dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De boskoning Och


De boskoning OchVroeger was de wereld anders. Vroeger gebeurden er nog wonderen. Dat is nu allemaal voorbij. Luister naar het verhaal van de boskoning Och, dan begrijp je hoe het vroeger toeging op de wereld.
Heel lang geleden - lang voordat onze ouders en grootouders kinderen waren - leefden in het hartje van Rusland een arme boer en een arme boerin die een verschrikkelijk luie zoon hadden. De jongen deed nooit iets. Hij waste zich nooit. Hij zat altijd bovenop de oven - lekker op de warme stenen - en hij at het liefste zachte pap. Hij was al bijna twintig jaar, dus veel te oud voor een lui leven als een baby. Maar hij was te lui om zich ergens voor in te spannen. Kreeg hij een bord pap voorgezet, dan at hij het op. Kreeg hij geen pap, dan was hij daar ook tevreden mee en dan zei hij geen pap. Zijn ouders vonden het erg treurig dat hun zoon zo lui was. Ze spraken hem toe: "Wat moet er op deze manier uit je groeien? Andere kinderen worden volwassen en zijn hun ouders tot nut! Jij eet alleen en verder doe je niets."
De zoon liet zijn ouders praten en ging verder met luieren. Tenslotte zei op een dag zijn moeder tegen zijn vader: "Nou, wat besluiten we? Hij is nu een volwassen nietsnut geworden. Laten we hem uitbesteden bij een baas. Daar leert hij misschien een vak."
De vader vond na lang aandringen een kleermaker bereid de luie zoon in dienst te nemen. Na drie dagen had de leerling-kleermaker al schoon genoeg van naald en draad. Hij liep terug naar huis en klom weer op de oven. Zijn vader schold hem uit en ging naar een schoenmaker om te vragen of deze zijn zoon in de leer wilde nemen. Maar het leer en de zolen verveelden de luie jongen al na twee dagen, zodat ook deze leertijd eindigde op de oven. Nu deed de vader hem bij een smid met de woorden: "Dit is je laatste kans!" In plaats van het ijzer te smeden terwijl het heet was, liep de leerling-smid na één dag terug naar huis en hij klom op de oven terwijl die heet was.
Wat moest zijn vader nu weer bedenken? Hij dacht lang na en zei toen: "Ik breng deze luilak ver van hier. In een streek waar hij niemand kent, zal ik hem in de leer doen bij de eerste de beste baas. Weglopen is er dan niet meer bij."
De vader ging met zijn luie zoon op weg. Ze schoten niet hard op, want de jongen sleepte zijn voeten over de grond en bleef vaak als een ezel stil op de weg staan. Maar na een paar weken waren ze toch een heel eind van huis. Ze trokken door een donker bos en dat maakte de vader somber en moe. Hij zei: "Ik rust even uit op die boomstronk daar! Loop jij maar door, ik haal je wel in. Och, och, och, wat zijn mijn benen zwaar!"
Terwijl hij die laatste woorden zei, kroop uit een boomstronk een klein oud mannetje te voorschijn, een mannetje met een baardje dat tot zijn knietjes reikte. "Wat kan ik voor je doen, goede vriend?" vroeg het mannetje, en nu pas zag de boer dat hij een gouden kroontje op zijn oude hoofdje had staan. Het moest dus een koninkje zijn! Maar de boer was uit zijn humeur en bromde nors: "Heb ik je wat gevraagd? Heb ik je soms geroepen?"
"Als mijn oortjes me niet bedrogen werd ik geroepen," was het antwoord.
"Wie ben je eigenlijk?" vroeg de boer.
"Ik ben de boskoning Och. Ik hoorde duidelijk drie maal mijn naam roepen: Och, och, och!"
"Dat zei ik omdat ik zo moe ben van het lange lopen."
"Waarheen loop je dan wel?"
"Ik loop mijn neus achterna. Ik breng mijn nietsnut van een zoon naar een verre stad om hem in de leer te doen bij de eerste de beste die hem een vak wil bijbrengen."
"Doe hem in de leer bij mij!" zei de boskoning Och. "Ik zal hem veranderen in een vlijtige vakman. Op één voorwaarde: Als je na een jaar terugkomt om hem te halen en je herkent hem nog, dan laat ik hem met je meegaan. Maar als je hem niet meer herkent, dan moet hij nog een jaar langer bij mij in dienst blijven."
"Afgesproken," zei de vader en hij drukte ferm het handje van de boskoning.
Zo kwam de luie zoon in de leer bij Och. Om te beginnen leerde hij een heel andere wereld kennen, een wereld onder het bos, onder het dak van boomwortels en mos. De boskoning Och leefde daar in een hut van groene twijgen. Alles in die nieuwe wereld was groen, zelfs de vrouw van Och en de kinderen van Och waren zo groen als mos. De was werd gedaan door een groen wasvrouwtje met groene zeep en het wasgoed kwam stralend groen uit het groene waswater. Zelfs het eten, dat de luie zoon bij Och kreeg voorgezet, was groen, maar het smaakte heel goed, want groen voedsel is erg gezond.
De nieuwe knecht begon met te leren houthakken. De boskoning zei: "Ga buiten de hut, neem de bijl en hak brandhoutjes!"
De nieuwe knecht ging de hut uit, vond een groene bijl en een stapel groen hout, ging op het hout liggen en viel in slaap. Hij droomde groen.
Zo vond de boskoning de luie knecht een half uur later en wat deed hij? Hij gaf een paar ijverige knechts opdracht om de hele stapel hout met de luie knecht erop naar de haard te dragen en toen stak hij er de brand in. De houtstapel en de slapende knecht gingen in vlammen op. Van de luie jongen bleef alleen een handvol as over. Wat deed de boskoning toen? Hij besprenkelde de as met levenswater - dat was afkomstig uit het sap van duizendjarige eiken - en uit de as verrees de knecht een beetje minder lui dan hij geweest was. Zo ging dat bij de boskoning Och! Iedere keer dat de luie knecht bij het houthakken in slaap sukkelde, werd hij met het hout verbrand en uit de as stond hij dan door de tovermacht van de boskoning een beetje minder lui weer op. En zo groeide op den duur uit de luilak een goed uit de kluiten gewassen jongen, knap van uiterlijk, stevig van gestalte, blakend van werklust. Tegen het einde van het jaar was werken zijn lust en zijn leven.
Toen het jaar om was kwam de vader zijn zoon halen, zoals was afgesproken. Hij liep naar dezelfde boomstronk waar hij een jaar geleden op had gezeten, zette zich erop en riep: "Och!"
De boskoning kwam uit de boomstronk gekropen en zei: "Gegroet, boer!"
"Gegroet, Och!"
"Wat wil je van me?"
"Och, dat weet je wel! Ik wil mijn zoon terug."
"Goed zo! Kom met me mee. Je zult zien dat hij erg veranderd is. Je weet wat we afgesproken hebben. Herken je hem, dan gaat hij met je mee. Herken je hem niet, dan blijft hij bij mij in dienst tot over een jaar."
De boer volgde de boskoning naar zijn onderaardse rijk. Hij kwam in een groene wereld die hij niet vermoed had onder de bomen en zag daar een groen veld waarop jonge haantjes pikkend rondstapten.
"Wie van deze haantjes is je zoon?" vroeg Och.
De boer keek eens goed en zei toen: "Al die haantjes lijken precies op elkaar. Mijn zoon is er niet bij."
"Ga dan maar weer terug naar huis," zei Och, "want je hebt je zoon niet herkend. Nog een vol jaar blijft hij bij mij in dienst!"
De boer ging verbouwereerd naar zijn dorp terug.
Een jaar later zat hij weer op de boomstronk en hij riep: "Och!" De boskoning verscheen en wenkte de boer hem te volgen naar de groene wereld.
"Kom met me mee en wijs me aan wie je zoon is."
Hij liep voor de boer uit tot ze bij een schaapsstal kwamen. "Wie van deze schapen is je zoon?"
De boer keek aandachtig naar de schapen voor hij zei: "Al die schapen zijn eender. Mijn zoon zie ik er niet tussen."
"Ga mee naar boven, dan nemen we afscheid van elkaar tot het volgend jaar," zei de boskoning. "Je zoon blijft nog een heel jaar bij mij in dienst. Je hebt hem niet herkend."
Zeer ontstemd keerde de boer terug naar zijn dorp.
Het derde jaar ging voorbij en de vader ging weer op weg naar het bos waar Och woonde om er op de boomstronk te zitten en de boskoning te roepen. Onderweg ontmoette hij een oude man met spierwit haar en een spierwitte baard, die gekleed was in een vlekkeloos wit gewaad. "Gegroet, boer."
"Gegroet, oude meneer."
"Waarheen voert je pad?"
"Dat zal ik u zeggen. Ik ben op weg naar Och om mijn zoon te halen."
"Hoe bedoel je dat?"
"Dat zal ik u uitleggen, meneer." De boer legde uit hoe hij ertoe was gekomen zijn zoon af te staan aan Och en onder welke voorwaarden.
"Dat ziet er niet gunstig voor je uit," vond de ander. "Och zal deze zaak zo lang mogelijk rekken."
"Wat kan ik er nog aan veranderen?" vroeg de boer. "Afspraak is afspraak en eerlijk is eerlijk. Wist ik maar een manier om mijn zoon te herkennen."
"Ik weet wel een manier," was het onverwachte antwoord.
"Vertel me hoe ik mijn zoon kan terugkrijgen en mijn dankbaarheid zal geen grenzen kennen!" riep de boer smekend. "Al was hij dan een luiwammes en een nietsnut, hij blijft toch mijn zoon!"
"Luister dan. Als je deze keer bij Och komt, zal hij je zijn duiven laten zien. Daarbij zal een duif zijn, die niet pikkend rondstapt maar die onder een kerseboom zijn veren glad strijkt. Dat is je zoon!"
Na zich te hebben uitgeput in dankbetuigingen vervolgde de boer zijn weg. Een uurtje later zat hij weer op de boomstronk en hij riep: "Och!"
Och kwam dadelijk naar buiten gekropen en zei: "Volg mij naar mijn rijk."
Och bracht de boer naar zijn duivenhok en liet de duiven uitvliegen. Alle duiven leken sprekend op elkaar. "Wijs aan welke je zoon is," zei Och.
De duiven liepen nu pikkend over een groen veldje. Alleen één duif was onder de kerseboom gaan zitten en streek zijn veren glad. Die duif wees de boer aan. "Die daar is mijn zoon."
"Eindelijk goed geraden," zei Och. "Je kunt hem meenemen naar huis."
De boskoning verbrak de betovering en de duif veranderde in een knappe jongeman die blaakte van werklust. De vader was erg blij zijn zoon zo veranderd terug te zien. Hij zei hartelijk: "Beste jongen, we gaan naar huis terug. Wat zal je moeder blij zijn dat ik je deze keer niet hier hoefde te laten. Wat zal ze opkijken!"
Onderweg hadden ze elkaar veel te vertellen. De vader wilde alles weten over het leven onder de grond en daarna vertelde hij hoe het hemzelf boven de grond gegaan was: heel slecht! De vader besloot zijn relaas met de woorden: "Ik zie er geen gat meer in! Ik ben de laatste jaren steeds armer geworden en ik heb zelfs grote schulden moeten maken. Andere ouders hebben kinderen die voor hen werken, maar jij was bij de boskoning en je verdiende daar geen stuiver, waar of niet?"
"Pieker niet, vader," zei de zoon, "Alles komt in orde. Ik zie al een goede kans om iets te verdienen. Daarginds!"
De vader keek in de richting die zijn zoon hem wees en zag een paar ruiters op snelle paarden achter een vos aanjagen.
"Ik zal mezelf veranderen in een windhond en de vos vangen," zei de zoon. "Dan zullen die heren mij van u willen kopen. Vraag voor mij driehonderd roebel. Maar verkoop mij zonder halsband. Op die manier verdienen we een flinke duit door even achter een vos aan te rennen."
Voor zijn ogen zag de vader zijn zoon veranderen in een windhond die wegrende, de vos inhaalde en hem ving. De heren op de paarden hadden het ook gezien en ze reden naar de plek waar de boer als aan de grond genageld stond.
"Is die windhond van jou, vadertje?"
"Om u te dienen."
"Een beste hond. Verkoop je hem?"
"Om u te dienen."
"Voor hoeveel?"
"Driehonderd roebel, om u te dienen. Dat wil zeggen: zonder halsband."
"Een halsband hoeft er niet bij. Daar zorgen we zelf wel voor. Een halsband van goud krijgt je hond van ons. Hier heb je honderd roebel."
"Nee, dat is te weinig."
"Vooruit, neem het geld aan en geef ons de hond!"
De boer liet zich het geld in handen drukken en de hond liep met de heren mee toen ze wegreden. Maar ze hadden nog geen vijf minuten gereden of ze zagen de hond het struikgewas induiken. Wat ze niet zagen was hoe de hond veranderde in een jongeman en hoe die jongeman terugliep naar zijn vader.
Na een half uurtje begon de vader opnieuw te klagen. "Wat schieten we op met een handjevol roebels? We kunnen er hoogstens de ergste schulden mee afbetalen. Dan is het alweer op."
"Niet piekeren, vader. Er komt nog meer geld. Ziet u daar die edele heren? Ze jagen op kwartels. Ieder van hen heeft een valk op de vuist en die valken zijn afgericht om de kwartels in de vlucht te doden en naar hun meesters te brengen. Ik zal mezelf veranderen in een valk en de heren zullen me willen kopen. Vraagt u driehonderd roebel voor me, echter zonder leren band."
De vader en de zoon liepen dwars over het veld waar de valkenjacht aan de gang was. De valken die al in de lucht waren, hadden nog geen enkele kwartel kunnen vangen. Voor zijn ogen zag de vader toen zijn zoon veranderen in een valk die bliksemsnel een kwartel doodde en bij hem bracht.
De edele heren hadden het ook gezien. Ze hielden de boer staande. "Is dat jouw valk, vadertje?"
"Om u te dienen."
"Verkoop je hem?"
"Om u te dienen."
"Hoeveel moet hij kosten?"
"Driehonderd roebel, om u te dienen. Maar zonder leren band."
"We zullen zelf wel zorgen dat hij vast komt te zitten aan een leren band. Hier zijn de driehonderd roebel!"
Dadelijk lieten de edele heren de pas gekochte vogel vliegen. De valk verdween pijlsnel uit het gezicht. Even later zag zijn vader hem uit de struiken stappen in de gedaante van een jongeman. De vader had zijn zoon weer terug, maar de heren waren hun valk kwijt!
"Nu hebben we toch al een aardig bedrag," zei de vader opgewekt.
"Wacht maar!" antwoordde de zoon. "Het wordt nog meer! Als we op de paardenmarkt komen zal ik me veranderen in een paard. Dan verkoopt u mij voor duizend roebel. Echter zonder halster!"
Ze bereikten een stadje waar juist paardenmarkt gehouden werd. De zoon veranderde zich in een prachtig paard. Van alle kanten kwamen de kenners toelopen om te keuren en te bewonderen.
"Ik verkoop dit paard aan de eerste de beste die me duizend roebel in de hand geeft," zei de vader. "Alleen een halster verkoop ik er niet bij."
"Een halster hoeft er niet bij," zei een paardenkoopman die het paard met begerige blikken had staan monsteren. "Ik zal hem het paardetuig geven dat hij verdient. Met zilveren belletjes en gouden gespen. Maar duizend roebel is me te prijzig. Ik bied vijfhonderd!"
"Nee, dat is te weinig."
Nu stapte een zigeuner naar voren. "Hoeveel vroeg je voor dat paard?"
"Duizend roebel. Zonder halster."
"Ik zal je vijfhonderd roebel betalen."
"Nee, dat is te weinig."
"Vooruit dan: zeshonderd roebel!"
"Nee, dat is nog te weinig."
"Goed dan, ik geef je duizend roebel, maar ik moet de halster erbij hebben."
"Nee, de halster krijg je er niet bij."
"Beste vriend, hoe wil je me nu een paard verkopen zonder halster? Hoe moet ik het paard dan vasthouden? Aan zijn manen misschien?"
"Ja, waarom niet? Houd hem vast aan zijn manen of zijn staart. Als ik de halster maar houd!"
"Als je de halster erbij doet, doe ik er nog vijf roebel bij!"
De boer dacht eens terdege na. De halster was hoogstens drie roebel waard en de zigeuner bood er vijf roebel voor. Dat was een te mooie handel om nee tegen te zeggen. En zo gebeurde het dat de boer het paard aan de zigeuner verkocht voor duizend-en-vijf roebel. Koper en verkoper dronken nog een glas op de gezondheid van het paard en daarna liep de boer weg van de paardenmarkt en verder naar huis.
De zigeuner reed weg op het pas gekochte paard. Alleen: de zigeuner was helemaal geen zigeuner! De zigeuner was Och die tijdelijk de gedaante van een zigeuner had aangenomen. Het paard rook onraad en steigerde wild met Och op zijn rug. Maar de boskoning bleef het paard de baas en paard en ruiter keerden samen terug in het rijk van Och. Daar liet Och het paard vrij grazen op een ondergrondse weide. Zelf ging hij zijn vrouw opzoeken en hij zei: "Ik heb de wegloper nog op het nippertje weten te vangen! Hij was er bijna vandoor!"
Een paar uur later leidde Och het paard naar een ondergronds riviertje om het dier te laten drinken. Zodra het paard bij het water was gebracht, veranderde hij in een baars en die verse baars zwom snel weg. Och wist wat hem te doen stond: hij veranderde zichzelf in een snoek, sprong in het water en zette de achtervolging in.
De snoek haalde de baars in, maar de baars wist zo behendig zig-zag door het water te schieten dat de snoek hem niet kon bijten. De snoek verzon nu een ander middel en zong (want Och was niet zomaar een snoek maar een zingende snoek):
"Baarsje baarsje wacht op mij
tot wij zwemmen zij aan zij."
Maar de baars zong terug:
"Snoek snoek, ik hoor je
en blijf liever voor je!"
Waarop de snoek zong:
"Baarsje baarsje, ik heb zin
om te zwemmen vin aan vin."
En de baars antwoordde:
"Snoek snoek, ik weet het
en ik zeg je: vergeet het!"
Ze hadden al een hele afstand achter elkaar gezwommen - de rivier was intussen bovengronds geworden - toen de baars langs een veldje kwam en zag dat de dochter van de tsaar naar de rivier liep om wasgoed uit te spoelen. De baars sprong met een boog uit het water en veranderde in een gouden ring met een blinkende steen. Deze ring viel met een boogje voor de voeten van de dochter van de tsaar. Het meisje raapte de ring uit het gras en liep ermee naar het zomerpaleis waar ze met haar vader de zomermaanden doorbracht.
De tsaar bewonderde de ring en hij zei: "Doe hem aan je vinger!"
"Nee, dat doe ik nu eens niet!" antwoordde de dochter van de tsaar. "Ik vind hem zo mooi dat ik hem in mijn hand houd, zodat al mijn vingers er plezier van hebben!"
Een bediende kwam nu melden aan de tsaar dat er een koopman had aangeklopt en bij de poort van het zomerpaleis wachtte.
"Wat wil hij dan?" vroeg de tsaar verbaasd.
"Hij wil u persoonlijk spreken."
Deze koopman was eigenlijk geen koopman, maar Och die zich had veranderd in een koopman. Dat kon de tsaar niet weten, want hij regeerde alleen over het bovengrondse Rusland en van wat er ondergronds leefde wist hij niets. Hij liep naar de poort en zei tegen de wachtende koopman: "Wat wilde je met me bepraten?"
"Dat zal ik u uit de doeken doen," was het antwoord. "Ik was in mijn scheepje op de rivier - ik was onderweg naar hier - bij mij had ik een ring van goud, voor uw dochter van wie iedere Rus zo zielsveel houdt. Ineens viel die ring - het is ongehoord! - uit mijn handen overboord. Nu dacht ik: mogelijk heeft iemand de ring uit het water gevist, dus kom ik hier vragen of ik me daarin wel of niet heb vergist."
"Wat een toeval," zei de tsaar. "Ja, mijn dochter heeft aan de waterkant een gouden ring gevonden. Ik zal haar even roepen."
De dochter van de tsaar kwam naar de poort en toonde de koopman de ring.
"Ja, die is het," zei Och. "Mag ik hem even vasthouden?"
Dat stond de dochter van de tsaar hem niet toe, want ze vertrouwde de koopman niet erg.
"Vooruit!" zei de tsaar tegen zijn dochter. "Laat deze brave Russische koopman de ring die hij je wilde brengen even vasthouden."
"Nee!" riep de dochter van de tsaar driftig en ze gooide de ring op de vloer. Daar viel de ring uiteen in tarwekorrels die over de vloer rolden. Och veranderde zich voor de ogen van de tsaar en zijn dochter in een haan en hij begon met zijn snavel de tarwekorrels van de vloer te pikken. Hij pikte links en hij pikte rechts. De tarwekorrels slonken zienderogen. Maar de dochter van de tsaar zette haar voetje op de allerlaatste tarwekorrel en die werd door Och over het hoofd gezien.
Toen Och dacht dat hij alle tarwekorrels had opgepikt, vloog hij kraaiend van de pret weg. Het allerlaatste tarwekorreltje veranderde, zodra Och weg was, in een knappe jongeman die blaakte van ijver. De dochter van de tsaar werd op het eerste gezicht verliefd op hem. Op staande voet vroeg ze aan haar vader toestemming om met hem te trouwen.
De tsaar keek eerst wel wat zuinig omdat zijn dochter wilde trouwen met een boerenzoon, die hem nogal veranderlijk van aard leek, maar hij dacht: het gaat om het geluk van mijn dochter en ze drijft trouwens haar zin hoe dan ook door. Dus zei hij dat het in orde was.
De volgende dag werd de bruiloft gevierd met ongekende pracht en praal. Heel Rusland vierde feest, uitgezonderd de bewoners van het ondergrondse rijk. De boskoning zat, terwijl in het zomerpaleis van de tsaar het feest in volle gang was, op de boomstronk en hij kreunde: "Och, och, och, och, och, och..."
*   *   *
Samenvatting
Een Russisch sprookje over een ondergrondse tovenaar. Een echtpaar heeft een luie zoon en ze sturen hem naar een kleermaker, een schoenmaker en een smid om hun vak te leren, maar hij loopt iedere keer weg om terug naar huis te gaan. Zijn vader wil hem dan ver van huis brengen, maar onderweg komen ze boskoning Och tegen. Ze spreken af dat hij leerling wordt bij de tovenaar. Hierdoor beleeft de jongen vele avonturen.
Toelichting
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen