vrijdag 19 april 2024

Volksverhalen Almanak


De vernachelde vrijers


Er was eens een niet alleen schatrijke, doch ook verrukkelijk ogende en nog jonge weduwe, wier echtgenoot al een jaar of wat terug was overleden. Haar deur werd bijkans plat gelopen door hele rissen mannen, die niets liever wilden dan met haar in het huwelijk treden, maar de mooie weduwvrouw dacht er eenvoudig niet aan om nog eens te trouwen.
Zo lieten zich op een goede dag wederom drie jongemannen bij haar aandienen, die om beurten naar haar hand dongen. Evenals hun voorgangers werden ze echter onverrichter zake weer naar huis gestuurd.
Deze drie huwelijkskandidaten waren echter vastbesloten zich niet zomaar te laten afschepen, en bleven de lieftallige weduwe door steeds terug te komen het leven ingewikkeld maken. Stuk voor stuk verklaarden ze haar vurig hun liefde en pochten op hun rijkdommen, totdat hun gezeur de jonge vrouw tenslotte danig de keel uit begon te hangen en zij in stilte op een plannetje begon te zinnen om het opdringerige drietal af te schudden.
Het kostte haar de nodige hoofdbrekens, doch na lang piekeren had ze een probaat middel bedacht: op een avond liet ze de drie kerels, met tussenpozen van een uur, een voor een bij zich komen, zonder dat de vrijers van elkaar wisten dat ze die avond waren uitgenodigd - de weduwe had hun namelijk volstrekte geheimhouding opgelegd.
Toen op de bewuste avond haar eerste bezoeker arriveerde sprak de vrouw tot hem: "Als je echt zoveel van me houdt als je beweert, bewijs dat dan maar eens door de nacht hier als dode in een echte doodkist door te brengen." Dat had de man best voor haar over, en gewillig liet hij zich in een lijkwade hullen en volgde haar naar het kamertje waar de kist reeds stond opgesteld. Moedig stapte hij erin en ging languit liggen, zodat hij op het eerste gezicht niet van dood te onderscheiden was.
Even later klopte de tweede bezoeker aan. "Als je me werkelijk lief hebt," vroeg de weduwe, "zou je dan vannacht voor me willen waken bij een dode die hier in zijn kist staat opgebaard?" Dat vond de man prima, en hij beloofde haar die nacht de wacht te zullen houden bij de dode. De weduwe hulde hem in een lang, wit gewaad, bond hem twee ganzenvleugels aan z'n schouders, gaf hem een brandende lantaarn in de hand en verwees hem naar het als rouwkamer ingerichte vertrekje. De eerste vrijer, die daar zogenaamd voor lijk lag, wierp een steelse blik vanuit zijn kist en dacht: "Waar zou ik nu nog bang voor hoeven wezen, als er een engel over me komt waken?" Geheel gerustgesteld sloot hij de ogen weer.
Het duurde niet lang of de derde vrijer liet zich aandienen. De weduwe ontving hem met een tedere en toch plechtige uitdrukking op haar schoon gelaat, zoals ze ook zijn twee mededingers had ontvangen, en vroeg: "Als je echt zoveel om me geeft, wil je dan een lijk voor me naar buiten brengen dat hier in een rouwkamertje staat opgebaard?" - "Voor jou doe ik alles," sprak de reddeloos voor haar charmes bezweken vrijer op dwepende toon. "Al wordt het door de duivel in eigen persoon bewaakt, ik breng dat lijk wel even voor je naar buiten!" De vrouw maakte met wat roet zijn gezicht zwart, knoopte hem twee bokkenhoorns op z'n hoofd en stuurde hem aldus uitgedost het rouwkamertje in.
Zijn entree daar bezorgde alle drie de vrijers een hevige schrik, want op de nu ontstane situatie had noch hijzelf, noch de engel, noch de dode gerekend. Zich langzaam herstellend van de schok vroeg de duivel de engel op onheilspellende toon: "Wat moet jij hier? Scheer je weg! Ik heb opdracht deze dode naar de hel te brengen." - "En ik heb opdracht dit lijk te bewaken!" diende de engel hem kernachtig van repliek. Weldra raakte het tweetal slaags, en het begon ernaar uit te zien dat de duivel de overhand kreeg. Zodra de man in de kist in de gaten begon te krijgen dat de engel het onderspit dreigde te delven, maakte een verschrikkelijke angst zich van hem meester dat hij in levende lijve naar de hel gebracht zou worden, en ontzet sprong hij uit de kist en snelde het kamertje uit alsof de duivel hem op de hielen zat.
De beide strijdenden, die daar eensklaps pal voor hun ogen een dode tot leven zagen komen, schrokken hier zo vreselijk van dat ook zij nog maar één gedachte hadden: weg wezen hier! Struikelend over hun eigen voeten en de vermommingen, die hen in hun bewegingen belemmerden, bliezen ze hals over de kop de aftocht.
De weduwe, die dit tafereeltje vanuit een schuilplaats gefascineerd had gevolgd, sloeg zich op de dijen van het lachen tot de tranen haar over de wangen biggelden. De trouwlust was het ondernemende drietal nu voorgoed vergaan, en vanaf dat moment lieten ze de bekoorlijke weduwe dan ook verder met rust.
*   *   *
Samenvatting
Een grappig verhaal uit Estland over trouwlust. Een nog jonge, mooie en schatrijke weduwe heeft drie aanbidders die graag met haar zouden willen trouwen. De vrouw heeft echter geen zin om te hertrouwen en verzint een list om van de opdringerige vrijers af te komen.
Toelichting
Oorspronkelijk verschenen in 1922 in een Duitse bundel Estlandse, Finse en Lijflandse sprookjes verzameld door August von Löwis of Menar. Deze versie is vertaald en bewerkt door Heye en Kitje Wassenbergh.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen