dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Een liefde onder de kersenbloesems


Ongeveer tweehonderd jaar geleden leefde er in de oude hoofdstad Kyoto een jongeman die Taira Shoenko heette.
Op het moment dat dit verhaal begint, besloot zijn vader hem naar Yedo te sturen om daar zijn studies te voltooien. Shoenko bleek een goede en ijverige student te zijn. Door zijn opgewekt karakter en beschaafde manieren was hij geliefd bij zijn leraar en zijn medestudenten.
Enige maanden nadat hij in Yedo was aangekomen, ging hij een tijdje bij zijn oom wonen om van een ziekte te herstellen. Toen hij weer beter was, was het voorjaar geworden en besloot hij Koganei te bezoeken, befaamd om zijn bloeiende kersenbomen.
Op een morgen stond hij vroeg op en begaf zich op weg, uitgerust met een mandje met proviand en een kalebas met sake.
Aan beide zijden van het helderblauwe water van de Tamarivier stonden duizenden bomen in hun lentedracht. Bezoekers uit alle delen van het land waren naar deze plaats gekomen om dit wonder te aanschouwen.
In een van de vele herbergen langs de rivier rustte de student wat uit, opende zijn mandje en vulde zijn maal aan met vers gevangen zalm en bamboespruiten die men hier kon bestellen. Hij ontkurkte de kalebas en nam een paar stevige slokken sake. Daarna slenterde hij in een prettige stemming door het dal, onderwijl de melodie neuriënd van het bekende lied "In de kersenbloesemvallei." Shoenko was zo vervuld van de schoonheid van het landschap dat hij de tijd vergat en maar steeds verder liep. Plotseling merkte hij dat het begon te schemeren en dat bijna alle bezoekers waren vertrokken. Er stak een licht briesje op dat de bloesembladen naar alle richtingen verspreidde, zodat het leek of er grote sneeuwvlokken vielen.
Terwijl de vogels boven hem hun slaaplied zongen, ging de student onder een grote kersenboom zitten en reciteerde in gedachten een gedicht dat aan de schoonheid van de kersenbloesem was gewijd. Alleen het laatste vers kon hij zich niet meer herinneren, en hij peinsde en peinsde hoe dat toch ook weer was. Het was inmiddels nacht geworden en het licht van de wassende maan gaf het landschap een sprookjesachtig aanzien. Shoenko stond op en volgde een pad dat zich naar boven slingerde langs dichte struiken en heesters. Het pad werd steeds nauwer en zijn kleren bleven af en toe aan de struiken vasthaken. Het werd hem duidelijk dat hij verdwaald was en de nacht hier zou moeten doorbrengen. Maar gelukkig zag hij opeens een lichtje door de takken heen bewegen. Even later stond er een meisje voor hem met een lantaarn in haar hand. Nog voor hij iets had kunnen vragen zei zij vriendelijk:
"Mijn meesteres verwacht je. Wees zo goed mij te volgen, dan zal ik je de weg wijzen."
Shoenko kon zich niet goed voorstellen dat er in dit verlaten en onherbergzame oord iemand zou wonen, en daarom vroeg hij:
"Wie is je meesteres dan wel?;
"Je zult het wel begrijpen wanneer je haar ziet," antwoordde de dienster. "Zij heeft mij verteld dat je verdwaald bent en dat ik je naar haar huis moest brengen."
Natuurlijk was de student hier zeer verbaasd over, maar hij vroeg niets meer en volgde het meisje. Terwijl hij eerst hoger en hoger was geklommen, daalde het pad nu afin een vallei, waar hij het ruisen van een bergbeekje duidelijk kon horen. Het was een plek die geheel van de wereld was afgesloten. Helemaal beneden stond een huis dat door bloeiende kersenbomen was ingesloten. Het meisje ging door een bamboepoort de tuin in en zei tegen Shoenko die aarzelend bleef staan:
"Kom, wees niet bang. Wij zijn er nu."
Hij liep achter het dienstertje aan het huis in. Binnen stonden lieve meisjes met brandende kaarsen hem op te wachten. Shoenko begreep er niets meer van. Zo'n groot huis, met zoveel kamers en met zoveel gangen! Hij werd de gastenkamer binnengeleid. Deze zag uit op een meer met kristalhelder water, waarin zich het licht van duizenden sterren weerkaatste, als waren het gouden bloemen. Het viel Shoenko direct op dat de kersenbloesem het enige motief was in de decoratie van deze kamer. Zowel het grote scherm als de satijnen kussens waren beschilderd met bloeiende kersentakken en de lantaarn had de vorm van een kersenbloesemknop. De brandende wierooktakjes hadden de bedwelmende geur van kersenbloesems.
"Het is hier alles kersenbloesems wat de klok slaat," dacht Shoenko, maar veel tijd om zich hierover te verwonderen had hij niet. Hij hoorde een zacht geritsel als van een zijden gewaad en toen hij omkeek zag hij een buitengewoon mooie vrouw binnenkomen. Ofschoon de vrouwen van Kyoto bekend zijn om hun schoonheid, kon Shoenko zich niet herinneren ooit zo'n knap meisje te hebben gezien. Haar gelaat was even volmaakt als dat van een godin. Haar kimono, waarin zich het voorjaar scheen te weerspiegelen, was rijk beslikt met witte kersenbloesems.
De lieftallige gastvrouw scheen zijn verwondering wel op te merken, maar zij lachte hem vriendelijk toe en nodigde hem uit tegenover haar op een van de satijnen kussens plaats te nemen. Terwijl zij voorover boog, zei zij:
"Ik heb hier altijd geleefd, omgeven door hoge heuvels en met de bergbeek als mijn enige vriend. Daarom ben ik zo blij dat je gekomen bent. Hier in deze dichte bossen komt helaas nooit iemand. Daarom wil ik je nu een welkomstmaal aanbieden. Ik hoop dat het naar je smaak zal zijn."
Er verschenen dienaressen met dienbladen vol heerlijke gerechten. De gastvrouw opende een flacon en schonk hieruit wijn in een kristallen beker die zij Shoenko aanbood. Toen hij ervan gedronken had, moest hij bekennen nooit zo'n heerlijke nectar te hebben geproefd. Hij liet zich de ene beker na de andere inschenken, en terwijl hij naar haar keek, werd zijn hart door een vreemd geluksgevoel overstroomd. Zij praatten honderduit met elkaar en Shoenko liet zich ook de spijzen goed smaken.
Toen ging zij voor haar koto zitten en begeleidde haar lied van "De eeuwige kersenbloesem." Wat een verrukkelijke stem had zij en wat een gloedvolle voordracht! Shoenko zou hier wel altijd willen blijven, alleen om naar haar te kijken en te luisteren.
Toen de laatste tonen wegstierven, sloeg de klok in een kamer ernaast twee uur. Het meisje stond op en zei:
"Het is nu te laat voor je om nog naar huis te gaan, maar hiernaast is alles voor je gereed gemaakt om te kunnen slapen. Dienaressen openden de schermen van de belendende kamer, waar Shoenko zich op een slaapmat uitstrekte en zijn hoofd neerlegde op het zachte kussen van een hoofdsteun. Hij sliep meteen in.
Hij werd wakker doordat er een koude wind tegen zijn gezicht blies. Toen hij zijn ogen opende, merkte hij dat het dag was en dat hij onder dezelfde kersenboom lag waaronder hij de vorige avond was gaan zitten. Waren zijn charmante gastvrouw, haar dienaressen, dat prachtige landhuis en de overvloedige maaltijd alleen maar een droom geweest? Hij kon het zich niet indenken, zo levendig stond alles hem nog voor de geest.
Hij voelde zich door en door koud, rekte zijn stijve ledematen uit en besloot wat te gaan lopen om weer warm te worden. Na een tijdje kwam hij weer op de hoofdweg uit en wandelde kalm naar huis.
In de dagen die volgden, trachtte hij zijn avontuur in de Kersenbloemen vallei te vergeten, maar telkens kwamen de beelden weer in zijn herinnering terug. Was het dan toch echt gebeurd, of was er misschien tovenarij in het spel geweest?
Langzaam gleden de jaren voorbij, maar elk jaar, in de lente, bracht Shoenko een bezoek aan dezelfde plaats. Het was niet alleen een gewoonte geworden; Shoenko hoopte vurig dat hij zijn aanminnige gastvrouw nog een keer zou terugzien. En omdat die hoop nimmer verflauwde, was hij ook vastbesloten om alleen met haar te trouwen.
Nadat er meer dan vijf jaar verlopen waren, kreeg Shoenko bericht dat zijn vader plotseling was overleden. Hij maakte de nodige voorbereidingen en vertrok de volgende morgen om zijn vader de laatste eer te bewijzen.
Het was een zeer koude herfstmorgen. Dorre bladeren dwarrelden over de grond en door de wind voortgejaagd, leek het of zij krijgertje met elkaar speelden. Krassende kraaien streken neer op de besneeuwde takken. In de verte klonk het geloei van bronstige herten. De herfstnevel bedekte het landschap met een somber waas.
"Wat een verschil met de lente, de lente in de kersenbloesemvallei," dacht Shoenko bij zichzelf." Nu is alles grauw en grijs. Ook mijn leven zal anders worden nu ik mijn vader moet missen en voor mijn familie moet zorgen. En de vrouw mijner dromen, zal ik haar ooit vinden?"
Het werd een treurige en troosteloze winter. De jongeman zat al die tijd in huis opgesloten om de voorgeschreven rouwtijd in acht te nemen. Hij steunde zijn moeder zo goed hij kon en hij had veel werk om de zaken van zijn vader te regelen. Maar ook aan het grootste verdriet komt een einde, en toen het voorjaar werd, trok Shoenko er met een vriend op uit om zijn geliefde kersenbomen te bezoeken en vertroosting voor zijn ziel te vinden in de gouden zonneschijn van het voorjaar.
Zijn vriend stelde voor de Oostelijke Berg te bezoeken, over de weg die langs de tempel Tsjionin liep, en Shoenko ging ermee akkoord.
Toen zij de befaamde weg van de kersenbomen bereikten en de parelwitte nevel van de bloesems hem omhulde als een welriekende wolk, drong het tot Shoenko door hoe treffend alles hier leek op de sprookjesachtige plaats in Koganei.
Terwijl hij rondkeek, merkte hij opeens dat er een glinsterend voorwerp op de grond lag. Het bleek een gouden ring te zijn, waarin de karakters waren gegrift die het woord "Hana" vormden, hetgeen bloem betekent of bloesem.
Tegen de middag kwamen de twee vrienden bij een theehuis dat hen geschikt leek om wat uit te rusten en zich te versterken. Zij traden er binnen en bestelden thee en rijstkoeken. In de kamer ernaast waren drie meisjes met elkaar aan het praten. Af en toe ving Shoenko flarden van het gesprek op. Het was overigens nietszeggend gekeuvel, zoals hij ook niet anders verwachtte. Maar opeens spitste hij zijn oren, toen hij een meisje hoorde zeggen:
"Ja, het was een prachtige dag, alleen maar jammer van die ring van Hana San."
Een melodieuze stem, die Shoenko bekend voorkwam, antwoordde haar:
"O, dat is niet zo erg. Het spijt mij alleen maar dat mijn naam erop staat en dat een vreemde ermee zal gaan pronken."
Toen hij dit hoorde, stond Shoenko meteen op en ging naar de aangrenzende kamer.
"Neem mij niet kwalijk," zei hij, "maar zou dit de ring kunnen zijn die U verloren bent?" En hij toonde de meisjes het sieraad dat hij onder een kersenboom gevonden had.
De jongste van het stel, een charmant kind van zeventien of achttien lentes, boog diep en prevelde woorden van dank, terwijl de oudste, blijkbaar haar kamermeisje, opstond om het voorwerp in ontvangst te nemen.
Toen het jongste meisje haar hoofd ophief, ging er een schok door hem heen. Eindelijk hadden de goden zijn gebeden verhoord! Eindelijk werd zijn vurige wens vervuld. Voor hem zat het lang gezochte meisje uit zijn droom in Koganei. Alles om hem heen scheen in het niets te verdwijnen en zijn ziel werd weer teruggevoerd naar het droomgezicht van jaren geleden in de eenzame vallei.
O, wat een verrukking - de vrouw naar wie hij jarenlang verlangd had, te mogen weerzien! En dat niet alleen, maar ook zijn verder leven met haar te mogen delen!
Zonder verder te aarzelen, vroeg Shoenko haar ten huwelijk, maar daarvoor was natuurlijk ook de toestemming van haar ouders nodig.
Shoenko en het kersenbloesemmeisje babbelden met elkaar tot diep in de nacht. Zij wilde alles weten over zijn familie, zijn studies en zijn vrienden, en nadat het kamermeisje wijn en verversingen had binnengebracht, vertelde Hana San haar levensverhaal.
"Jaren geleden, toen ik nog maar een kind was, nam mijn moeder mij mee naar de prachtige Kiomidzoe-tempel om naar de kersenbloesems in de omgeving te kijken. Zoals je wel zult weten, is deze tempel gewijd aan Kannon, de godin van Barmhartigheid, die de geliefden onder haar bescherming neemt die bidden voor een gelukkig huwelijk. Daarom is de omrastering van haar altaar helemaal wit van de hier opgehangen gebedsbriefjes. Mijn moeder bad ook lang en vurig voor het altaar van Kannon om voor mij in de toekomst een gelukkig huwelijk af te smeken. Maar intussen was ik stilletjes de tempel uitgeslopen en aangetrokken door de pracht van de kersenbloesems ging ik aan het dwalen en na uren en uren lopen ging ik onder een boom zitten en viel van vermoeidheid in slaap.
Daar vonden zij mij de volgende dag terug. Maar door de doorstane angst en koude was ik zo ziek dat ik wekenlang mijn slaapmat niet kon verlaten. Op een dag klopte er een oude bedelmonnik aan de deur. Hij zei dat hij door Kannon gezonden was om voor mijn genezing te bidden. Hij haalde zijn rozenkrans voor de dag en liet de kralen een voor een door zijn vingers glijden. En werkelijk, sinds die dag werd ik beter. Ik studeerde met grote ijver en het bleek dat ik veel talent voor muziek had. Ik kreeg les in zang en het spel op de koto. Maar het meest eigenaardige was, dat de monnik, voor hij vertrok, tegen mijn moeder zei, dat de man die mij mijn gouden ring zou terugbrengen de man was, die door het lot was voorbestemd om met mij te trouwen. En jij, Shoenko, hebt die ring gevonden. Daarom geloof ik dat mijn ouders met ons huwelijk zullen instemmen."
Shoenko bleef bijna de hele nacht wakker liggen, zo opgewonden was hij. Eerst tegen de morgen viel hij in een diepe, droomloze slaap, waaruit hij echter ontijdig gewekt werd.
Een bezoekster diende zich aan. Het was het kamermeisje van zijn geliefde. Zij bracht een aantal waardevolle geschenken van de ouders van het meisje mee.
Shoenko was in de zevende hemel. Het huwelijk zou doorgaan! Hij dankte de goden dat zij zijn voetstappen naar deze plaats hadden geleid en dat zij hem de ring hadden laten vinden die toebehoorde aan zijn droomprinses. Het was inderdaad zo dat het lot hen voor elkaar had voorbestemd en dat hij de bruidegom was die door de oude priester was voorspeld eens te zullen komen.
Toen de opwinding en de drukte van het bruiloftsfeest achter de rug waren en Shoenko alleen bleef met zijn lieftallige bruid, zag hij dat haar bruiloftskleed was bezaaid met dezelfde bloesems die hij had opgemerkt op de kimono van zijn gastvrouw, lang geleden, in de vallei bij Koganei. Zijn hart was met vreugde vervuld, omdat hij voelde dat zijn droomgeliefde en zijn bruid één en dezelfde waren. En hij wist ook zeker dat En-moesoebi no Kami, de god van het huwelijk, in de vermomming van een oude priester deze geheimzinnige draden tussen hun beider lot had gesponnen.
Hij omhelsde zijn bruid teder en zei:
"Ik weet dat je mij hebt liefgehad en op mij hebt gewacht sinds jouw geest mij verschenen is in de Kersenbloesemvallei."
De jonge geliefden beloofden elkaar eeuwige trouw in dit leven en in de levens die later zouden volgen.
*   *   *
Samenvatting
Een Japans liefdesverhaal. In de lente gaat Taira Shoenko naar Koganei, waar beroemde kersenbomen staan. Hij is zo vervuld van de schoonheid dat hij de tijd vergeet en ’s nachts onder een kersenboom moet slapen. In het bos ontmoet hij het mooiste meisje dat hij ooit heeft gezien. Echter als hij wakker wordt, is zij verdwenen. Shoenko gaat vergeefs jarenlang naar dezelfde plek terug, in de hoop haar weer te ontmoeten. Een tijd later gaat hij weer op reis als het lente is, op zoek naar het meisje. Hij vindt een ring, met een naam erop. Deze gouden ring betekent voor Shoenko dat hij vindt wat hij zoekt.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Feest / viering
Populair
Verder lezen