donderdag 28 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Het verdwenen meisje en de gouden bal


Er was eens ooit, of was er nooit? Ja, er was eens heel lang geleden... toen de zeef nog in het stro lag, toen de kameel nog boodschapper en de vlieg nog kapper was... toen een washandje nog niet bestond en een badkom op vier poten stond... en je door kon jokken zonder brokken... Zeg nu maar stop, of je krijgt een kale kop! "Stop." - "Ik maak troep, ruim jij het maar op..."
Er was eens heel lang geleden een koopman. Deze had drie dochters. Hij zou naar Egypte gaan om koopwaar te halen. Hij riep zijn dochters bij zich en vroeg aan ieder van hen: "Mijn dochter, wat moet ik als cadeautje voor je meenemen uit Egypte?" De oudste dochter wilde graag gouden badslippers, de middelste dochter vroeg een gouden badkom. Maar toen hij aan de jongste vroeg: "En jij, dochterlief, wat wil jij hebben?" gaf zij ten antwoord: "Ik ga het aan mijn meester vragen, en dan zal ik het zeggen." Het meisje ging naar haar meester, de lala, en vroeg hem om raad. De meester zei: "Vraag maar aan je vader of hij een gouden bal voor je meebrengt. Maar zeg hem dan wel, dat als hij het vergeet, het vóór hem donker wordt en achter hem licht."
Het meisje kwam weer bij haar vader en zei: "Papa, ik heb het gevraagd aan mijn meester. Breng voor mij een gouden bal mee. Maar als u de gouden bal vergeet, dan zal het vóór u donker worden en achter u licht." De koopman ging naar Egypte. Nadat hij zijn werk daar had gedaan kocht hij de cadeaus voor zijn twee oudste dochters, maar hij vergat het cadeautje voor de jongste.
Hij ging de loopplank op. De boot stond op het punt het ruime sop te kiezen, maar hoe was het mogelijk: aan de voorkant van het schip was de zee pikzwart geworden. "Aman, help, wat is er gebeurd?" Iedereen was in grote opwinding. En er werd gezegd: "Heeft iemand soms zijn woord niet gehouden? Is iemand soms een cadeautje vergeten?"
Toen herinnerde de man zich het cadeautje voor zijn jongste dochter. Hij stapte van het schip, ging weg, kocht een gouden bal, kwam terug en stapte weer aan boord. En de mist verdween voor de boeg van het schip... De koopman kwam thuis. Al zijn huisgenoten ontvingen hem met vreugde. Toen het avond was geworden opende hij zijn tassen en gaf iedereen een cadeautje. Maar het cadeautje dat de jongste dochter kreeg deed iedereen met de ogen knipperen.
De oudste meisjes waren toen zo jaloers dat ze de hele nacht niet konden slapen: "Wat zullen we doen, wat kunnen we doen, hoe zullen we die meid vermoorden zodat de gouden bal voor ons is," lagen ze te piekeren. Uiteindelijk kwamen ze tot een besluit en ze spraken met elkaar af: "Laten we haar morgen mee uit wandelen nemen, en dan maken we haar dood."
De volgende dag stonden ze op en zeiden tegen hun vader: "Vader, we willen op de hei gaan wandelen." Hun vader vond het goed. Ze namen hun kleine zusje mee. Ze gingen naar de hei en kwamen bij een waterput. De twee oudsten wezen in de put naar de bodem. "Hé, kijk eens, wat zit daar nou in die put?" De jongste boog zich over de rand van de put, ze wilde erin kijken. Haar zussen duwden haar snel over de rand, de put in. Maar... het was toevallig een droge put. De grote meisjes gingen terug naar huis. Hun vader vroeg: "Wat is er met jullie zusje gebeurd?"
En de meisjes zeiden: "Papa, we hadden haar nog zó gezegd: 'Ga nou niet weg,' maar ze heeft niet naar ons geluisterd. Ze is van ons weggelopen. En toen heeft een wolf in de bergen ons zusje aan stukken gescheurd."
De man zei: "Aman, nee toch, het is toch niet waar, mijn dochters! Misschien is ze in de bergen wel de weg kwijtgeraakt, en leeft ze nog... Hebben jullie dan zelf gezien dat ze werd verscheurd?" Hij wilde gewoon niet geloven dat zijn meiske dood was. De zussen zeiden: "We hebben het met onze eigen ogen gezien. Een wolf heeft haar in stukjes gescheurd." De goede man huilde en snikte van verdriet. Hij was zó gek op zijn jongste kind. De meisjes huilden niet, maar zij deden alsof: "Ach en wee," jammerden ze...
Laat hen daar maar blijven huilen... Wij gaan terug naar de put. Er kwam een karavaan kameeldrijvers langs die put. Ze hadden erge dorst. Een van de reizigers had een grote kalebas, waar hij altijd muziek op maakte en waar hij dan bij zong. Ze slingerden de kalebas de put in om er water in op te hijsen. De man die hem optrok vond de kalebas wel erg zwaar.
Toen hij hem over de rand van de put tilde, merkte hij tot zijn verbazing dat er helemaal geen water in zat. "Waardoor is die kalebas dan zo zwaar?" vroeg de man zich verbaasd af. Hij begon erop te spelen. Van binnenuit de kalebas klonk toen de stem van het meisje:
"Aman, genade, reiziger,
mijn beste reiziger.
Trommel niet te hard,
tokkel niet te veel.
Door een gouden bal ben ik verdwenen."
De kameeldrijvers vonden het prachtig: "Allah, allah, wat is dit voor iets moois? Deze kalebas kan ons een mooi kapitaaltje bezorgen..."
Ze gingen naar de stad en gingen een koffiehuis binnen. De eigenaar van de kalebas begon te spelen... Iedereen was verbaasd over deze bijzondere kalebas. Hij ging van hand tot hand.
Nu wilde het bij toeval dat de lala, de meester, van het meisje ook in het koffiehuis zat. De stem uit de kalebas klonk hem zeer bekend in de oren. Hij liep naar de kameeldrijver en zei: "Mijn beste kameeldrijver, geef die kalebas eens, laat mij ook eens even spelen." Hij sloeg de snaren van de kalebas aan. Het meisje daarbinnen smeekte:
"Aman, genade mijn lala,
mijn beste lala!
Trommel niet te hard,
tokkel niet te veel.
Door de gouden bal ben ik verdwenen."
De lala zei: "Aman, alsjeblieft, kameeldrijvers. Laten we deze kalebas naar mijn meester, de koopman brengen, en er voor hem op spelen. Hij zal jullie er goed drinkgeld voor geven." De kameeldrijvers volgden de lala naar het huis van de koopman. Daar gekomen zei de lala: "Aman, genade, mijn Heer. Speelt u alstublieft op deze kalebas, u moet eens horen hoe hij klinkt." De koopman nam de kalebas in zijn handen. Toen hij de snaren aansloeg, hoorde hij de stem van zijn verloren gewaande dochter:
"Aman, genade papa,
mijn lieve papa.
Trommel niet te hard,
tokkel niet te veel.
Door de gouden bal ben ik verdwenen."
Daarop zei de koopman: "Roep die verdraaide meiden." Zijn dochters kwamen. De man gaf de kalebas aan een van hen en zei: "Speel jij hier maar eens even voor mij op..." Het meisje begon niets vermoedend te spelen. Haar zusje in de kalebas zei:
"Aman, genade zus,
hardvochtige zus.
Trommel niet te hard,
tokkel niet te veel.
Door de gouden bal ben ik verdwenen."
Toen bekenden de meisjes schuld en zij werden zo mak als een lammetje... Hun vader wendde zich tot de kameeldrijvers en zei: "Zeg maar wat jullie van mij willen hebben."
"Geeft u ons ieder honderd lira, heer," antwoordden zij. De koopman haalde zijn beurs te voorschijn, gaf ieder honderd lira, en stuurde ze weg.
Hij sloeg de kalebas op de grond stuk en het meisje kwam eruit te voorschijn. Toen vroeg haar vader haar: "Mijn dochter, hoe ben je in die kalebas terechtgekomen?"
En het meisje vertelde wat haar was overkomen: "Papaatje. Mijn zussen hadden hun oog laten vallen op mijn gouden bal. Ze wilden hem van mij hebben, maar ik heb hem niet gegeven. Ze namen mij mee en gooiden me in een put. Later slingerden karavaanreizigers een kalebas die put in om water op te halen. Ik ben in die kalebas gekropen..."
Toen hij dat allemaal hoorde zei de koopman: "O wee, valse meiden. Als jullie je zusje zo'n gemene streek kunnen leveren, wat zullen jullie mij dan op een kwade dag nog eens aandoen..." En hij vroeg aan de twee: "Wat willen jullie, veertig messen of veertig blessen?" De meisjes zeiden: "Veertig messen, dat is wat voor een vijand. Geef ons de veertig paarden, vader."
De man gaf een bevel. Hij liet de twee huichelachtige, gemene meisjes aan de staarten van veertig paarden binden. De paarden werden met een lange zweep geslagen... Op iedere bergtop in de wijde omgeving bleef een stuk van de meisjes liggen.
En de koopman en zijn jongste dochter leefden samen nog lang en gelukkig... Hun wensen zijn vervuld, en nu de onze nog... Uit de hemel zijn drie appels gevallen. Eén voor mij, één voor de sprookjesvertelster, en één voor vrouwe Sidika... En het klokhuis en de schillen... die zijn voor de luisteraars!
*   *   *
Samenvatting
Een traditioneel Turks sprookje over jaloezie met een gruwelijk einde. Een koopman vraagt zijn dochters wat ze willen hebben. De oudste wil gouden badslippers, de middelste een gouden badkom en de jongste een gouden bal. De twee oudere zusters zijn jaloers op hun jongste zus en willen de bal; ze gooien haar in een put. Door een kameeldrijver die zijn kalebas in de put gooit, kan het meisje gered worden.
Toelichting
Dit sprookje begint met een uitvoerig beginrijm zoals heel gebruikelijk bij Turkse sprookjes. Dit kan soms wel een bladzijde of meer in beslag nemen.
De natuur geeft in dit sprookje een teken als iemand een beloofd cadeautje vergeet. Dit komt vaker voor in Turkse sprookjes. Jaloezie is het hoofdthema. Voor straf worden uiteindelijk de jaloerse zussen aan de staarten van de veertig paarden gebonden en uiteengerukt. Aan een staart van een dier te worden voortgezeuld, was een straf die in de vorige eeuw in het Ottomaanse Rijk werkelijk soms uitgevoerd werd.
De vertelster van dit verhaal is Sidika Boratav, de moeder van Pertev Naili Boratav, de sprookjesverzamelaar. De drie appels uit de hemel, die zoals hier na zo'n sprookje soms neervallen, zijn voor haar.
Turkse titel: Telli-top. Niet eerder vertaald. (Een variant uit de plaats Van verscheen in 'Die 25 erzahlungen des Dämons' Walter Ruben, Helsinki 1944.)
Bron: P.N. Boratav, Az gittik, UZ gittik. Ankara, 1969.
Vertelster: Sidika Boratav in 1939 te Istanbul.
Gebied: Kocaeli, Balikesir, Salonik, Ankara, Istanbul.
Vertaalster: Veronica Divendal, 1988.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen