dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De ongelovige koning


Nog niet zo heel lang geleden niet zo ver hier vandaan woonde eens een koning. Zijn naam was koning Aldobert en naar hem was ook de hoofdstad genoemd. Aldoberta lag aan de zee en bij de duinen stond een hoge rood wit gestreepte vuurtoren om de schepen veilig naar de grote haven te loodsen. Koning Aldobert had vier dochters en drie zonen. Maar hij hield niet van fratsen en geldverspilling dus kregen ze geen cadeautjes en was er nooit een feest in het land. Want dat kostte alleen maar geld. Ja, het was een mooi land maar erg vrolijk ging het er niet aan toe.
Koning Aldobert had wel één ding waar hij niet van af wilde zien en dat was zijn dagelijkse ritje op zijn meest kostbare bezit: zijn rijpaard. Het was een prachtig zwart ros dat glansde als een meer in het maanlicht. En wat er ook gebeurde, of het regende of sneeuwde de koning maakte elke dag een ritje. Dan reed hij door het Koninklijke park en door de Koninklijke duinen en stalde zijn paard na afloop in de Koninklijke stallen.
Op een dag kwam er een man aan de poort van het kasteel. Hij klopte aan en de poortwachter opende het luikje. Daar stond een vreemde meneer met een fel gekleurd pak aan. Hij droeg een groene pofbroek, een rode fluwelen korte jas en een grote witte kraag. Op zijn hoofd een grote blauwgekleurde pet met een gele veer. En de man was zo bruin als melkchocolade.
"Dag meneer de poortwachter," zei de vreemde man, "Ik kom hier met een boodschap voor de koning. Wilt u mij binnen laten."
"Wat voor boodschap is dat? Vroeg de poortwachter.
"Een belangrijke brief voor de majesteit."
"Nou kom maar binnen dan," zei de poortwachter en hij liet de vreemde man binnen.
Hij werd bij koning Aldobert gebracht en die vond het ook maar een vreemde meneer.
"Wat komt u doen, meneer," vroeg de koning.
"Majesteit, ik breng u hier een brief van Sint Nicolaas uit Spanje. Het is heel goed nieuws."
De koning las de brief en vond het helemaal geen goed nieuws. Sint Nicolaas had zijn hoofdstad uitgekozen om dit jaar aan te komen uit Spanje. Dat betekende groot feest, slingers, muziek, cadeautjes voor alle kinderen en honderden Pieten op de daken. En dat wilde Aldobert allemaal niet. Hij keek helemaal niet blij en zei: "Luister eens meneer. Ik geloof helemaal niet in die Sint Nicolaas van jou, hij bestaat helemaal niet en hij heeft ook geen grote zak met kadootjes voor alle kinderen. Die Pieten bestaan ook niet. En dat witte paard kan zeker niet over de daken lopen. Zo, en daarmee uit. Gaat u maar weer weg meneer, ik wil u niet meer zien."
En zo moest de briefbrenger terug naar Spanje met slecht nieuws voor de Sint.
De volgende ochtend ging de staljongen naar de stal om het zwarte paard van de koning te zadelen voor het dagelijkse ritje van de koning. Hij kwam de stal binnen en kreeg de schrik van zijn leven. Alle vier de benen van het paard waren verdwenen. Het arme beest lag op zijn buik droevig te hinniken.
De staljongen haastte zich naar de koning en die vroeg: "Staljongen wat kom jij hier doen, jij hoort in de stal en niet in mijn mooie zaal."
"Majesteit er is iets vreselijks gebeurd daarom kom ik zelf naar u toe," zei de jongen bibberend van angst.
"Nou vertel op," zei de koning nors.
"Majesteit, u kunt vandaag niet uit gaan rijden."
"Natuurlijk wel, ik ben de koning en ik doe wat ik wil."
"Maar majesteit, de benen van uw paard zijn verdwenen."
"Wat zeg je daar, de benen van mijn paard verdwenen? Dat kan niet."
"Komt u zelf maar kijken, majesteit, het is echt waar," zei de staljongen.
De koning stapte naar de stal zo snel hij dat kon zonder te rennen (een koning rent natuurlijk nooit). En daar zag hij dat het waar was. Daar lag zijn lievelingspaard, zonder benen in het stro. De koning moest er bijna om huilen. Hij vroeg de wijze raadsheren om raad, liet de beste dokters er naar kijken. Niemand kon helpen. De benen waren gewoon verdwenen en het paard kon niet meer lopen. Het was uit met de dagelijkse fijne ritjes door het park en de duinen.
Aldobert was helemaal uit zijn doen. Hij sliep slecht en had een rothumeur. Zelfs tegen de koningin deed hij lelijk. Wekenlang duurde het al en nog waren de benen niet weer aangegroeid. De koning was wanhopig.
Toen verscheen er weer een vreemde man bij de poort van het kasteel. Een heel oude man op een schimmel. Hij wilde de koning spreken over zijn paard. Aldobert vroeg aan de oude man met zijn lange witte baard wat er mis was met zijn zwarte hengst. De oude man zei: "Majesteit, als u gelooft in Sint Nicolaas en in zijn Pieten. Als u gelooft dat er voor alle kinderen kadootjes in de zak zitten en als u gelooft dat de schimmel over de daken kan lopen dan komen ook de benen weer terug."
"Ik geloof het pas als ik het zelf zie," zei de koning.
"Het zij zo," zei de oude man en hij reed weg op zijn schimmel.
De volgende dag kwam de vuurtorenwachter melden dat er een heel grote stoomboot aankwam over zee en dat hij vol hing met slingers en dat er honderden Pieten op dansten. De koning wilde dat met eigen ogen zien en ging naar de haven, te voet nog wel.
Daar kwam de stoomboot de haven binnen varen. Het schip legde aan en alle kinderen van de stad zongen uit volle borst "Zie ginds komt de stoomboot." De koning zong niet mee.
Sinterklaas kwam aan land en ging naar de koning toe. Hij vroeg: "Dag majesteit, weet u wie ik ben?"
"Ja, u bent Sint Nicolaas, maar u bestaat niet," zei de koning.
"Geef mij maar eens een hand," zei Sinterklaas, "dan zult u zien dat ik wel degelijk besta. Hij stak zijn hand uit en de koning stak ook voorzichtig zijn hand uit. Toen hij de heilige zijn hand schudde wist hij dat Sinterklaas wel degelijk bestaat. Op dat moment plopte er in de stal weer een been tevoorschijn aan het zwarte paard van de koning.
Toen wenkte Sinterklaas de Piet die de zak van Sinterklaas droeg. Die zette de zak voor de Goedheiligman neer. "Kijk er maar eens in," zei Sinterklaas tegen Aldobert. Toen de koning in de zak keek zag hij duizenden en duizenden cadeautjes. Grote, kleine, goedkope en dure, voor jongens en voor meisjes. Voor alle kinderen van het land. Toen geloofde hij dat het echt kon. Alle cadeautjes in één zak. In de stal plopte weer een been tevoorschijn.
Toen klapte Sint Nicolaas in zijn handen en honderden Pieten buitelden van de boot af, dansten, sprongen, klommen langs lantaarnpalen, regenpijpen en masten. Ze liepen over daken, sprongen op schoorstenen en verdwenen er in. Ze waren overal tegelijk en Aldobert dacht: "Die Pieten bestaan dus wel degelijk." Plop, ging het voor de derde keer.
Daar bracht de Hoofdpiet het paard van Sinterklaas van boord en gaf de teugels aan Sint. Die werd door drie Pieten in het zadel geholpen en toen sprong het paard vooruit en voordat de koning met zijn ogen kon knipperen sprong de schimmel over de daken en de stegen van zijn stad. Toen hij het zag geloofde hij. 'Plop' klonk het en het zwarte paard van de koning kon weer lopen. Het was zo blij dat het meteen naar de haven galoppeerde en vrolijk hinnikte toen het de koning zag. Die was zo blij dat hij Sint uitnodigde in zijn paleis. Naast elkaar reden ze door de stad. Een wit paard en een zwart paard.
Overal in het land werd een groot feest gevierd met muziek, slingers, snoepgoed en limonade. En voortaan werd dat elk jaar gedaan op de verjaardag van de Sint. En de grootste feestvierder was Aldobert de koning. En ook de prinsjes en prinsesjes kregen voortaan Sinterklaascadeautjes.
*   *   *
Samenvatting
Een Sinterklaasverhaal over wel of niet geloven in Sinterklaas. Een koning houdt niet zo van feestjes en cadeautjes en gelooft niet in Sinterklaas. Wanneer hij dan ook een brief krijgt waarin de Sint de koning vraagt in zijn hoofdstad aan te komen, weigert hij. Prompt is zijn lievelingspaard ziek, dat alleen maar weer kan genezen als de koning in Sinterklaas gaat geloven. Om hem te overtuigen komt de Sint hoogstpersoonlijk langs...
Toelichting
Een verhaal geschreven door Frans Schobbe. Ontvangen via de mail d.d. 14 november 2018. Zie ook: De verhuizing van Sint Nicolaas, Het boek van Sinterklaas, De pepernoot en De laarzen van Sinterklaas.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen