donderdag 25 april 2024

Volksverhalen Almanak


Iwan koeienzoon


Ergens in een rijk, in een tsarenrijk, leefden eens een tsaar en zijn vrouw, de tsarina. Zij hadden geen kinderen. Iedere dag baden zij tot God dat zij een zoon mochten krijgen. Zij wilden zo graag van hem genieten nu zij jong waren en hij zou voor hen kunnen zorgen als zij oud zouden zijn. Op een avond deden zij hun gebed, legden zich daarna te rusten en vielen in een diepe, diepe slaap. In hun droom zagen zij, niet ver van het paleis, een stille vijver en in die vijver zwom een baars met gouden vinnen. Als de tsarina deze baars zou opeten, zou zij weldra een kind verwachten.
Toen de tsaar en de tsarina ontwaakten, lieten zij direct de bakers en kamermeisjes bij zich komen en vertelden van hun droom. "Wat 's nachts in de droom gebeurt, kan ook overdag gebeuren," antwoordden de vrouwen. Daarop riep de tsaar zijn vissers bij zich en gaf hen opdracht om de gouden vis te vangen. Bij het eerste ochtendgloren gingen de vissers naar de stille vijver en wierpen hun netten uit. Het geluk was met hen, want toen zij het net voor de eerste keer ophaalden, vingen zij de gouden vis. Zij brachten hem naar het paleis. De tsarina snelde hen tegemoet, dankte hen hartelijk en beloonde hen met kostbare geschenken. Daarna riep zij haar keukenmeid bij zich en gaf haar de baars. "Bereid hem voor het middagmaal, maar pas op dat niemand ervan eet."
De meid maakte de vis schoon, waste en kookte hem. Zij zette de bak met spoelwater weg op de binnenplaats. Daar wandelde een koe langs en dronk het spoelwater op. De tsarina at de vis en de meid likte de schalen uit. Na een poosje werden zij alle drie zwanger, de tsarina, de meid en de koe en alle drie kregen zij te zelfder tijd een zoon.
De zoon van de tsarina werd Iwan Tsarewitsj genoemd, die van de meid Iwan Meidenzoon en die van de koe Iwan Koeiezoon. De kinderen groeiden niet met de dag, maar met het uur. Zoals goed gistdeeg in de warmte rijst, zo rezen zij ook in de hoogte. Alle drie de knapen hadden hetzelfde gezicht, en je kon onmogelijk zien, wie het kind van de tsarina was, wie bij de meid hoorde en wie de zoon van de koe was. Slechts in één ding verschilden zij: als zij terugkeerden van een wandeling wilde Iwan Tsarewitsj schone kleren aan, Iwan Meidenzoon vroeg om eten en Iwan Koeiezoon ging liggen slapen.
Toen zij tien jaar oud waren geworden, gingen de drie jongens naar de tsaar en spraken: "Vadertjelief, laat alsjeblieft een ijzeren staf voor ons smeden, die wel duizend kilo zwaar is." De tsaar gaf dadelijk zijn smeden opdracht om een staf te maken die wel duizend kilo moest wegen. De smeden begonnen te smeden en werkten een hele week lang. Geen van hen kon de staf meer van de grond tillen. Maar Iwan Tsarewitsj, Iwan Meidenzoon en Iwan Koeiezoon draaiden hem tussen de vingers rond als een ganzepen. Zij gingen ermee naar buiten naar de grote voorhof.
"Welaan, mijn broeders, laten wij nu eens kijken, wie van ons de sterkste is," zei I wan Tsarewitsj. "Goed," antwoordde Iwan Koeiezoon, "neem de staf en sla ons op de schouder." Iwan Tsarewitsj nam de staf en sloeg Iwan Meidenzoon en Iwan Koeiezoon op de schouder, zodat zij alle twee tot aan hun knieën in de grond zakten. Daarop zwaaide Iwan Meidenzoon de staf en sloeg beide Iwans tot aan hun borst de aarde in. Toen Iwan Koeiezoon aan de beurt was, sloeg hij de beide broers tot aan hun nek in de aarde. "Laat ons onze krachten nog eens meten," zei Iwan Tsarewitsj. "Laat ons de ijzeren staf in de lucht gooien. Wie het hoogste gooit, die is de sterkste." - "Goed, gooi jij dan maar eerst," zei Iwan Meidenzoon. Iwan Tsarewitsj gooide, en na een kwartier kwam de staf weer naar beneden. Iwan Meidenzoon gooide de staf omhoog en het duurde wel een halfuur voor hij naar beneden kwam. Maar toen Iwan Koeiezoon had gegooid, kwam de staf pas een heel uur later weer op de grond terecht. "Ja, Iwan Koeiezoon, jij bent dus de sterkste van ons drieën," zeiden de twee anderen. Toen zij de tuin in wandelden, zagen zij daar een heel grote steen.
"Wat een geweldige steen!" riep Iwan Tsarewitsj. "Zouden wij die niet van zijn plaats kunnen rollen?" Hij zette zich schrap, rukte en drukte, maar het hielp geen zier. Iwan Meidenzoon probeerde het, maar de steen bleef liggen waar hij lag.
"Wat zitten jullie toch te modderen?" riep Iwan Koeiezoon. "Laat mij het maar eens proberen." Hij liep naar de steen en stootte er eventjes met zijn voet tegen. De steen maakte zich los van de grond en rolde naar het andere eind van de tuin en wierp daarbij vele bomen omver. Onder de steen kwam een grot te voorschijn. En in de grot stonden drie strijdrossen en aan de muur hing wapenrusting. Toen de drie Iwans dat zagen snelden zij naar de tsaar. "Vadertje, geef ons uw zegen, wij willen naar vreemde landen trekken, om andere mensen te leren kennen en te laten zien wie we zijn!" De tsaar zegende hen en gaf hun geld en goed mee voor onderweg. Zij namen afscheid, sprongen in het zadel en reden weg. Zij reden over bergen en door dalen, ze reden over groene weiden en kwamen tenslotte bij een donker bos. Midden in dat bos stond en hutje op kippepootjes en met ramshoorntjes. Als het moest, kon het zich ook omdraaien.
"Hutje, hutje, draai je voorkant naar ons toe en je rug naar het bos, wij willen naar binnen om brood en zout te eten!"
Het hutje draaide zich om en de jongens gingen naar binnen. Daarbinnen lag Baba Jaga met haar knokige been op de kachel. Zij was zó groot, dat zij van de ene hoek tot de andere hoek reikte en haar neus kwam tot aan de zoldering. "Poek, poek, poek, tot op vandaag heb ik de Russische geest niet met eigen ogen aanschouwd, noch met mijn oren gehoord. En nu zit de Russische geest op mijn lepel en rolt me zowat in mijn mond!"
"Brom maar niet zo, ouwetje, klim van die kachel af en ga op dat bankje zitten. Vraag liever, waarheen ons pad ons voert, en wij vertellen het je graag."
Baba Jaga klom van de kachel, kwam naar Iwan Koeiezoon toe en maakte een diepe buiging: "Wees gegroet, heldhaftig koeiekind, waar ga je naar toe? Waar voert het pad heen?" - "Moedertje, wij zijn op weg naar de Aalbessen-stroom, naar de Jeneverbesbrug. Ik heb gehoord, dat daar vreselijke monsters leven." - "Veel geluk, Iwanoesjka! Dat is een goed en edel plan. Die booswichten daar hebben iedereen neergemaaid en aan stukken gescheurd en zij hebben de koninkrijken er omheen met de grond gelijk gemaakt."
De broeders brachten de nacht door bij Baba Jaga en gingen de volgende morgen vroeg op pad. Zij vonden de Aalbessenstroom. De oevers lagen bezaaid met menselijke geraamten; de botten lagen kniehoog opgehoopt. Tegen de avond kwamen zij bij een hutje aan. Zij gingen naar binnen, het was leeg en zij besloten er te blijven. Toen de avond gevallen was, zei Iwan Koeiezoon: "Broeders, wij zijn in een verre vreemde streek beland, wij moeten oppassen. Laat ons om de beurt de wacht houden." Zij lootten erom. Iwan Tsarewitsj moest de eerste nacht de wacht houden, Iwan Meidenzoon de tweede en, de heldhaftige Koeiezoon de derde. Iwan Tsarewitsj ging op de uitkijk staan, kroop in een bosje, maar viel weldra als een blok in slaap.
Iwan Koeiezoon vertrouwde zijn metgezel niet. Toen het middernacht was, nam hij zwaard en schild, ging naar buiten en vatte post onder de Jeneverbesbrug. Plotseling golfde het water van de rivier hoog op, de adelaars krijsten in de eiken en een zeskoppig monster, de Tschoedo Joedo, kwam naderbij.
Onder zijn gewicht struikelde het paard, de zwarte raaf op zijn schouder sloeg met zijn vleugels en de hond achter hem zette zijn haren recht overeind. Daar zegt de zeskoppige Tschoedo Joedo tegen hen: "Waarom struikel je, galgebrok, waarom sla je met je vleugels, ravenbeest en jij mormel, waarom zet jij je haren recht overeind? Of denken jullie soms dat Iwan Koeienzoon ter plekke is? Die dappere held is nog niet eens geboren, en zelfs al zou dat zo zijn, dan deugt hij in ieder geval nog niet voor de strijd. Ik zou hem zo in mijn ene hand kunnen nemen en met de andere erop slaan; dan zou het alleen een beetje vochtig te worden."
Toen sprong Iwan Koeiekind te voorschijn: "Ik zou maar niet zo snoeven, jij onreine geest! Een pientere valk kun je de veren niet uittrekken voor je hem gevangen hebt, en een flinke jongen niet beschimpen voor je hem gezien hebt. Laat ons onze krachten meten en wie er wint, dié zal geprezen worden!"
Zij stortten zich op elkaar en begonnen hun krachten te meten; zij sloegen zo heftig op elkaar in, dat om hen heen de aarde dreunde. De Tschoedo Joedo was aan de verliezende hand, Iwan Koeiezoon sloeg hem met één houw drie koppen af. "Halt, Iwan Koeiezoon, laat me even uitblazen!" - "Uitblazen, jij, onreine geest? Jij hebt nog altijd drie koppen en ik maar één. Wacht maar, als jij er ook nog maar een hebt, kunnen wij even uitblazen."
En weer sloegen zij erop los. Iwan Koeiezoon hakte de Tschoedo Joedo de laatste drie koppen af. Daarna zaagde hij het lichaam in kleine stukken en gooide die in de Aalbessenstroom. Maar de zes koppen legde hij onder de Jeneverbesbrug. Daarna keerde hij naar het hutje terug. Tegen de morgen werd Iwan Tsarewitsj wakker. "Wel, broertje, hoe was het, wat heb je gezien?" vroeg Iwan Koeiezoon.
"Niets, broertje, helemaal niets; er is zelfs geen vliegje langs gevlogen."
In de tweede nacht zou Iwan Meidenzoon op de uitkijk staan. Hij kroop in de struiken en sliep weldra in. Maar Koeiezoon vertrouwde ook hem niet. Toen het middernachtelijk uur naderde, nam hij zijn wapens, zijn schild en zwaard, ging naar buiten en vatte post onder de Jeneverbesbrug. Plotseling zwol het water van de rivier aan, de adelaars krijsten in de eiken. Een negenkoppig monster kwam naderbij, zijn paard struikelde, de zwarte raaf op zijn schouder sloeg met zijn vleugels en de grote hond achter hem zette zijn haren recht overeind. Het monster sloeg het paard in de flank, trok de raaf aan zijn veren en de hond aan zijn oren. "Waarom struikel je galgebrok, waarom sla je met je vleugels, ravenbeest, en jij, mormel, wat zet je je haren recht overeind? Of dachten jullie soms dat Iwan Koeiezoon hier is. Die is nog niet geboren, en zelfs al zou dat zo zijn, dan deugt hij nog niet voor de strijd. Ik zou hem met één vinger verslaan."
Toen sprong Iwan Koeiezoon te voorschijn: "Snoef niet zo, wacht jij maar af! Bid tot God, maak je handen nat en laat ons aan het werk gaan. Wij weten nog niet wie hier de klappen krijgt." De held zwaaide zijn zwaard eenmaal, en nog een keer zwaaide hij met zijn zwaard en sloeg het onreine monster zes koppen af. Maar de Tschoedo Joedo gaf hem een slag en sloeg hem tot de knieën de vochtige aarde in. De heldhaftige Koeiezoon nam een handjevol aarde en gooide dat zijn tegenstander in de ogen.
En terwijl het monster zich de ogen uitwreef, hakte Iwan hem de overige koppen af. Hij zaagde het lichaam in kleine stukken en wierp die in de Aalbessenstroom. Maar de negen koppen legde hij onder de Jeneverbesbrug. Tegen de ochtend werd Iwan Meidenzoon wakker. "Wel, broertje, heb je iets gezien vannacht?" - "Nee, er is nog geen vliegje langsgevlogen en geen mugje heeft gezoemd."
Toen bracht de Koeiezoon de broers onder de Jeneverbesbrug. Hij liet hun de afgehouwen koppen zien en zij schaamden zich diep. "Ach, jullie slaapkoppen, hoe zouden jullie ook moeten vechten. Ga liever thuis bij de kachel zitten."
De derde nacht maakte Iwan Koeiezoon zich op om de wacht te houden. Hij nam een witte doek, hing die aan de wand en zette er een schaal onder op de grond. Toen sprak hij tot zijn broers: "Ik ga een verschrikkelijk gevecht tegemoet, broeders, blijf wakker en let goed op. Als er bloed uit de doek begint te druipen en de schaal halfvol is dan gaat alles nog goed. Als de schaal helemaal vol is doet het er ook niet toe. Maar als het bloed over de rand loopt, maak dan mijn paard los en snel mij te hulp!"
Daarop vatte Iwan Koeiezoon post bij de Jeneverbesbrug. Het middernachtelijk uur naderde. Golven verhieven zich in de rivier, de adelaars krijsten in de eiken en een twaalfkoppig monster rees op uit het water. Zijn paard had twaalf vleugels, het had een huid van zilver en zijn manen en staart waren van goud. De Tschoedo Joedo stormde op Iwan af. Maar het paard struikelde, de zwarte raaf op zijn schouders sloeg met de vleugels en de grote hond achter hem zette zijn haren recht overeind. De Tschoedo Joedo stootte het paard in de flanken, rukte de raaf aan de veren, de hond aan zijn oren en schreeuwde: "Waarom struikel je galgebrok, waarom sla jij met je vleugels, ravenbeest, en jij mormel, wat zet jij je haren zo recht overeind? Denken jullie soms dat Iwan Koeiezoon hier is? Die is nog niet geboren. En zelfs al zou dat zo zijn, dan deugt hij nog niet voor de strijd! Ik hoef alleen maar naar hem te blazen en er blijft nog geen stofje van hem over!"
Toen sprong Iwan Koeiezoon te voorschijn. "Hou op met snoeven; bid liever tot God!" - "Aha, Iwan Koeiezoon, ben je daar, waarom ben je gekomen?"
"Om jou, onreine kracht, te aanschouwen en te zien hoe sterk je bent!" - "Waarom wil je zien hoe sterk ik ben? Voor mij ben jij een vlieg." Iwan Koeiezoon antwoordde: "Ik ben hier niet gekomen om sprookjes te vertellen, maar om met je te vechten op leven en dood."
De heldhaftige Koeiezoon zwaaide zijn scherpe zwaard en sloeg het monster drie koppen af. De draak greep de koppen, schreef met zijn vurige vinger erop en meteen groeiden zij weer aan alsof zij er nooit af waren geweest. Het stond er slecht met Iwan voor. Het zou niet lang meer duren of het monster zou hem overwinnen; tot aan zijn knieën werd hij de vochtige aarde ingedrukt.
"Stop, onreine geest," riep Iwan. "Als tsaren en koningen strijden houden zij ook wapenstilstand. Wij kunnen toch niet strijden zonder even uit te blazen? Laat mij driemaal op adem komen." De Tschoedo Joedo stemde ermee in en de strijders hielden een korte wapenstilstand. Iwan Koeiezoon trok zijn rechterhandschoen uit en wierp die naar het hutje. De handschoen klopte aan alle ruiten, maar de broers sliepen en zij hoorden niets.
Iwan Koeiezoon zwaaide zijn zwaard voor de tweede maal door de lucht, krachtiger dan de eerste keer, en hakte het monster zes koppen af. Maar de draak greep ze, schreef er met zijn vurige vinger op en zij groeiden weer vast. Daarop duwde hij de heldhaftige knaap tot aan zijn middel de aarde in. Weer vroeg Iwan Koeiezoon om een wapenstilstand. Hij trok zijn linkerhandschoen uit en wierp die naar het hutje. De handschoen sloeg door het dak heen, maar de broers sliepen vast en zij hoorden niets.
Voor de derde keer zwaaide Iwan Koeiezoon zijn zwaard, nog krachtiger dan de andere keren en hakte Tschoedo Joedo negen koppen af. Maar de draak schreef erop en ze groeiden weer aan, en Iwan Koeiezoon werd tot aan zijn schouders in de vochtige aarde gedrukt.
Nog eenmaal vroeg de heldhaftige knaap om wapenstilstand, hij nam zijn helm en wierp die naar het hutje. Door de slag stortte het dak in en de hut viel in stukken en nu pas werden de broers wakker. Zij keken naar de schaal en kijk, het bloed vloeide over de rand! In de stal stond de hengst te hinniken en aan zijn ketting te rukken. Zij holden naar buiten, maakten hem los en snelden te hulp. "Ach," schreeuwde de Tschoedo Joedo, "je hebt mij bedrogen, je hebt hulp!"
Het ros sloeg naar hem met zijn hoeven, Iwan het Koeiekind worstelde zich uit de grond en sloeg het monster de vurige vinger af. Toen hakte hij hem alle koppen tot en met de laatste af, scheurde de romp in stukken en gooide ze in de Aalbessenstroom. Nu kwamen de broers naderbij. "Ach, stelletje slaapkoppen," riep Iwan Koeiezoon. "Jullie slaap had ik bijna met mijn hoofd moeten betalen."
De volgende morgen in alle vroegte ging Iwan Koeiezoon naar buiten. Nadat hij een tijdje gelopen had, ging hij op de grond zitten en veranderde in een mus en vloog naar een paleis, naar de witstenen vertrekken en ging in het open raam zitten. In het paleis woonde een oude heks. Plotseling kreeg zij hem in de gaten, strooide wat graan voor hem en lokte: "Musje, je bent hierheen gevlogen om graantjes te pikken en om mijn ellende aan te horen. Iwan Koeiezoon heeft mij belachelijk gemaakt. Mijn drie schoonzoons heeft hij gedood." - "Maak je niet kwaad, moedertje," spraken haar dochters, de vrouwen van de drie monsters, "wij zullen hem alles wel betaald zetten." - "Kijk," zei de jongste, "ik zal zorgen dat zij vreselijke honger krijgen. Zelf zal ik langs de weg gaan staan in de gedaante van een boompje met gouden en zilveren appeltjes. Wie zo'n appeltje eet, zal meteen uit elkaar barsten." - "En ik," zei de middelste, "zal zorgen dat zij verschrikkelijke dorst krijgen en ik zal mezelf in een bron veranderen. Op het water zullen twee bekers drijven, een gouden en een zilveren en wie zo'n beker wil pakken, die zal ik laten verdrinken." - "En ik," zei de oudste, "zal zorgen da zij onbedwingbare slaap krijgen en ik zal mezelf in een gouden bed veranderen. Wie op dat bed gaat liggen, wordt door vuur verteerd."
Toen Iwan Koeiezoon dit allemaal gehoord had, vloog hij terug, klopte op de aarde en werd weer een mens. De drie broers maakten zich gereed om huiswaarts te keren. Onderweg werden zij door honger gekweld, maar in de wijde omtrek was nergens iets eetbaars te vinden. En daar stond plotseling een appelboompje met gouden en zilveren appels. Iwan Tsarewitsj en Iwan Meidenzoon wilden de appels plukken, maar Iwan Koeiezoon sprong erop af en spleet de boom met zijn zwaard in tweeën. Bloed spoot naar alle kanten. En zo ging het ook met de bron en het gouden bed, en de vrouwen van de drie monsters gingen te gronde. De oude heks hoorde al snel wat er gebeurd was. Zij vermomde zich als een bedelares en stelde zich met haar bedelzak op aan de kant van de weg. Toen Iwan Koeiezoon met zijn broers langs kwam, strekte zij de hand uit en smeekte om een aalmoes. Toen zei Iwan Tsarewitsj tegen Iwan Koeiezoon: "Broertje, ons vadertje bezit toch zulke rijkdommen, geef die arme vrouw een flinke aalmoes."
Iwan Koeiezoon haalde een goudstuk tevoorschijn en gaf het de oude vrouw. Maar zij pakte niet het geld maar zijn hand en in een oogwenk was zij met hem verdwenen. De broers keken om zich heen en toen zij hem nergens meer zagen, galoppeerden zij geschrokken naar huis. Zij hadden alle moed verloren.
De heks sleepte Iwan Koeiezoon naar de onderaardse wereld en leidde hem voor haar man: "Hier heb je de knaap die ons te gronde richt." De oude man lag op zijn ijzeren bed en kon niets zien. Lange wimpers en dikke wenkbrauwen lagen over zijn ogen. Twaalf machtige helden werden geroepen en hij beval hun: "Neem een ijzeren mestvork en til mijn wenkbrauwen en zwarte wimpers op. Ik wil zien wat voor een vlerk het is, die mijn zonen heeft gedood."
De helden tilden de wenkbrauwen en zwarte wimpers omhoog met de ijzeren mestvork. En de oude man zei: "Aha, dat is Wanjoesjka, de dappere snuiter. Jij had de euvele moed tegen mijn kinderen te strijden; wat moet ik met je doen?" - "Dat ligt aan jou, doe met mij wat je wilt, ik ben overal op voorbereid."
"Nu, waarom zou ik nog veel praten, mijn kinderen kan ik toch niet meer terugkrijgen. Bewijs mij liever een dienst! Ga naar het tsarenrijk, dat nog nooit door iemand is gezien, naar de heerlijkheid die nooit heeft bestaan en haal mij de tsarina met het gouden haar. Ik wil met haar trouwen." - "Dat zou eerder een vrouw voor een jonge knaap als ik zijn," dacht Iwan Koeiezoon bij zichzelf, "waarom wil jij, oude duivel, met haar trouwen?" Intussen was de heks door het verlies van haar kinderen zo woedend geworden, dat ze een steen om haar nek bond, en in het water sprong en verdronk.
"Hier heb je een knuppel," zei de oude tegen Iwan Koeiezoon, "ga maar naar gindse eik en sla driemaal met deze knuppel tegen de stam en roep: 'Kom te voorschijn, schip, kom te voorschijn.' En als het schip uit de eik is gevaren, beveel de eik dan weer driemaal om zich te sluiten. Maar pas goed op dat je het niet vergeet, want dat zou de grootste belediging zijn die je me kunt aandoen." Iwan Koeiezoon liep naar de eik en sloeg er met de knots tegen - ontelbare keren - en riep: "Alles wat erin zit, kom naar buiten!" Daar kwam het eerste scheepje al te voorschijn. Iwan Koeiezoon stapte erin en riep toen: "Alle andere achter me aan!"
En hij voer weg. Toen hij een eindje gevaren had, keek hij achterom en zag dat een onafzienbare rij schepen en schuitjes hem volgde. Alle inzittenden loofden en dankten hem. Een van de schepen en schuitjes voer naar hem toe; er zat een oude man in. "Heldhaftig Koeiekind, nog vele jaren mogen je gegeven zijn, neem me als metgezel mee!" - "Wat kun je dan?" - "Ik kan brood eten." - "Och, dat kan ik zelf ook," zei Iwan Koeiezoon. "Maar kom maar aan boord, ik ben blij met een goede kameraad."
In een ander schuitje kwam een tweede grijsaard aangevaren: "Wees gegroet, Iwan Koeiezoon, neem me met je mee!" - "En wat kun jij dan wel?" - "Ik kan wijn en bier drinken." - "Nou, daar hoef je niet zo slim voor te zijn, maar kom maar aan boord." En een derde kwam naderbij: "Wees gegroet, Iwan Koeiezoon, neem mij ook met je mee!" - "Zo, en wat kun je?" - "'Ik kan me in ieder bad baden." - "De duivel hale je. Vind je dat een kunst?" Maar ook deze nam hij bij zich aan boord.
Terwijl hij verder voer, naderde er een vierde grijsaard: "Mogen je nog vele jaren gegeven zijn, neem ook mij mee onder je metgezellen!" - "En wat voor eentje ben jij er?" - "Ach, ik ben een sterrenteller." - "Kameraden heb je nooit genoeg, kom maar mee!" Daarna vroeg nog een vijfde grijsaard mee te mogen. "Wat moet ik met jullie allemaal beginnen? Wat kan jij dan wel? " - "Ik kan zwemmen als een baars." - "Wel, kom dan maar aan boord."
Zo voeren ze naar de tsarina met de gouden haren en ze kwamen in het tsarenrijk dat nooit gezien is, in de heerlijkheid die nooit heeft bestaan. Al heel lang wist men daar dat Iwan Koeiezoon zou komen. Men was al drie maanden lang bezig brood te bakken, wijn te persen en bier te brouwen. Iwan Koeiezoon zag talloze karren vol brood, talloze vaten wijn en bier. Hij was verbaasd en vroeg wat dat alles te beduiden had. "Dat is allemaal voor jou klaargemaakt." - "Bliksem, zoveel kan ik in een heel jaar nog niet eten en drinken." Maar hij herinnerde zich zijn kameraden en riep: "Hé daar, jullie wakkere grijsaards, wie van jullie kon ook alweer alles eten en drinken?" - "Dat is voor ons slechts een kleinigheid," antwoordden schrokop en drinkeboer. "Nou, aan het werk."
De eerste grijsaard kwam en begon het brood op te eten. Karrevrachten en karrevrachten werkte hij naar binnen. "Dat was niet zo erg veel brood," riep hij, "geef me maar wat meer!" De andere grijsaard snelde naderbij en begon wijn en bier te drinken. Bij vaten tegelijk slokte hij alles naar binnen en hij dronk alles op. "Wat was dat weinig," riep hij, "geef me nog maar wat." De dienaren snelden bezorgd naar de tsarina en meldden dat brood noch drank voldoende waren geweest.
Nu beval de tsarina met de gouden haren Iwan Koeiezoon naar het badhuis te brengen. In het badhuis werd al drie maanden lang gestookt en het was er zó warm dat je het tot op vijf werst niet kon benaderen. Men bracht Iwan Koeiezoon erheen. Hij zag vonken uit het badhuis spatten en riep: "Zijn jullie helemaal gek geworden? Daar zou ik in verbranden!" Maar hij herinnerde zich zijn metgezellen. "Hé daar, wakkere grijsaards, wie van jullie kan een bad nemen in dit badhuis?" Toen kwam een van de oude mannen er al aan en riep: "Ik, Iwan Koeiezoon, voor mij is dat een kleinigheid." Monter sprong hij het badhuis in, blies in de ene hoek, spuugde in de andere en het hete bad werd koud en in de hoeken lag sneeuw! "Ach, ik bevries," riep de grijsaard, "stook het bad nog maar drie jaartjes op." De dienaren snelden naar de tsarina met de boodschap, dat het bad helemaal bevroren was.
Nu echter verlangde Iwan Koeiezoon de tsarina met de gouden haren te zien. De jonkvrouw kwam naar hem toe en reikte hem haar blanke hand. Ze gingen aan boord en voeren weg. Ze voeren één dag, twee dagen. Toen begon de tsarina bedroefd en zwaarmoedig te worden. Ze sloeg zich op de borst, veranderde in een ster en vloog naar de hemel. "Ach, wat moet ik doen, nu is ze voor mij verloren," riep Iwan Koeiezoon, maar hij herinnerde zich zijn kameraden. "Hela, jullie wakkere grijsaards, wie van jullie is de sterrenteller?" - "Ik, en voor mij is dat maar een kleinigheid," antwoordde die grijsaard. Hij sloeg op de bodem en veranderde in een ster. Hij vloog omhoog naar de hemel en begon te tellen. Hij vond een overtollige ster en stootte ertegen. Het sterretje maakte zich los van zijn plaats, rolde snel langs de hemel, viel naar beneden en kwam in het schip terecht. Daar veranderde het weer in de tsarina met de gouden haren.
Weer voeren ze verder, één dag, twee dagen. Toen werd de tsarina opnieuw door diepe smart overvallen. Ze sloeg zich op de borst, veranderde in een snoek, sprong in het water en zwom weg. "Ach, nu is ze voor mij verloren!" riep Iwan Koeiezoon. Maar hij herinnerde zich zijn laatste kameraad en vroeg: "Kan jij even goed zwemmen als een baars?"
"Ja, Iwan Koeiezoon, dat is voor mij een peulenschil." Hij ging zitten, veranderde in een baars, sprong in het water en zwom achter de snoek aan en begon hem in de zij te steken. Toen sprong de snoek weer aan boord en veranderde weer in de tsarina met de gouden haren.
Daarop namen de oude mannen afscheid en keerden terug naar hun geboorteland. Iwan Koeiezoon voer met de tsarina met de gouden haren naar de vader van de monsters in de onderaardse wereld. Deze riep de twaalf machtige helden en beval hen de ijzeren vork te halen en zijn zwarte wimpers en wenkbrauwen op te tillen. Hij bekeek de tsarina met de gouden haren en sprak: "Wanjoesjka, wakkere knaap, nu vergeef ik je en laat je terugkeren naar de wereld van het licht."
"O nee," antwoordde Iwan Koeiezoon, "ik had me het anders gedacht." - "En hoe dan wel?" vroeg de oude. "Ik heb een diepe kloof gegraven én over die kloof ligt een dunne stang. Wie over deze stang heen kan lopen, die krijgt de tsarina met de gouden haren." - "Goed, Wanjoesjka, ga jij maar eerst." Zachtjes fluisterde de gouden jonkvrouw voor zich heen: "Loop naar de voorkant, lichter dan een zwanendonsje."
Iwan Koeiezoon stapte op de stang en deze boog zelfs niet eenmaal onder zijn gewicht. Daarna stapte de oude erop; maar hij kwam maar tot het midden en stortte naar beneden. Toen nam Iwan Koeiezoon de tsarina met de gouden haren mee en keerde met haar naar huis terug. Ze trouwden en gaven een feestmaal voor de hele wereld. Iwan Koeiezoon zat aan en vertelde zijn broers over zijn daden. En hij leefde nog vele jaren gelukkig met zijn tsarina.
Ik was op dat feest,
dronk wijn en mede'
langs de baard liep het naar beneden,
en in de mond kwam niets terecht.
Bij de stier haalde men zijn trogje vandaan
en men er melk in goot,
en doopte daarin brood,
dat reikte men mij aan.
Toch at ik niet en dronk ik niet, en dronk ik niet,
'k mijn hand mijn mond slechts vegen liet,
en ik wilde daar vandaan.
Men streed met mij men sloeg naar mij,
een slaapmutsje gaf dan men mij,
zo liet men mij toen gaan.
*   *   *
Samenvatting
Een verhaal uit Rusland over de avonturen van Iwan koeienzoon. Een gouden vis voorspelt in een droom aan haar en haar man vruchtbaarheid voor een tsarina. Zij beveelt de vis te vangen en te bereiden, maar niemand mag er van eten. Een koe drinkt het spoelwater en een keukenmeid likt de pan schoon. Er worden drie kinderen geboren. Drie zoons die in alles op elkaar lijken. Hun namen: Iwan Tsarenzoon, Iwan Meidenzoon en Iwan Koeiezoon. Deze beleeft vele avonturen met draken, reuzen en monsters.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen