dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De vergankelijke linde


De vergankelijke lindeOp een van de kleine, stille pleinen van Zutphen stond een lindeboom. Het was al een oude linde met een brede kroon. Op zonnige zomermiddagen viel haar koele schaduw ook in de winkel van de boekverkoper, Derk Reesink, een eenzelvig man, die aan de noordzijde van het pleintje woonde.
Derk Reesink was niet getrouwd; hij woonde alleen in zijn huis. Een enkele klant zag men soms in zijn winkel en tweemaal in de week kon men 's avonds ook zijn buurjongen bij hem zien binnengaan. De boekverkoper gaf Latijnse les. Er was niemand in de stad, die hem dit zou kunnen verbeteren. Men mompelde wel eens, dat Reesink in zijn jonge jaren in Deventer, ja zelfs in Leuven, ter schole was gegaan en dat hij in de laatste stad ook de kruinschering zou hebben ontvangen. Maar dat was dan toch al twintig, dertig jaar geleden. Het rechte kon men daar niet meer van te weten komen. Er was een tijd geweest, voor de Hervorming kwam, dat de magistraten een wakend oog op Derk Reesink gevestigd hielden. In zijn winkel zouden verboden boeken verkocht worden. Dat was een zwaar vergrijp. Slechts met het vuur konden misdaden als deze uitgeboet worden! Maar de gerechtsdienaars hadden de boeken nooit gevonden en de overheid had de winkelier met rust moeten laten. Sindsdien verliep het leven van de boekverkoper regelmatig en zonder stoornis. Zo was het ook gebleven sinds de Oude Leer plaats had moeten maken voor de Nieuwe.
's Morgens, omstreeks de tijd, dat de poorten van de stad geopend werden, deed Derk Reesink de luiken voor de vensters van zijn winkel weg. Pas 's avonds hoefde hij de blinden weer te sluiten. Ook op heldere dagen was er in de ochtend nog geen zon en op de middag lag het huis bij zonnig weer immers in de schaduw van de linde. In de avonduren van de dagen, waarop zijn leerling niet kwam, wandelde de boekverkoper door de straten en over de pleinen van Zutphen; in de schemering tenslotte, wanneer de dag warm geweest was, rustte hij op de bank voor zijn huis.
Er waren zeker weinig mensen in Zutphen, die zoveel van hun geboorteplaats hielden als Derk Reesink. Vanaf de dagen van zijn jeugd was hij vertrouwd met iedere steen van zijn stad. Hij kende Zutphen in alle seizoenen; hij had deze plaats lief, zoals een jongeman een jonge vrouw bemint. Wanneer iemand met hem over die liefde had kunnen praten, zou hij merkwaardige bekentenissen te horen hebben gekregen. Maar Derk Reesink maakte niemand deelgenoot van zijn gedachten. De stenen van de huizen, van de muren en van de straten, het water van het riviertje de Berkel, de brede stroom van de IJsel, zij waren de enige, waarmee hij sprak en zij bewaarden zijn geheim volkomen en deelden ze aan niemand mee. Op een avond was zijn buurjongen erg verstrooid. Zijn vertaling van de Latijnse schrijver deed bij de leermeester een diepe frons in het voorhoofd verschijnen. Ten slotte beval hij de leerling, het boek te sluiten.
"Het gaat vanavond niet," zei hij. "De volgende keer beter." - "Ze zeggen, dat de stadhouder gevlucht is," merkte de jongen plotseling op.
De stadhouder? Bedoelde de knaap Willem van den Bergh, de zwager van de Prins?!
"Ik weet niet, of ik er de volgende week nog wel zal zijn..." Derk Reesink begreep, wat de jongen bedoelde. Als de veldheer de stad in de steek had gelaten, zouden de Spanjaarden spoedig in Zutphen zijn. Een rilling liep de boekverkoper over de rug. "We zullen wel zien," zei hij op gemaakt onverschillige toon. "Pak je boek maar en laten we het maar bij de opgaven van de vorige keer houden." De jongen greep snel zijn eigendom, knikte zijn leermeester toe en liep haastig het huis uit.
Een ogenblik stond Derk Reesink diep in gedachten. "Nog eens," mompelde hij. Hij zuchtte zwaar. Toen ging hij eveneens naar buiten; hij wilde weten, of het waar was, wat de jongen hem had verteld.
Spoedig keerde hij terug. Het was waar; de stadhouder was gevlucht. De boekverkoper stelde nu orde op zijn zaken. In een geheime bergplaats, een ijzeren kist onder de plavuizen, sloot hij enkele boeken weg; het waren humanistische werken, waarmee hij zijn geest had gevoed, en die hij niet aan het vuur wilde prijs geven. Het was nu te laat geworden om nog een avondwandeling te maken en hij vergenoegde zich ermee, een uurtje op de bank vóór zijn huis te gaan zitten, want het was ongewoon warm voor de tijd van het jaar. Maar het was niet zo rustig op het pleintje als anders. In de deuropeningen van de huizen zijner buren stonden mannen en vrouwen met drukke gebaren te praten. Brokstukken van gesprekken bereikten zijn oor.
"De Spanjaarden komen!" hoorde hij uitroepen. "Schande! Schande! Hij is gevlucht!" - "Ik heb 'm nooit vertrouwd, al is-ie familie van de Prins!" - "Als die kerels hier komen huishouden, dan weet ik het wel! Dan gaan we d'r allemaal aan!" - "Het zal zo'n vaart niet lopen!" - "Jij kunt mooi praten; jij bent een papist!"
"Paap of geus, dat is de Spaanse soldaat om het even. D'r wordt niemand gespaard!"
"Wat denk jij ervan, Reesink?" vroeg de vader van de jongen, die van de boekverkoper les kreeg, plotseling.
"Wie zijn leven liefheeft, verlaat Zutphen; hoe eerder, hoe beter," antwoordde Derk Reesink rustig.
"Wat nou?!" zei de man. "En jij blijft hier rustig op de bank zitten en doet net, of het je koude kleren niet raakt!" - "Als je leven je lief is, dan ga je morgenvroeg, zo gauw de poorten open zijn, hier vandaan!"
"Heb jij alles al ingepakt? Ga jij d'r morgenvroeg van door?" Ook de andere buren waren rond de boekverkoper gaan staan. Hij stond als een ernstig en verstandig mens bekend en op zijn oordeel stelde men prijs, aan zijn raadgevingen hechtte men waarde. "Ik blijf hier," zei Derk Reesink, "maar jullie geef ik de raad om weg te gaan."
Daar begrepen zij niets van. "Waarom blijf jij dan hier?" vroegen ze. De boekverkoper schudde het hoofd. "Ik kan buiten Zutphen niet leven; als ik de stad verlaat, dan ga ik dood." - "En ben je dan niet bang, dat de Spanjaarden..." Zij maakten een veelzeggend gebaar. "Als ik sterven moet, dan wil ik hier sterven. Ik ben in Zutphen geboren, daar wil ik ook mijn ogen toedoen."
De buren haalden hun schouders op. Toen vroegen zij nog: "Denk je zeker, dat de Spanjaarden ons zullen vermoorden?" - "Allemaal, mannen en vrouwen, kinderen en grijsaards. Jullie moet weggaan en niemand achterlaten."
De volgende morgen begon de uittocht. Honderden verlieten Zutphen; onder hen waren alle bewoners van het pleintje. Alleen Derk Reesink was hier achter gebleven. Toch hadden nog vele inwoners de stad niet verlaten; onder hen waren er, die hoopten, dat Willem van den Bergh, of een andere Staatse bevelhebber zou terugkeren en de stad zou verdedigen. Ook waren er nog koningsgezinden; zij meenden van de Spaanse troepen geen overlast te zullen hebben.
De dagen gingen voorbij; en nog was don Frederik met zijn leger niet verschenen. Velen kregen weer moed. De Spanjaard zou zich nog wel eens bedenken, voor hij zich boven de grote rivieren waagde! Maar de boekverkoper gaf zich niet aan deze ijdele hoop over. Hij benutte de weinige dagen, die hem nog restten. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat dwaalde hij door de stad. Nog eens wilde hij het beeld van het oude Zutphen, hem vertrouwd sinds zijn kinderjaren, in zich opnemen. Zo neemt een boer afscheid van huis en hof, voordat hij gaat sterven.
Plotseling waren zij gekomen. Onverhoeds viel het leger van don Frederik de stad binnen. De Spanjaarden hadden de poorten open gevonden, want de magistraat had het niet gewaagd, zich tegen de koninklijke veldheer, die de zoon van de gevreesde hertog van Alva was, te verzetten.
Als een vloedgolf spoelde het krijgsvolk door de straten. Een hel van verschrikking brak los. Niemand in deze stad zal gespaard worden, had het bevel van de ijzeren hertog geluid. Zutphen moest aan de vernietiging worden prijsgegeven. Met stalen vuist moesten de rebellen in het noorden worden neergeslagen. De adem moest hun voor altijd ontnomen worden.
Op haar knieën smeekte de overheid bij don Frederik om genade, om lijfsbehoud! De veldheer keek over hun hoofden heen uit het venster van het raadhuis. Zegevierend zag hij in de gloed van de vlammenzee. Zutphen brandde reeds. Dat was zijn antwoord. Dagenlang duurde de moord op de burgerij. Met de ruggen tegen elkaar gebonden werden de inwoners, geus en paap, paarsgewijs in de IJsel geworpen. Duizenden werden verdronken, duizenden werden gehangen. In de deuropeningen, in de raamkozijnen, aan de takken van de bomen hingen de bloedende, geschonden lichamen van de Zutphenaren te stuiptrekken. De Spaanse furie woedde voort. Maar aan de takken van de lindeboom op het stille pleintje, dat zo achteraf lag, dat men het maar bij toeval kon vinden, hingen geen slachtoffers. De bewoners waren immers gevlucht en het troepje soldaten, dat op een avond tot deze uithoek van de stad op een dwaaltocht was doorgedrongen, had geen sterveling in de huizen gevonden.
Na vier dagen van moord, plundering en brand kwamen de Spaanse benden tot rust. Geen mens, zo dachten zij, was aan hun wraakneming ontsnapt.
Don Frederik beraadslaagde met zijn onderbevelhebbers, in zijn legertent, want geen stenen gebouw in Zutphen kon hen nog herbergen. Zij bogen zich over de kaarten van Overijssel en Gelderland. Eén voor één zouden de steden van het hertogdom en van het Oversticht hun thans zonder strijd toevallen. Alleen Kampen stelde zich nog teweer.
"Morgen marcheren wij," beval don Frederik. Zijn vinger wees op de stad nabij de mond van de IJsel. "En Zutphen?" vroeg een onderbevelhebber. "Morgenvroeg steekt gij de stad aan alle zijden aan." Hij lachte kort en honend. "Er mocht nog ergens een muur overeind staan!" De officier boog.
Toen het leger de volgende morgen afmarcheerde, sloegen de vlammen nog eens boven de puinhopen van de stad uit en de soldaten, die zich omkeerden, zagen een brandende fakkel boven de zuidelijke horizont. Een regen van as daalde op hen neer.
De vluchtelingen, die in Zutphen terugkeerden, herkenden hun stad niet meer. Zelfs de plaats, waar hun geboortehuis gestaan had, leek hun vreemd.
"Wij hebben alles verloren," zeiden ze. "Alleen ons leven hebben we behouden. Waren wij hier gebleven, dan waren wij dat ook kwijt geweest." En de bewoners van het pleintje dachten dankbaar aan de raad, die Derk Reesink hun gegeven had. Als wij zijn lijk nog ergens kunnen ontdekken, beloofden zij elkaar, zullen wij hem een eerzame begrafenis geven.
Zij hadden moeite om hun plein weer te vinden. Maar opeens herkenden zij de plaats. "De lindeboom!" riepen zij bijna allen tegelijk uit. Door één van die wonderlijke beschikkingen van het lot was de lindeboom gespaard gebleven. De huizen rond het plein waren tot ruïnes vervallen; geen steen stond meer op de andere. Zelfs de grond was omgewoeld; zelfs wat in de kelders had gezeten, was dikwijls verteerd. Maar de boom vertoonde hoegenaamd geen beschadiging. Geen tak was gebroken, geen twijg verbrand of verkoold. Alleen had de linde haar bladeren verloren, maar dat had de koude herfstwind, dat had de naderende winter gedaan.
De mensen stonden nog verbaasd naar de boom te kijken, toen zij een bekende stem achter zich hoorden: "Kijk de linde maar eens goed aan. Dat is het enige wat in Zutphen nog onbeschadigd gebleven is."
Wat nu, dat was immers de stem van Derk Reesink? Verwonderd keken zij om. Vóór hen stond de boekverkoper, ongedeerd, zonder kleerscheuren zelfs! Alleen zijn gezicht was dat van een oude man geworden. Het was op een eigenaardige manier vervallen. Zij konden eerst niet spreken van verbazing. Was er dan toch nog iemand gespaard gebleven in Zutphen?
"Ben jij de dans ontsprongen? Aan wie heb je dat te danken?!" vroegen ze eindelijk.
Derk Reesink wees op de lindeboom. "Die boom daar en ik zijn de enigen, die het overleefd hebben. Die linde is nog onbeschadigd, zie je wel... maar mij heeft het veranderd..."
"Maar vertel ons toch, wat er gebeurd is," drongen ze bij hem aan. "Ik meende, dat ik hier op de bank de dood maar moest afwachten. Toen hoorde ik het schreien der slachtoffers, het gejammer van vrouwen, mannen en kinderen, die werden afgeslacht. Ik had niet gedacht, dat het zo erg zou zijn... Het was erger dan vroeger..." - "Wat bedoel je daarmee?" - "In Leuven heb ik in mijn jeugd mensen op de brandstapel horen schreeuwen voor zij stierven... maar dit... dit was veel erger... zo had ik het me niet voorgesteld..." Nog steeds wees hij op de linde. "Toen ben ik in de boom gevlucht. Ik weet niet meer hoeveel dagen ik erin gezeten heb... ze hebben me niet gevonden... Zo bleef ik gespaard..."
"Een wonder!" riep een der mannen uit.
Derk Reesink knikte. "De Heer heeft me door een wonder gered... Ik was niet op sterven voorbereid. Ik hing aan de stoffelijke dingen, aan mijn boeken, aan mijn huis, aan mijn stad. Dat is niet slecht, maar ik hield zoveel van het stoffelijke, van het aardse, dat ik geloofde, dat ik het nooit zou kunnen missen; nee, ik zou het ook nooit behoeven te missen. Als ik dood was, zou mijn lichaam in de mij vertrouwde grond liggen, dan zou ook mijn geest nabij de dingen zijn, die ik in mijn leven gekend had. Maar nu, na deze gruwel, weet ik beter. Alles is vergankelijk; alles verdwijnt. Alleen de geest blijft voortbestaan, als hij het oog op de Heer gevestigd houdt... Ja, de Heer heeft mij door een wonder gered... nu pas ben ik voorbereid om te sterven..."
Zijn buren begrepen zijn woorden niet. Nooit had Derk Reesink zolang ook achtereen gesproken. Zij zagen elkaar met blikken van heimelijke verstandhouding aan. De vreselijke gebeurtenissen moesten het verstand van de boekverkoper geschokt hebben. Want dit alles klonk toch verward, onbegrijpelijk, tegenstrijdig. Deze man was niet eens blij, dat zijn leven gered was!
Toen wees een van hen naar de linde en vroeg: "Maar je hield toch ook zo van die boom; ben je dan niet blij, dat die er tenminste nog staat? Die is nog helemaal onbeschadigd; trouwens, dat heb je ons zelf daarnet nog gezegd!"
Derk Reesink zag met blinde blik naar boven. "Ook die lindeboom zal eenmaal vergaan," zei hij. "Hij bleef alleen gespaard, opdat ik gered zou kunnen worden."
De omstanders schudden meewarig hun hoofden, met die arme man viel niet meer te praten.
Later, toen zij waren weggegaan, ging de boekverkoper naar binnen. Hij ontsloot, diep onder de grond de geheime bewaarplaats, waarin de geschriften, die hem bovenal lief waren geweest, lagen verborgen. Maar hij legde ze alle opzij; slechts een enkel boek nam hij koesterend in de hand: het was het Nieuwe Testament, een Griekse tekstuitgave van Desiderius Erasmus, bij Froben in Bazel in 1516 gedrukt. Een eerste uitgave! Maar dat was van geen betekenis. Het Woord, het voedsel voor de geest, was eeuwig!
*   *   *
Samenvatting
Een sage uit Zutphen over de Tachtigjarige Oorlog. Tijdens de uitmoording van Zutphen door de Spaanse troepen onder don Frederik in 1572 zou een man in een linde zijn toevlucht gevonden hebben en als enige achtergebleven bewoner van de stad aan de dood ontkomen zijn.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen