dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Het ontstaan van de rijst


Heel lang geleden riep de oppergod Batara Guru alle goden in de hemel bij elkaar om ze mede te delen dat hij van plan was een nieuw vergaderpaleis te bouwen. Hij verzocht de goden om hun steun en hulp en gaf elke god een bepaalde opdracht. De ene moest voor zand zorgen, de andere voor stenen, een derde voor dakpannen, een vierde voor hout, enzovoorts. De goden waren enthousiast over het idee en iedereen deed zijn uiterste best om zijn opdracht zo goed mogelijk te vervullen. Maar één god had het nieuws met gemengde gevoelens ontvangen. Niet dat hij onwillig was om aan het plan mee te werken, maar hij voelde zich er niet toe in staat. Het was de slangengod Anta.
Het ontstaan van de rijstToen de tijd naderde dat al het bouwmateriaal moest worden ingeleverd, werd Anta hoe langer hoe somberder, omdat hij door het gemis van armen en benen niet in staat was iets aan het bouwwerk te kunnen bijdragen. Nu had een van de goden, Narada, gemerkt dat Anta in geen enkel opzicht meehielp, en hij besloot hem hierover aan de tand te voelen.
"Zeg eens Anta, waarom help jij niet mee bij de bouw van het nieuwe vergaderpaleis?"
"Je weet toch Narada, dat ik geen armen en benen heb. Hoe kan ik dan bouwmaterialen aandragen? Dat is toch niet mogelijk."
"Dat weet ik natuurlijk ook wel, maar ieder van ons heeft de plicht om mee te doen."
"Wat mij juist zo treurig stemt," ging Anta verder, "is dat ik graag mijn aandeel zou inleveren, maar dat ik het eenvoudig niet kan."
Terwijl hij dit zei, rolden er drie dikke tranen over zijn kaken en vielen toen op de grond.
Toen veranderde iedere traan in een ei. Narada en Anta keken er met verwondering naar en eindelijk zei Narada: "Dit lijkt mij een goed voorteken! Ik zou je aanraden naar onze meester Guru te gaan en hem te vertellen waar je zo triest over bent. Hij zal er zeker begrip voor hebben. En om hem gunstig te stemmen zou ik deze wondereieren meenemen en ze hem als geschenk aanbieden."
"Dat is een goed idee," riep Anta verheugd, "ik zal je raad zeker opvolgen."
De twee goden namen hartelijk afscheid van elkaar. Anta nam de eieren voorzichtig in zijn bek en schuifelde langzaam maar zeker op het paleis van Guru af. Onderweg kwam hij zijn oude vriend Garuda tegen.
"Hé, Anta waar ga jij heen?" vroeg de vogel. Omdat zijn bek met de eieren gevuld was, kon Anta natuurlijk niet antwoorden; hij was veel te bang er een te laten vallen. Garuda dacht dat zijn vriend hem niet gehoord had en herhaalde zijn vraag. Maar Anta bleef zwijgen. Garuda werd toen kwaad en vroeg: "Sinds wanneer ben je zo verwaand geworden dat je mij geen antwoord meer geeft. Ik hoorde trouwens dat je je bij de bouw van het vergaderpaleis ook gedrukt hebt."
Anta deed alsof hij doof was en zei geen stom woord. Garuda herhaalde zijn vraag nog eens en toen hij weer geen antwoord kreeg, werd hij zo woedend dat hij op Anta afvloog en hem met zijn scherpe klauwen een paar halen over zijn kop gaf. Van angst en pijn opende de slangengod zijn bek en vielen er twee eieren uit. Zij tuimelden naar beneden en vielen op een rots te pletter. Uit de kapotte schalen kwamen twee biggetjes tevoorschijn.
Toen Garuda dat zag, gaf hij een luide gil en vloog ijlings weg. Anta kroop met zijn bebloede kop verder tot hij het paleis van de Guru bereikte. Hij vertelde zijn meester wat er gebeurd was en bood hem het enige ei aan dat hij had nog kunnen redden. De hemelvorst luisterde aandachtig naar het hele verhaal en zei toen: "Ik ben zeer met je lot begaan, Anta. Ik had er natuurlijk aan moeten denken dat jij niet in staat bent om aan de bouw van het vergaderpaleis mee te helpen, maar ik ben erg blij met het ei. Neem het maar weer mee en let goed op wanneer het ei uitkomt. Wanneer dat gebeurd is, breng mij dan de inhoud."
Anta schuifelde naar huis terug en hield het ei goed in de gaten. Na een paar dagen brak het open, maar in plaats van een biggetje kwam er nu een lief jong meisje tevoorschijn. Anta nam het wichtje meteen in zijn bek en bracht het bij Guru, die bijzonder verrast was met dit geschenk. De hemelvorst vertrouwde het kind toe aan de zorgen van zijn vrouw, de godin Uma, die het zoogde en verzorgde alsof het haar eigen kind was. Zij en haar man werden het er over eens dat het kind Nyi Pohaci Sanghiang Sri Dangdayang Tisnawati zou heten. Maar, omdat ook goden een hekel hebben aan lange namen noemden zij het meisje meestal Sanghiang Sri of kortweg Sri. Toen het kind opgroeide, was er in de hele hemel geen mooier, lieftalliger, intelligenter en vriendelijker wezen. Iedereen die het meisje ontmoette, werd terstond ingenomen door haar charme en door haar buitengewoon helder verstand.
Maar toen gebeurde er iets wat niemand had kunnen voorzien. Guru werd smoorverliefd op haar en hij had nog maar één wens: met haar te trouwen. Alle goden waren geschokt toen zij dit hoorden en konden hun afschuw nauwelijks verbergen, omdat Guru van plan was een van de voornaamste geboden van de hemel te overtreden, namelijk te trouwen met een eigen kind. Guru argumenteerde dat Sri zijn eigen dochter niet was. Zij was immers op een of andere mysterieuze wijze uit een ei gekropen. Maar andere goden hielden vol dat Sri wel zijn eigen dochter was, omdat zij moedermelk van Uma had gedronken en vanaf haar geboorte in het paleis was grootgebracht.
Guru trok zich niets aan van de andere goden en hij maakte duidelijk dat het huwelijk in ieder geval zou plaatsvinden. En om zijn woorden nog meer kracht bij te zetten stelde hij meteen de datum van de huwelijksvoltrekking vast.
De goden kwamen bijeen, zonder dat Guru er iets van wist en zij besloten unaniem om Sri te doden. Twee goden bereidden een snel werkend vergif en gingen haar dit onder een of ander voorwendsel aanbieden. "Voordat gij in het huwelijk treedt, bieden wij u deze drank aan, waardoor gij uw schoonheid zult behouden," zeiden zij. Sri, die altijd goed van vertrouwen was en ook nu niets kwaads vermoedde, dronk de inhoud van de beker in één teug leeg en stierf onmiddellijk daarna.
Het verdriet van de Guru kende geen grenzen. Maar hij was niet in staat zijn geliefde weer tot leven te wekken; hij moest zich in het onverbiddelijke noodlot schikken. Met grote plechtigheid liet hij Sri begraven en kondigde een algemene rouw af van zeven maanden.
Toen de rouwtijd voorbij was, gebeurde de meest wonderlijke dingen. Boven het graf van Sri ontsproten planten die nog nooit iemand had gezien. Op de plaats waar haar hoofd in de aarde rustte, groeide een palmboom waaraan grote kokosnoten hingen. Op de plek ervoor ontsproten rijst- en sagoplanten en vele andere gewassen.
"De boom en de planten die op het graf van Sanghiang Sri zijn ontstaan, zullen zeer nuttig voor de mensen zijn," verklaarde Guru tegen andere goden. "Bericht de vorst van Pajajaran dat hij deze nieuwe planten moet cultiveren, dan zal er geen armoede en gebrek meer onder zijn volk heersen."
De goden brachten de palmboom en de planten naar de aarde en daar vermenigvuldigden zij zich snel. Het volk dankte de goden voor deze hemelse geschenken en brachten hun reuk- en brandoffers.
De grootste weldaad bleek de rijstplant te zijn. Omdat deze uit het lichaam van Sri was voortgekomen, wordt zij daarom ook wel Sanghiang Sri genoemd.
*   *   *
Samenvatting
Een Balinese mythe over Sanghiang Sri en Batara Guru. Wanneer de oppergod Guru een nieuw vergaderpaleis wil laten bouwen, krijgt hij hulp van alle andere hindoe-goden. Omdat de slangengod Anta geen armen en benen heeft, is hij niet in staat om mee te helpen. Hij is daar zeer bedroefd om, maar uit zijn tranen ontstaan drie eieren. In één van die eieren blijkt een beeldschoon meisje te zitten: Sanghiang Sri.
Toelichting
Sri is een Sanskrietse titel van verering, een hindoeïstische eretitel die afstamt van het Vedische beeld van welvaart.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Feest / viering
Populair
Verder lezen