dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De onoverwinlijke held


Er leefde eens een herder die Tsjemid Tsjoedsin heette. Als kind was hij al zo geweldig sterk dat hij, wanneer het op vechten aankwam, al zijn kameraden de baas was. Toen hij groter werd, moesten ook volwassenen tegen hem het loodje leggen en al gauw durfde niemand het nog tegen hem op te nemen.
Vele jaren hoedde Tsjemid, die zo arm was als een kerkrat, de kudde van een rijke boer, Tsjanar. Op een keer deed hij iets dat Tsjanar niet beviel, en waarop deze hem op staande voet ontsloeg. Ook niet zo erg, dacht Tsjemid, ik zal hier of daar wel een ander baantje vinden. Hij trok er op uit en kwam in een dicht woud. Op een open plek gooide hij zijn rugzak neer, strekte zich uit en was spoedig in het rijk der dromen.
In zijn droom kwam er een oude man met een lange witte baard naar hem toe en zei: "Goede morgen, jonge held!" Tsjemid antwoordde: "U vergist zich zeker; ik ben maar een eenvoudige herder."
"Nee, nee," zei de oude, "je bent een echte held. Luister naar wat ik je te zeggen heb. Onder de boom in de schaduw waarvan je nu uitrust, bevindt zich een ijzeren deur die naar een onderaards gewelf voert. Daar staat al honderd jaar lang een wonderpaard te wachten op iemand die hem zal berijden. Bestijg het paard en je zult een ware held worden. Laat de zwakken niet beledigen, ondersteun de armen, straf de slechte mensen en de gierige rijken. Leef verder gelukkig!"
Tsjemid Tsjoedsin wist toen hij wakker werd niet wat hij ervan denken moest: de droom geloven of niet. Het is altijd te proberen, dacht hij ten slotte. Hij pakte de boom stevig vast en rukte hem met wortels en al uit de grond. In het diepe gat zag hij inderdaad een verroeste ijzeren deur. Voor hem was het een peulenschilletje deze te openen. Daarna daalde hij af in het onderaardse gewelf.
Hij had nog niet ver gelopen of hij zag een prachtig sneeuwwit paard staan. Zijn huid leek van zijde en de hoefijzers waren van zuiver goud. Op zijn rug droeg het dier een kostbaar zadel dat met edelstenen was afgezet en daaraan hing een heldenwapen. Het paard stond ongeduldig te hinniken alsof het zeggen wilde: Waar wacht je nog op? Tsjemid bedacht zich dan ook geen tweemaal. Hij besteeg het edele dier en reed uit de onderaardse gang naar buiten.
Al spoedig hadden zij het dichte bos achter zich gelaten en kwamen zij bij een wegkruising. Daar stond een ruiter op een asgrauw paard.
"Waar gaat de reis heen?" vroeg Tsjemid aan de vreemdeling.
"Ik rijd naar het rijk der Turken, waar helden uit alle landen elkaar zullen ontmoeten," antwoordde deze. "De sterkste van hen zal met de dochter van de sultan mogen trouwen."
"Hoe heet je, als ik vragen mag?"
"Mijn naam is Sagib Ali."
"Laat mij je vergezellen, Sagib Ali."
"Mij best; de weg is breed of de weg is smal, maar er zal altijd plaats genoeg zijn voor twee."
Zij trokken tezamen verder door de eindeloze steppen, door dichte wouden, over hoge bergen en door snelstromende rivieren. Ten slotte kwamen zij bij een kruising van drie wegen, waar zij een ruiter op een gitzwart paard zagen staan. Hij wilde weten waar de twee ruiters - één op een koninklijk paard en de ander op een afgedankte schimmel - naar toe gingen. Zij vertelden hem het doel van hun reis, waarna de man, die zich voorstelde als Mohamed Kerim, hun vroeg met hen mee te mogen rijden. "Of de weg nu breed of smal is, kort of lang, er zal altijd plaats genoeg zijn voor drie," antwoordde Sagib Ali.
Met hun drieën reden zij verder en wisselden met elkaar de laatste nieuwtjes uit. Opeens liet Sagib Ali zijn paard stilhouden en zei tegen de anderen: "Wat heeft het eigenlijk voor zin dat wij met zijn drieën naar het Turkenrijk rijden. De sultan zal ons tegen elkaar laten vechten en slechts een van ons kan de gelukkige winnaar zijn. Laten wij liever loten wie van ons aan de wedstrijd zal deelnemen. De anderen zullen bij de volgende wegkruising naar links en rechts afbuigen."
De twee anderen vonden dat een uitstekend idee. Zij trokken een lot en dat viel op Tsjemid Tsjoedsin. "Jij zult dus naar het rijk der Turken gaan," zei Sagib Ali, "en wij zullen bij de volgende wegkruising links en rechts afslaan. Laten wij afspreken dat wij over drie jaar elkaar weer bij deze zelfde kruising zullen ontmoeten. Wanneer een van ons daar niet zal verschijnen, moeten wij aannemen dat hem een ongeluk is overkomen. Laat ons zweren hem dan te hulp te snellen, wat er ook gebeuren mag!"
De drie helden zwoeren het toen zij bij de wegkruising aangekomen waren en waar ieder zijns weegs zou gaan. Als dikke vrienden namen zij afscheid van elkaar en verdwenen in verschillende richtingen. Sagib Ali trok door vele landen en gedroeg zich zoals men van een held mag verwachten. Zijn naam werd wijd en zijd bekend, omdat hij altijd op de bres stond om de zwakken te beschermen, de armen te helpen en slechte mensen te straffen. Op een keer toen hij door een dicht bos reed, hoorde hij iemand jammeren: "Dappere held, help mij alsjeblieft en red mij van een wisse dood! Een boze tovenaar heeft mij in zijn macht en houdt mij gevangen!"
Sagib Ali reed naar de plek waar de stem vandaan kwam en steeg af. Hij zag een beeldschoon jong meisje dat aan een boom was vastgebonden. De held nam zijn zwaard en sneed de touwen los. Op hetzelfde ogenblik veranderde het meisje zich in een reusachtige slang en vrat de ongelukkige Sagib op met huid en haar. Het paard begon te hinniken en rende er zonder ruiter vandoor.
Mohamed Kerim kwam pas veel later door louter toeval op dezelfde plaats. Ook hij liet zich door het mooie meisje verschalken en onderging hetzelfde lot: het meisje veranderde - nadat hij haar had losgemaakt - in een vervaarlijke slang die hem verslond.
Tsjemid Tsjoedsin nam de kortste weg naar het Turkenrijk. Na drie dagen ontmoette hij een oude man met een lange witte baard. Waar heb ik die toch meer gezien? dacht Tsjemid en opeens wist hij het: het was de man met wie hij in zijn droom had gesproken.
"Waarheen voert de reis, mijn zoontje?" vroeg de oude hem.
"Ik ga naar het rijk der Turken," antwoordde Tsjemid. "Ik wil daar mijn krachten met andere helden meten en zien of ik geluk heb."
"Dat kun je altijd nog doen," meende de oude, "maar ik zou als ik jou was toch liever naar het land van de Kirgiezen rijden om daar met tsaar Samigoel te strijden."
"En waarom juist met hem?" vroeg Tsjemid.
"Deze tsaar bezit een toversteen die al jouw wensen kan vervullen wanneer hij in jouw bezit is. Mocht het je gelukken Samigoel te overwinnen, dan behoort de steen aan jou."
"Hartelijk bedankt voor uw goede raad, vadertje," zei Tsjemid. "Natuurlijk zal ik nu liever naar het Kirgiezenland rijden, want ik heb er altijd al naar verlangd zo'n steen te mogen bezitten."
Hij wendde zijn ros in de juiste richting en reed spoorslags naar het land van tsaar Samigoel. Na een paar dagen zag hij in de verte de grote tent van de tsaar al opdoemen. Dichterbij gekomen ontdekte hij dat de tent omsloten was door een gouden hekwerk. Op enkele gouden spijlen prijkten afgeslagen mensenhoofden.
Hoewel Tsjemid had gedacht op een vriendelijker manier ontvangen te worden, liet hij zich niet in het minst uit het veld slaan. Hij steeg van zijn paard, klauterde over het hekwerk en ging de tent van de tsaar binnen. Daar trof hij een oude vrouw aan die bezig was een vilten paardendeken te bestikken. "Hoe ben je hier binnengekomen, dappere held?" vroeg zij. "Dit is toch de tent van tsaar Samigoel. Wanneer hij jou hier vindt, zal hij je zeker doden. Je hebt toch wel gezien hoeveel mensenhoofden hij op de spijlen van het hekwerk heeft laten spietsen?"
"Ik ben hier niet gekomen om mij een kopje kleiner te laten maken," antwoordde Tsjemid, "maar om uit te vinden waar de tsaar de toversteen heeft verborgen. Ik smeek je, moedertje, help mij, wanneer je kunt!"
Nauwelijks had hij dat gezegd of er klonk buiten paardengetrappel. "Daar komt Samigoel aan, verberg je, warmeer je leven je lief is!" zei de oude vrouw. Zij bracht hem naar een hoek van de tent en verborg hem onder een vilten deken. Even later kwam Samigoel binnen, gekleed in een roodzijden kaftan en met een met parels bestikt kapje op zijn hoofd. Zijn haar zat in vlechtjes en in zijn rechterhand droeg hij een zweep met leren riemen. Hij ging aan tafel zitten en brulde: "Geef mij iets te eten, vrouwtje, want ik heb honger als een paard." De oude vrouw reikte hem gouden schalen met spijzen aan en schonk hem een beker wijn in.
"Waar ben je zo lang geweest, Samigoel?" vroeg zij hem met haar liefste stem.
"Ik ben op jacht geweest," zei de tsaar. "Ik achtervolgde een wit hert, maar het wist te ontkomen en verdween in de bergen. Vroeg of laat zal ik dat dier toch te pakken krijgen."
"Hoe denk je dat te doen?" vroeg de vrouw. Samigoel lachte zo hard dat het tentzeil heen en weer klapperde.
"Ik heb toch een toversteen die mij alles onthult wat ik wil weten? Wanneer ik die in het water leg, blijft er niets voor mij verborgen."
Nadat Samigoel gegeten en gedronken had, haalde hij de toversteen uit het gevest van zijn zwaard te voorschijn, plaatste deze in een kom met water en keek erin. "Ja, ja, ik dacht het wel," bromde hij. "Dat hert heeft zich in een spelonk verborgen, heel hoog in de bergen. Morgen ga ik erheen en zal ik het zeker vangen."
Hij verborg de toversteen weer in het gevest, legde zijn zwaard op een veilige plaats en ging op de sofa liggen om een tukje te doen.
Intussen kroop Tsjemid uit zijn schuilplaats te voorschijn, nam het toverzwaard en liep ermee naar buiten. Daar riep hij: "Word wakker, tsaar Samigoel! Ik ben gekomen om met je te vechten en jouw hoofd af te slaan." De tsaar kon zijn oren niet geloven, maar hij ging toch naar buiten. Toen hij Tsjemid zag staan, begon hij wederom oorverdovend te lachen en riep: "Jij bent nog veel te jong, ventje, om je met mij te kunnen meten! Bovendien is mij eens voorspeld dat ik door niemand overwonnen zal worden, alleen door de held Tsjemid Tsjoedsin."
"Die staat dan ook hier voor je!" riep Tsjemid.
Samigoel schrok en rende de tent in om zijn zwaard te halen. Waar hij ook zocht, hij kon het nergens vinden.
Ondertussen reed Tsjemid op zijn paard om de tent heen en zwaaide met zijn toverzwaard, terwijl hij uitriep: "Kom naar buiten, tsaar Samigoel, en verberg je niet, lafaard!" Samigoel liep weer naar buiten en besteeg zijn paard. De twee rivalen reden op elkaar in. Samigoel probeerde zijn tegenstander het zwaard te ontnemen, maar dat lukte hem niet. Tot slot stortte hij dodelijk getroffen ter aarde. Tsjemid ging terug naar binnen en zei tegen de oude vrouw: "Tot mijn vreugde kan ik u mededelen dat tsaar Samigoel niet meer in leven is. Niemand zal meer onder zijn barbaarse tirannie te lijden hebben."
"Je hebt een heel goed werk gedaan, dappere held! Ik heb lange tijd op je moeten wachten. Mijn vader, een oude adelaar, heeft mij hierheen gestuurd om de mensen te helpen. Nu kan ik weer gerust naar onze horst daarginds in de bergen terugkeren."
Nadat de oude vrouw dit gezegd had, veranderde zij zich in een jonge adelaar en vloog naar buiten.
Tsjemid besteeg zijn paard en vergat natuurlijk niet het zwaard met de toversteen mee te nemen. Hij kwam bij de wegkruising, waar hij drie jaar geleden afscheid genomen had van Sagib Ali en Mohamed Kerim. Daar zag hij het asgrauwe en het pikzwarte paard staan zonder hun berijders. Zij lieten het hoofd hangen en schuurden met hun hoeven over de weg, alsof zij om hulp vroegen. Hij dreef de twee paarden voor zich uit en deze vonden vanzelf de weg naar de plaats, waar hun meesters door de slang waren verzwolgen. Plotseling hoorde Tsjemid een lieflijke stem zeggen: "Help mij, alsjeblieft, dappere held! Een boze tovenaar heeft mij hier vastgebonden."
Bij het zien van het jonge meisje vertrouwde Tsjemid de zaak niet helemaal. "Wij zullen eerst eens zien of je wel de waarheid spreekt," zei hij, terwijl hij de toversteen uit het gevest nam en ermee naar een beekje liep. Hij legde de steen in het water en zag precies wat er gebeurd was. "Je bent niet zo'n mooi meisje als je er uitziet," zei hij, "maar een verschrikkelijke slang. Jij hebt mijn kameraden verzwolgen en je moet mij nu onmiddellijk vertellen waar zij zijn, anders zal het je slecht vergaan!" Het meisje schrok, veranderde zich in een slang en wilde zich op de held storten. Deze trok echter zijn toverzwaard en spleet het monster in twee delen.
De twee vrienden kropen uit het slangenlijf naar buiten en omarmden hun redder vol vreugde.
"Waar heb je de moed vandaan gehaald om met dit verschrikkelijke monster te vechten?" vroegen zij hem.
"Wij hebben toch gezworen elkaar altijd te helpen, wanneer het nodig zou zijn?" antwoordde Tsjemid.
De drie vrienden verlieten elkaar nooit meer en trokken verder door de wijde wereld. Toen zij oud en grijs geworden waren, kochten zij een huisje in het dorp waar Tsjemid was geboren. Hier sleten zij hun laatste levensdagen in rust en vrede.
*   *   *
Samenvatting
Een Russische sage over een toverpaard en een toversteen. In een droom wordt een herder verteld hoe hij aan een toverpaard kan komen waarmee hij een onoverwinnelijke held wordt. Hij verslaat een barbaarse tiran en verovert een toversteen, waarmee alle wensen vervuld worden.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen