan dit grassprietje in je mond en dan zul jij dadelijk in een berin veranderen. En vlucht dan, want uit angst, waardoor hij bevangen wordt, zal hij je laten vluchten en loop regelrecht naar het bos, waar de hemel je geluk voor je bewaard houdt. En wanneer je er weer als een vrouw wilt uitzien, haal dan het sprietje weer uit je mond en dan zul je terugkeren tot je vroegere gedaante!"
Preziosa bedankte het oudje ten zeerste en bij het afscheid liet zij haar een schort vol meel en twee zijden ham en spek geven. En toen de zon, als een deerne die geen klanten vindt, een andere wijk ging opzoeken, liet de koning muzikanten komen en bood een feest aan al zijn ridders vazallen. Na vijf à zes uren dansen begaven de gasten zich aan tafel en deden zich overdadig te goed, en vervolgens trok de koning zich terug om zich ter ruste te begeven en riep zijn bruid, hem het kasboek te brengen om de liefdesrekeningen te voldoen.
Doch toen Preziosa hem onder ogen kwam, stak zij het sprietje in haar mond en nam aanstonds de gedaante van een vreselijke beer aan en kwam hem dreigend tegemoet. De koning schrok ontzettend van dit wonderbaarlijk gebeuren en verborg zijn hoofd onder het dek, waaruit hij de volgende morgen nog niet eens zijn hoofd tevoorschijn durfde steken.
Intussen verliet Preziosa het paleis en ging op een holletje naar een bos, waarin de duisternis samenzwoer, hoe over vierentwintig uur de zon te kunnen aanvallen. En in het bos bleef zij met de andere dieren aangenaam converseren, tot op die plek de zoon van de koning van Acquacorrente kwam jagen. Toen deze zich tegenover de berin zag, bleef hij haast dood van ontzetting, doch toen hij daarna merkte, dat het dier ging liggen en kwispelde als een hondje, kwam hij weer op adem. En het likken van het dier beantwoordde hij met aaien en aldoor zei hij: "Kom maar, best beestje, braaf, hoor. Kom maar mee met baasje," en zo kreeg hij haar achter zich aan naar huis. En hier beval hij, dat ze voor haar moesten zorgen als voor zijn eigen persoon en gaf haar een plaats in een tuin naast het koninklijk paleis om steeds naar haar te kijken vanuit een venster, als hem dat behaagde.
Toen nu op zekere dag alle bewoners het paleis verlaten hadden en hij alleen gebleven was, kwam hij aan het venster, om naar de berin te kijken. En in plaats van het dier zag hij Preziosa, die, om haar haren op te maken, het sprietje uit de mond genomen had en zich de gouden vlechten kamde. Bij het schouwspel van die verbluffende schoonheid verwonderde de prins zich buitengewoon en hij stortte zich de trappen af en holde de tuin in. Echter bemerkte Preziosa wat haar dreigde en zij stak dadelijk het sprietje in haar mond en werd weer als eerst. Toen de prins in de tuin kwam en niet vond, wat hij van boven gezien had, bleef hij zo ontdaan van teleurstelling, dat hij tot een zware melancholie verviel en na enkele dagen ziek werd. Steeds riep hij maar: "O, beertje van mij, mijn beertje toch!"
Zijn moeder, die deze klacht hoorde, was in de veronderstelling, dat de beer een lelijke streek tegen hem uitgehaald had en gaf bevel het dier te doden. Doch de dienaren, die allen verliefd waren op het makke beest, dat zich zelfs door het meest verharde gemoed zou laten liefhebben, hadden medelijden en geleidden het naar het bos, om vervolgens aan de koningin te melden, dat zij het de buik opengesneden hadden.
Toen het geval de prins ter ore kwam, werd hij onuitsprekelijk kwaad. En, ziek als hij was, sprong hij zijn bed uit en wilde de dienaren te lijf. Doch, nadat hij vernomen had, hoe de zaak in haar werk gegaan was, hees hij zich meer dood dan levend op een paard en zocht zo lang en zwierf rond tot hij de berin weervond en terugbracht naar huis. Hier gaf hij haar een plaats in een kamer en ging haar heel bekommerd aanroepen: "O verrukkelijk koningshapje, dat in deze huid verborgen zit! O kaars van liefde, die in deze harige lantaarn gesloten zit! Waarom speelt u zo met mij? Om mij te zien smachten en langzaamaan wegteren? Ik sterf uitgehongerd, van verlangen uitgeput en als een lampenpit opgebrand om uw schoonheid en u ziet er de duidelijke bewijzen van, want ik ben tot een derde gereduceerd en slechts vel over been, daar de koorts zich met een stevige dubbele draad aan mijn aderen gehecht heeft! Trek daarom het scherm van deze ruige huid op en laat mij het decor van uw schoonheid zien! Til de bladeren van die korf op en laat mij een blik slaan op de schone vruchten! Til de portière op en laat de ogen binnen, om de luister der wonderen te aanschouwen! Wie heeft zulk een glad kunstwerk in een kerker geplaatst, omhuld met haar? Wie heeft zulk een kostbare schat in een lelijke leren beurs gesloten? Sta toe, dat ik dat toonbeeld van gratie zien mag en neem er al mijn verlangens voor in betaling; want alleen een blik in het inwendige van deze berin kan de zenuwtrekkingen, waardoor ik gekweld word, beter maken!"
Doch toen hij dit gezegd en steeds maar herhaald had en merkte, dat hij zijn woorden te grabbel gooide, liet hij zich weer op zijn bed vallen en kreeg zulk een zenuwtoeval, dat de dokters het ergste voor de toekomst voorspelden. Zijn moeder, die geen ander geluk in de wereld had, ging toen naast hem aan zijn bed zitten en vroeg hem: "Mijn jongen, waar komt dit hartzeer vandaan? Welke zwaarmoedigheid heeft je nu toch bevangen? Je bent jong, iedereen houdt van je, je bent een flinke kerel, je bent rijk; wat ontbreekt jou dan nog, mijn zoon? Spreek toch: een bedelaar, die zich schaamt, krijgt niets in zijn bedelzak. Als je een vrouw wenst, kies dan en ik zal het handgeld geven; neem jij en ik betaal. Zie je niet, dat jouw lijden mijn lijden is? Jouw pols klopt, mijn hart klopt; jij hebt de koorts in je bloed, ik lijd in mijn hoofd; want ik heb geen andere steun voor mijn oude dag dan jou, mijn lieve jongen! Wees daarom vrolijk, om mijn hart blij te maken en om ons rijk niet ongelukkig, dit huis te gronde gericht en je moeder van verdriet verkommerd te zien!"
De prins antwoordde op de lieve woorden van zijn moeder: "Niets kan mij troost geven behalve het zien van de berin. Laat haar daarom in deze kamer verblijven. En ik wil, dat geen ander voor mij zorgt en mijn bed opmaakt en mij eten geeft dan zij alleen, want als ik dat pleziertje heb, zal ik gauw beter worden!"
Hoewel de moeder het verkeerd vond, dat de berin als kok en kamermeisje moest fungeren, beval zij toch dat het dier moest worden binnengeleid, want zij vreesde, dat haar zoon de kolder in de kop zou krijgen.
En de berin naderde het bed van de prins, tilde een klauw op en voelde de patiënt de pols, iets wat de koningin tot ontzetting bracht, daar zij vreesde, dat het dier hem zodadelijk de neus zou afrukken. Doch toen de prins vroeg: "Teddy, wil jij niet voor me koken en me eten geven en verder voor me zorgen?" boog de berin de kop en toonde zo, het voorstel te aanvaarden.
De moeder liet toen een paar kippen vangen en een fornuisje in die kamer aanmaken en er een pan met water om te koken op zetten. En de berin greep een kippetje, dompelde het in het kokende water en plukte het handig. En nadat ze het opengesneden had, reeg ze een gedeelte aan het spit en trok van het andere een soepje, zodat de prins, die eerst zelfs geen slokje suikerwater naar binnen had kunnen krijgen, zich nu de vingers aflikte. Na het eten gaf de berin hem met zoveel bevalligheid te drinken, dat de koningin haar op de voorkop wilde kussen. Vervolgens verliet de prins even het bed en maakte de berin zijn bed op, en daarna ging zij vlug de tuin in, plukte een mooi boeket rozen met esparcette en strooide die over het bed uit. De koningin zei toen, dat deze berin een schat was en dat haar zoon groot gelijk had, haar graag te mogen.
De prins volgde met zijn blikken deze lieftallige schoonheid en wakkerde het inwendige vuurtje aan, en als hij zich eerst al opat van verlangen, nu smachtte hij ontzaglijk en smeekte de koningin: "Lieve moeder, als ik deze berin met een kus geef, zal mijn ziel uit mij ontsnappen!" De koningin, die zag, dat hij op het punt stond flauw te vallen, wendde zich tot de berin: "Kus hem, toe, geef hem een kus, mijn lieve dier; wil toch niet, dat mijn arme jongen sterft van verlangen!"
De berin kwam nader en de prins omvatte haar beide wangen en hield niet op met haar te kussen. En terwijl zij hun gezichten voor elkaar hielden, viel op de een of andere manier het grassprietje uit de mond van Preziosa, die in de armen van de prins als een wonderlijk schoon menselijk wezen rusten bleef.
De prins gaf een schreeuw, terwijl hij haar in de liefdetang van zijn armen omkneld hield: "Daar ben je geknipt, vogeltje en nu ontsnap je mij onder geen voorwaarde meer!" Preziosa streek de kleur der schaamte over het schilderij van de aangeboren schoonheid en antwoordde: "Reeds ben ik in je handen; ik beveel jou mijn eer aan, hak me maar in stukjes, verpletter me en gooi me omver, zoals je behaagt!"
De koningin nam het woord en ondervroeg de schone jonkvrouw, om te vernemen wie zij was en wat haar tot dat ruige leven gebracht had. En Preziosa vertelde haar tot in finesses de geschiedenis van haar lotgevallen. De koningin loofde haar als een goede, eerbare dochter en zei tegen de prins, dat het haar goedkeuring weg droeg, als zij zijn vrouw werd. De prins, die niet anders in dit leven verlangde, gaf haar dadelijk zijn woord. En de moeder zegende het paar en beval, deze schone verbintenis te vieren met feestelijkheden en illuminaties.
En Preziosa was een voorbeeld van wat de mensen noemen: wie goed doet goed
ontmoet.
*   *   *
Samenvatting
Een sprookje over een koning die met zijn eigen dochter wil trouwen. Wanneer een koning met zijn eigen dochter wil trouwen, krijgt zij van een oud vrouwtje een grassprietje: als ze die in haar mond steekt verandert de prinses in een berin. Ze vlucht en wordt opgevangen door een prins, die ongelukkig wordt als hij ontdekt dat er in die berin een mooie prinses huist.
Toelichting
Uit de Pentamerone (Lo cunto de li cunti overo lo trattenemiento de peccerille - Het sprookje der sprookjes, of Vermaak voor de kleinen) van Giambattista Basile (Tweede dag, zesde sprookje).
Verwant met een sage uit de Faröer eilanden, waarbij de koning alleen wil trouwen met iemand wie de kleren van de gestorven koningin passen. Vergelijk met Grimm's Bontepels. Ook verwant met Assepoester.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Bron
"Italiaansche volkssprookjes" bewerkt naar de Pentamerone van G. Basile door Rien Valkhoff, illustraties van Frans Lammers. Uitgeversmaatschappij W. de Haan N.V., Utrecht, 1948.
Populair
Verder lezen