dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Het woud zonder genade


Er was eens een Romeins keizer, die naar Brittannië was getrokken om dat te veroveren. Hij moest er lang strijden, want de bewoners van dat land boden heftige tegenstand. Ze wilden hun vrijheid niet verliezen. Maar het Romeinse leger was duchtig gewapend en de soldaten waren jarenlang geoefend in de krijg en bovendien waren het dappere strijders.
Zodoende won de keizer deze strijd en hij werd heerser over Brittannië. Hij regelde daar alles, zoals hij het wou en toen stak hij weer met zijn leger de zee over. Die Romeinse keizer had altijd maar honger naar nieuw land, daarom besloot hij nu eens regelrecht naar het oosten te varen om te zien, of hij daar ook soms in streken kwam, die de moeite van het veroveren waard waren.
"Naar het oosten!" beval hij dus en de slaven roeiden en de kapiteins richtten de stevens van hun galeien oostwaarts.
Midden op zee brak een hevige storm los. Huizenhoge golven namen de galeien op en smeten ze her en der, zodat ze elkaar spoedig uit het gezicht verloren. Bovendien werd het midden op de dag aardedonker, felle bliksemschichten schoten door de lucht, de ratelende donderslagen volgden elkaar snel op. Twee galeien werden tegen elkaar gesmeten en barstten uiteen. Enige ogenblikken klonken de kreten van de verdrinkenden boven het stormgeloei uit, toen vulde alleen weer het geraas van wind en water de ruimten. Dag en nacht waren één, duisternis heerste over de wereld. De mensen op de schepen streden met verbeten woede tegen een macht, die hun wapens niet vreesde.
Eindelijk brak het licht door, de storm legde zich. De galei van de keizer was op een eenzaam strand geworpen. Overal lagen brokstukken van schepen, vele lijken spoelden weldra aan. Langzamerhand echter ontmoetten elkaar van noord en zuid kleine legergroepen. Het waren ellendige dagen, waarin de keizer met moeite zijn mannen samenbracht. Toen trok hij het land in, verder naar het oosten. Eerst moesten ze waden door duinen van zand. Toen kwamen ze in een vlakte.
Hier werd het er echter niet beter op. Ze stieten op een wild volk. Ruig en dapper was dat. Het waren voorzaten van de Hollanders. Ze woonden in en om een sterke burcht, die ze Slavenburg noemden. Die stond in de streek, waar nu ongeveer het Westland is. Dat volk vocht als één man tegen de krijgers, die van de kant van de zee kwamen. Hun strijdbijlen flikkerden in het zonlicht bij houw op houw, hun speren suisden fluitend door de lucht heen. Menig Romeins soldaat beet in het zand en vond de dood, die hij pas op zee ontgaan was.
Ten slotte echter zegevierde de keizer ook hier. Hij sloot een bondgenootschap met die mannen en toen leefde hij daar met zijn leger enige tijd.
Daarna dreef de landhonger hem weer verder. Maar dat zat hem niet glad. Hij kwam al spoedig met zijn mannen aan het grote bos, dat zich destijds uitstrekte over geheel Holland. Hij kon er niet omheen, hij moest er dwars door.
"Recht erdoor!" beval hij dus. En de grond dreunde onder de sterke schreden van die mannen. Het was een geluid, dat dreigend voortrolde door het bos. Al spoedig echter rolde hen van de andere zijde nog een dreigender geluid tegemoet. Het was een geluid, dat niets menselijks meer had: brullen en loeien. Het waren dieren, die naderden. De haren rezen de keizer te berge. Uit de woudeenzaamheid drongen die dieren op, leeuwen, beren, oerossen, wolven, wilde varkens, en besprongen het leger aan alle kanten, onder gegrom en geloei en gehuil. Zo iets had de keizer nog nooit beleefd. Er was geen doorkomen aan. Er was maar één manier om de dood te kunnen ontkomen: terug, terug.
"Terug!" beval toen die Romeinse keizer, terwijl hij toornig op zijn tanden knarste.
Dat waren die mannen, die nog nooit hadden moeten vluchten: nu vluchtte hun gehele leger voor de dieren uit dat woud. Ze vluchtten allen, tot ze weer aan de Slavenburg kwamen. Eerst daar waren ze in veiligheid.
"Wat is dat voor een woud?" vroeg de keizer aan de hoofdman van de burcht. Zijn stem was hard, maar de hoofdman hoorde er toch de schrik en de angst in. De oude wrok tegen de Romeinen werd weer in hem wakker.
"Dat woud heeft geen naam," antwoordde hij duister.
"Nooit gehad?" vroeg de keizer verwonderd. "Kunt u ook zeggen, hoe groot het is?"
"Men zegt, dat het tien mijlen lang en drie mijlen breed is."
Toen vroeg de keizer, of er ook mensen woonden in dat woud.
"Dat weet ik niet," antwoordde de hoofdman. "Maar ik weet wel, dat het beter voor u zal zijn om niet meer te trachten er doorheen te breken."
"Zo, en waarom zal ik dat niet doen? Ik ben een Romeins keizer, hoofdman!"
"Is het een eer voor een Romeins keizer om zijn leven te verliezen in de muil van beren en wolven?"
De keizer zweeg. Hij stampte met de voet.
"Ge zult stellig de helft van uw mannen verliezen in dit woud," vervolgde de hoofdman. "En de rest vindt aan de andere zijde de dood."
"Aan de andere zijde?" vroeg de keizer. "Hoe bedoelt u dat?"
"Omdat daar Friezen wonen, Heer. Dat zijn mensen, hoog van gestalte, ruig van haar, sterk van lichaam en zo onstuimig in hun moed, dat ze voor hun vijanden nog erger zijn dan deze dieren."
Nu zweeg de keizer lang. Strak zag hij naar het oosten, zijn blik ging langs de zoom van dat woud. Het lag daar zwijgend en duister. Het verborg duizend doden.
"Dat is een woud zonder genade," mompelde hij toen, en wendde zich voorgoed af.
De volgende dag sloeg hij met zijn leger de weg naar het zuiden in en zocht langs de rivieren aanlokkelijker streken op. Nog eeuwen lag daar het Woud zonder Genade, geen mens vond er doorgang noch zocht er toevlucht in.
*   *   *
Samenvatting
Een sage over een Romeins keizer die Holland probeert te veroveren. Een Romeins keizer verovert delen van het Westland en probeert verder in Holland door te dringen. Maar hij wordt tegengehouden oor de wilde dieren van een groot woud. Een hoofdman vertelt de keizer beter niet meer te proberen door het woud te gaan; het zou toch geen zin hebben want daarachter wonen de Friezen...
Toelichting
In de Middeleeuwen moet er een groot bos gelegen hebben in het nu ondergelopen, noordelijke deel van Zuid-Holland: 'Het woud zonder genade'. Tot op de dag van vandaag zijn er vissers die grote boomwortels ophalen uit de zee. Een uitgestrekt woud op de bodem van de Noordzee? Of lag het waar eens de Rijn en de Maas uitmondden in een baai, waar ze botsten op de vloed van de zee, waardoor zich slib en zand ophoopten tot zandplaten die begroeid raakten, zodat een groot deel van het tegenwoordige Zuid-Holland bedekt was met vloedbossen, bevolkt met roofdieren? Of was het eerder zo dat de enorme vloed die zich in de 9de eeuw vanaf Katwijk, door de monding van de Rijn een weg baande ook 'Het woud zonder genade' wegspoelde? Hoe dan ook, ver van Den Haag was het niet.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen