donderdag 25 april 2024

Volksverhalen Almanak


De vriend


Er was eens een zekere Cola Jacovo Aggrancato uit Pomigliano, echtgenoot van Masella Cernecchia uit Resina, een schatrijk man, die zelf niet wist, hoeveel hij bezat, zodat hij zwelgde in overvloed. Met dat al verloor hij, al had hij geen kinderen of zorgen en kon hij over tonnen geld beschikken, geen duppie uit zijn zak; al holde hij ook honderd mijl. Hij onderwierp zich aan allerhande ontberingen en leidde een kommervol hondenleven, om maar opzij te kunnen leggen en bijeen te schrapen.
Zo gierig als hij was, gebeurde het hem, dat iedere dag tegen het uur waarop men aan tafel ging, om voor de instandhouding van het leven te zorgen, tot zijn ongeluk een plaag van een vriend op bezoek kwam, die hem maar niet losliet en, alsof hij een klok in zijn lijf en een zandloper tussen zijn tanden had, zich altijd juist tegen etenstijd vertoonde, om dan het echtpaar gezelschap te houden.
En met een stijve kop klampte hij zich zo aan hen vast, dat hij er met geen houweel van los te krijgen was. En hij keek hun zo erg de happen uit de mond en maakte zoveel grapjes en plaatste stekelige opmerkingen, tot zij hem tenslotte maar vroegen: "Als je soms wilt toetasten?" Dan nam hij, zonder zich langer te laten bidden, haastig tussen de man en de vrouw plaats en vol begeerte en als uitgehongerd, snel als een jachthond, met de kwaal der wolven in zijn lijf, haast-je rep-je gebruikte hij de handen als een doedelzakspeler, draaide met zijn ogen gelijk een wilde kat en werkte met zijn tanden, alsof het molenstenen waren. Zonder te kauwen slokte hij het eten naar binnen, de ene hap liet hij dadelijk door een andere volgen en toen hij zijn kaken flink gebruikt en zijn maag zo volgeladen had, dat zijn buik op een trommel geleek, toen hij de bodem der schalen en alles schoon op zag, stond hij op, greep zonder 'proost' te zeggen een kruik met wijn, dronk er zich zat aan en ging vervolgens weer weg naar zijn werk. Cola Jacovo en Masella liet hij beteuterd achter.
Toen zij dit gebrek aan bescheidenheid van de vriend merkten, die als een gescheurde zak maar zwelgde, die flink buffelde en onderwijl onzinpraat verkocht, die op een onbehoorlijke manier zijn maag vulde, die vrat en zoop en alles wegsleepte wat op tafel stond, wisten zij niet wat ze moesten doen om deze bloedzuiger van hun vel los te krijgen, deze lastpost van een vriend, die was als een paardenteek, een te knellende kousenband, een belasting op het leven, een poliep; als pijn in het hoofd. En zij haakten naar het ogenblik, waarop zij eens samen zouden kunnen eten, zonder dergelijke hulp aan hun zijde, zonder zulk een flinke mee-eter.
Op zekere morgen, toen zij vernomen hadden, dat de vriend uit de stad gegaan was ter assistentie van een commissaris, zei Cola Jacovo tegen zijn vrouw: "Geprezen zij de zon, die ons één keer in de honderd jaren de kaken laat gebruiken, die ons één keer eens smakelijk laat eten zonder die rustverstoorder! Nu willen wij van dit ogenblik profiteren! Vlug, maak het vuur aan, want nu het ons gegeven wordt, eens flink te eten, willen wij het ons goed laten smaken!"
En hij haastte zich naar de markt, om een dikke paling te kopen, een zak bloem en een fles olie; en toen hij terugkwam zorgde hij voor de paling, terwijl zijn vrouw druk in de weer was, een lekkere koek te bakken. Toen alles in orde was, gingen zij aan tafel; doch zij zaten nog maar amper op hun stoelen, toen - zie aan - daar klopte die bloedzuiger van een vriend aan de deur.
Masella keek uit het raam en zag de verstoorder van hun genoegen, en daarna richtte zij zich tot haar man: "Beste Cola Jacovo, men krijgt nooit een stuk vlees van de slagerij der menselijke geneugten zonder een bot van ergernis; nooit slaapt men in de blanke lakens der voldoening, zonder een luis van zorg; men heeft nog nooit de was van blijdschap gedaan zonder dat een regentje van tegenspoed tussenbeiden kwam. Nu wordt ons rampspoedig maal onderbroken, nu blijft ons deze bittere hap in de keel steken!"
Dadelijk antwoordde Cola Jacovo: "Berg de dingen die op tafel staan weg, doe ze verdwijnen, stop ze waar niemand ze kan zien en maak dan pas de deur open. Wanneer hij het dorp geplunderd vindt, misschien dat hij dan zo bescheiden zal zijn, gauw weg te gaan en ons met vrede te laten om dit smakelijk hapje op te slokken!"
Terwijl de vriend als een razende aan de bel hing alsof hij de feestklokken luidde, stopte Masella de paling in een kastje, de fles onder het bed en de koek onder de matras. En Cola Jacovo verborg zich onder tafel en gluurde door een gat in het kleed, dat tot op de grond af hing.
De vriend zag door het sleutelgat al deze bedrijvigheid; en toen hij eindelijk werd open gedaan, kwam hij de kamer binnen met een gelegenheidsgezicht, heel beteuterd en ontdaan. En toen Masella hem vroeg, wat hem overkomen was, antwoordde hij: "Toen je mij daar met al mijn zorgen zo lang buiten de deur liet staan in afwachting, of je je eindelijk zou laten bewegen, mij open te doen, kroop me een slang tussen de voeten. Hemeltje, wat een reusachtig lelijk beest was dat! Moet je horen: zo dik als de paling, die jij in de kast gestopt hebt! En ik, die me daar in zo'n lelijk parket zag, ik beefde als een rietje en had pijn in mijn buik van ontzetting - en sidderen dat ik deed! - nou dan, ik raap een steen van de grond op zo groot als de fles, die onder het bed staat. En - rang! - die slinger ik het dier naar zijn kop en ik maak er een pannenkoek van als die, welke onder de matras ligt. En terwijl ik half dood bleef en opsprong, zag ik dat hij naar me keek, zoals jouw man van onder de tafel naar me gluurt. Ik heb geen druppel bloed meer in mijn lijf, zo ben ik geschrokken!"
Bij deze woorden kon Cola Jacovo zich niet langer goed houden. Hij stak zijn hoofd buiten het kleed, alsof hij op het toneel verscheen en begon: "Als het zo is, vooruit dan maar! Nu hebben wij er onze maag vol van, zie je! Nu is het genoeg, zie je! Nu zijn wij de baas, zie je! Als wij je iets schuldig zijn, geef ons dan maar aan bij het gerecht. Als wij je bedrogen hebben, doe ons dan een proces aan. Als jij je beledigd voelt, zeg het dan; als je aanspraak op iets maakt, laat ons dan vervolgen, of sla er op! Wat voor taal is dat van jou, wat voor manier van doen? Het lijkt wel, of je een soldaat bent, die het er eens flink van neemt, en je van onze boel bedient zonder complimentjes! Je moest genoeg hebben aan een vinger en niet de hele hand nemen; want wat jij nu wilt, is ons uit het huis jagen met al het getreiter, dat je ons doet! Wie gebrek aan bescheidenheid heeft bezit de hele wereld; maar wie bescheiden is wordt geplukt. Om kort te gaan: laat ieder het zijne, laat ons met onze rommel. Als je meent, van nu af aan op deze wijze voort te kunnen gaan, bespaar je dan de moeite, het lukt je toch niet. Als jij je verbeeldt, altijd op dit lekkere bedje te rusten, heb je het mis! Dat is nu voorbij en wat je nu kunt, is op een houtje bijten! Als je denkt, dat je hier een open tafel vindt om je keel te smeren, zul je het wel merken: dan wordt het even hard weer weglopen, hoor! Denk er niet langer aan, zet het uit je hoofd, het is verloren moeite, het is een kaartenhuisje, dat je zo omblaast. Voor jou is hier niets meer te halen! Jij dacht, dat je Luilekkerland gevonden had, waar de gebraden duifjes je in de mond vlogen! Keer je er nu maar gauw van af, want de zaak is gesloten en dit huis kun je afschrijven. Jij put geen water meer met mijn emmertje. En als je met alle geweld een schuimer wilt zijn, een slokop, een pannenlikker, een schalenleger, een vreetzak, als je zo'n vraatzucht bent, als je zo'n wolvenhonger hebt en zo gulzig bent, dat je een ezel kunt doen verdwijnen en een schip verslinden, dat je de Heiligen Graal zelfs zou verbrassen en de Tiber leegdrinken, loop dan een andere kerk binnen, ga lompen rapen op de vuilnisbelt en spijkers zoeken in de goot, ga restjes was bij de begrafenissen vergaren, putjes doorsteken, om aan de kost te komen! En houd je op een afstand van dit huis; want ieder heeft zijn eigen boontjes te doppen, ieder kent zijn eigen misère, ieder weet wat hem zwaar op de maag ligt, en wij hebben het leed van anderen, die geruïneerde zaken, die failliete klanten en die gebroken lansen niet nodig! Wie zich redden kan doe dat. Het past, dat jij van ons afblijft! Dagdief, onnut, luiaard, werk! Werken moet je! Steek de handen uit de mouwen, zoek je een baas!"
De slechte vriend hoorde dit zo rondweg tegen zich uiten. Hij werd er koud van. En als een dief, die op heterdaad betrapt wordt, als een verdwaalde pelgrim, als een zeeman, wiens bark schipbreuk geleden heeft, als een deerne, die haar clientèle kwijt is, als een baby, die zijn bedje bevuild heeft, sloop hij, met gebogen hoofd, de baard stijf op de borst, met tranen in de ogen en wit om de neus klappertandend, met lege handen en kloppend hart, met de staart tussen de benen, heel traag, heel langzaam, doodstil weg en maakte zich uit de voeten zonder nog om te kijken.
En hem schoot de juistheid van het gezegde te binnen, dat wie ter bruiloft gaat zonder genodigd te zijn, moet verwachten, met een pak slaag thuis te komen.
*   *   *
Samenvatting
Een grappig Italiaans verhaal over een opdringerige vriend. Een echtpaar krijgt elke dag, zo rond etenstijd, een vriend op bezoek, die net zo lang blijft dat ze wel genoodzaakt zijn hem uit te nodigen voor het eten. Als op een dag blijkt dat de vriend de stad uit is, haalt het echtpaar opgelucht adem en proberen ze zich tegoed te doen aan een lekkere maaltijd. Toch wordt er plotseling aangebeld en staat de opdringerige vriend weer voor de deur...
Toelichting
Uit de Pentamerone (Lo cunto de li cunti overo lo trattenemiento de peccerille - Het sprookje der sprookjes, of Vermaak voor de kleinen) van Giambattista Basile (Tweede dag, tiende sprookje).
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Bron
"Italiaansche volkssprookjes" bewerkt naar de Pentamerone van G. Basile door Rien Valkhoff, illustraties van Frans Lammers. Uitgeversmaatschappij W. de Haan N.V., Utrecht, 1948.
Populair
Verder lezen