donderdag 18 april 2024

Volksverhalen Almanak


Jamamba, de heks


In een dorpje, hoog in de bergen, leefde eens een jongen die van zijn ouders een kleine hut had geërfd en een flink paard. Hij verdiende de kost met van tijd tot tijd naar de stad te rijden en voor de dorpelingen allerlei boodschappen te doen: zout, thee en vooral de mooie, vette vis. Want die stad lag aan de zee.
Jamamba, de heks
Eens was hij weer op weg naar huis met een flinke vracht verse makreel en tonijn en een baaltje zout. Het bergpad was moeilijk begaanbaar en van 's morgens vroeg af leidde de jongen zijn paard bij de teugel. Toen de zon hoog aan de hemel stond, waren het paard en zijn baas zo uitgeput, dat ze een rustplaats moesten zoeken. Gelukkig vonden zij een kleine open plek, waar zelfs helder bronwater over de stenen spetterde. Vlug trok de jongen de zware last van de paardenrug, strekte zich uit in de schaduw van een boom en liet het dier grazen. Toen hij na een poosje wat bijgekomen was, zocht hij sprokkelhout en maakte een vuur, want hierop kon hij een heerlijke vette tonijnsoep maken en daarna gesterkt de tocht voortzetten.
Ik kan ook nog wel twee makrelen bakken en wat fris bronwater drinken, dacht hij. Dan kunnen wij zonder onderbreking doorrijden en zijn we gauw thuis.
De soep begon te pruttelen en verspreidde een pittige geur. En daar kwam onverwacht een dikke jongen het bergpad af en hield stil naast het vuur op de open plek. Met een hongerige blik keek hij in de ketel en snoof toen met een veelbetekenend gebaar.
"Ach heer, kan ik niet een beetje van die soep krijgen? Sinds vanmorgen heb ik niets gegeten en ik heb een verschrikkelijke honger," zei hij met een klaaglijke stem. En het leek of hij de ketel met zijn ogen wilde verslinden.
"Ga maar zitten," antwoordde de jongen, "ik wéét wat honger is. Er is soep genoeg voor ons beiden en een stukje gebakken vis kun je ook krijgen." En hij gaf de dikke jongen een kom vol hete soep. Zelf nam hij ook wat en hij was daar zo in verdiept, dat hij geen ogenblik opkeek. De soep smaakte ook werkelijk heerlijk en de geur van de gebakken vis vervulde de hele open plek! Maar toen de jongen overeind rees om even naar de vissen te kijken, zag hij nog net hoe de dikke knaap het laatste stukje in zijn mond stak.
"Hé, wacht 's even, veelvraat!" wilde hij roepen. Maar toen hij de hongerige blik van de jongen zag, knikte hij alleen maar toestemmend. De arme kerel had zeker in lange tijd niets gehad en kon er nu gewoon niet afblijven. En het was ook niet erg. Hij had immers soep in overvloed en thuis kon hij opnieuw vis bakken. Hij stond op om het paard te halen en naar de plek te brengen waar hij zijn vrachtje had neergelegd. Maar wat was dat? De grote zak met vis was verdwenen! En toen hij zich snel omkeerde om de dader te ontdekken, stond hij plotseling verstijfd van schrik. In plaats van de dikke jongen zat daar een verschrikkelijke Jamamba! Haar vurige ogen rolden wild in hun kassen, de woeste haren staken als scherpe pennen naar alle kanten uit en de rode tong, die uit haar vreselijke muil hing, haalde net het baaltje zout naar binnen. Van de vissen was geen spoor meer te bekennen.
Nauwelijks had de Jamamba de jongen ontdekt, of zij krijste: "Ha, een nieuwe prooi!" Nog net op tijd kon de knaap achter zijn paard springen en nu werd het arme dier door het monster in stukken gescheurd en naar binnen gewerkt. De jongen rende het bergpad af of de duivel hem op de hielen zat. Hij struikelde over stenen en takken, viel een paar maal languit in de struiken... en hoorde intussen vanuit de verte een luid gieren en stampen.
"Dat is de heks, de Jamamba, die achter mij aan jaagt," mompelde hij hees en zijn hart bonsde pijnlijk in zijn borst. Hij kon niet sneller vooruit komen en de heks kwam nader en nader. Verwilderd keek hij rond naar een schuilplaats. Plotseling stond hij voor een wijde plas met aan de oever een hoge boom met een dichte bladerkroon. In een oogwenk klom hij er in. Nog net op tijd, want daar kwam de Jamamba al aangestormd. Zij snoof zo hevig dat de bomen zich bogen, als onder een sterke wind!
Toen de heks de plas in het oog kreeg, schaterde ze: "Ha, die komt mij goed van pas! Dat zout heeft me een verschrikkelijke dorst bezorgd."
Zij knielde aan de rand van de plas en boog zich diep over het water. Maar wat zag zij daar in de aanrimpelende golfjes? Het spiegelbeeld van de jongen op zijn tak!
"Ha vriendje, daar heb ik je eindelijk!" juichte ze vals. "Zo mooi heb jij je dus verstopt!" En zij greep met haar klauwen in het water om het spiegelbeeld te pakken. Zoiets onnozels had de jongen nog nooit gezien en hij begon luidkeels te lachen. Ogenblikkelijk keek de heks omhoog en kraaide: "Ha, zit je daarboven? Best, best, nu ontkom je mij niet meer. Zeg maar 's gauw hoe ik daar óók kan komen."
Het werd de jongen bang te moede. Hij wist echter dat de Jamamba veel minder verstand had dan vraatzucht. Misschien kon hij haar voor de gek houden...
"Je moet een grote steen op je hoofd leggen en dan op die dikke, droge tak daar klimmen. Anders kom je er nooit!" riep hij.
"Aha," zuchtte de Jamamba en zij zocht een flinke zware steen. Eindelijk vond ze er één die precies paste.
"Met deze zal het wel lukken," sprak zij in zichzelf, legde de steen op haar hoofd en klom voorzichtig op de droge tak die de jongen haar gewezen had. Maar nauwelijks had zij haar zware gewicht er op gehesen of... krak! een geweldige plons en de Jamamba stortte in de plas. En de jongen klom ijlings naar beneden en vluchtte.
Intussen was het helemaal donker geworden en angst en vermoeienis hadden de jongen zo uitgeput, dat hij een zucht van verlichting slaakte, toen er in de verte een licht opdoemde.
Daar wonen natuurlijk mensen, dacht hij, en waar mensen zijn dreigt er voor mij geen gevaar meer. Hij strompelde het licht tegemoet en stond even later voor een hut. Toen op zijn roepen niemand antwoordde, opende hij zelf de deur en vond de kamer leeg. Maar in het open haardvuur knetterden de houtblokken, dus de bewoners konden niet ver weg zijn.
De jongen ging voor het venster zitten en wachtte. Het duurde lang en bijna was hij in slaap gevallen, toen er plotseling zware stappen en een luidruchtig gesnuif op het erf klonken. Toen hoorde hij de stem van de Jamamba mompelen: "Wat een geluk dat ik eindelijk thuis ben en mij bij het vuur kan drogen. Die jongen is me wel ontsnapt, maar ik heb me heerlijk zat gegeten! De soep was best en die vissen verrukkelijk! En dan nog dat paard! Wat had dat beest heerlijk vlees. Oud was het zeker niet. Alleen die baal zout had ik beter kunnen laten liggen."
De jongen was intussen klaarwakker en keek zoekend door de kamer naar een schuilplaats. Vluchten kon hij niet meer, want de Jamamba stond al voor de deur. Op het laatste moment klom hij op een balk boven het haardvuur en drukte zich stijf tegen de wand om niet ontdekt te worden. Het was hoog tijd, want daar schoot de heks al naar binnen en rechtstreeks naar het vuur. De onderdompeling in de plas had haar kletsnat gemaakt en ze bibberde van de kou. Zuchtend en steunend liet zij zich op de grond zakken en strekte haar klauwen bevend in de warmte van het vuur.
Daar begon zij weer in zichzelf te mompelen: "Toch spijt het mij van die jongen. Dat was een lekker hapje geweest! En daarbij voel ik nu pas dat ik eigenlijk nog honger heb. Als ik nu maar wist wat er nog te eten is..." En zij draaide haar vurige ogen naar alle kanten. "Ha, ik weet het al. Ik ga rijstkoekjes bakken!"
Langzaam kwam zij overeind, liep naar de keuken en kwam even later terug met een doek vol rijstkoekjes. Deze legde ze op het rooster en toen ze aan de ene kant goudgeel waren gebakken, draaide zij ze vlug om. Eenmaal klaar werden ze op de rand van de haardplaat gelegd.
Het vuur verspreidde een heerlijke warmte, steeds langzamer draaide de Jamamba de koekjes om, steeds dieper zonk haar geweldige hoofd op haar borst, tot zij luid snurkend zat te slapen.
De geur van de warme koekjes steeg langzaam naar de balk en de jongen, die een flinke honger had, voelde zijn maag knorren. Als hij er maar één kon proeven. Maar hoe zou hij erbij komen? Ineens zag hij naast zich een lange pook hangen.
"Dat is prachtig," zei hij zachtjes en hij strekte voorzichtig zijn hand ernaar uit. De Jamamba snurkte en verroerde zich niet. Ha, daar had hij de pook! Hij prikte hem in een rijstkoekje en trok dat langzaam naar boven. Maar dat ene koekje maakte hem nog veel hongeriger. Voorzichtig probeerde hij er nog één te pakken. En nog één... En al gauw was het laatste koekje verdwenen.
Het duurde lang voordat de Jamamba wakker werd. Zij keek geërgerd om zich heen en mompelde: "Wat wilde ik toch doen? O ja, ik weet het al, ik zou rijstkoekjes uit de keuken halen."
Zij stond op, haalde weer een doek vol rijstkoekjes en begon die op het rooster te bakken. En weer deden de geur van de koekjes en de warmte van het vuur hun werk: de Jamamba sliep heerlijk!
De jongen keek neer op de goudbruine koekjes en kon de verleiding niet weerstaan. Eén voor één prikte hij ze aan de pook en voelde zich daarbij zo veilig, dat hij helemaal niet meer op de Jamamba lette. Maar die snurkte zielstevreden en zij snurkte nog toen het laatste koekje door de keel van de jongen verdween.
Toen zij eindelijk ontwaakte, murmelde ze: "Wat wilde ik toch doen? O ja, ik weet het al, ik zou rijstkoekjes uit de keuken halen."
Langzaam kwam zij overeind en liep naar de keuken. Maar halverwege bleef ze ineens staan en zei verbaasd: "Maar ik heb die rijstkoekjes toch allang gebakken? De hele kamer ruikt ernaar!" Zij zocht op de haardplaat, op de grond... maar kon met de beste wil van de wereld geen koekje meer ontdekken.
De jongen op zijn balk zat danig in angst, maar daar riep de Jamamba vol vreugde: "Dat kan niemand anders geweest zijn dan Fukurokuju, de god van het geluk! Hij eet immers zo graag rijstkoekjes! Als het hem goed gesmaakt heeft, zal hij mij zeker geluk brengen. En ik kan best even andere bakken."
Zij wilde zich al naar de keuken begeven, maar bedacht zich ineens: ik ben moe, 'k ga eerst fijn slapen!
Murmelend strompelde zij door de hut. Fukurokuju zou nog wel in de kamer zijn. Zou ze hem vragen waar zij het beste kon gaan slapen, om over iets moois te dromen? Op de balk of in de ketel? Zij ging rechtop midden in de hut staan en riep: " Fukurokuju, ik verlang zo naar een mooie droom! Waar zal ik gaan slapen, op de balk of in de ketel?" En met een grote tegenwoordigheid van geest, antwoordde de jongen, met veranderde stem: "In de ketel."
"Dat is goed, dan ga ik in de ketel liggen." De Jamamba gaapte luid, maakte het zich behaaglijk in de ketel en trok het deksel over zich heen.
De jongen wachtte geduldig tot er uit de ketel een luid gesnurk klonk, liet zich toen naar beneden zakken en sloop naar de deur. Als de Jamamba wakker werd, wilde hij al een flink eind weg zijn. Doch op het erf bleef hij plotseling staan. Ik kan toch niet zo maar weggaan en die heks de kans geven haar afschuwelijke bedrijf voort te zetten, dacht hij. In de diepe duisternis zocht hij een grote steen, droeg hem naar binnen en legde hem op het deksel van de ketel. Door de bons werd de Jamamba even wakker. Zij draaide zich op haar andere zij en mompelde: "Gekke haan, waarom begin je midden in de nacht te kraaien?"
De jongen wachtte tot zij weer ingeslapen was, stapelde toen een aantal houtblokken op de steen en stak die aan.
Door het geknetter en geloei van de vlammen werd de heks opnieuw wakker en gromde woedend: "Gun je mij dan helemaal geen rust, ongelukkige haan? Ben je van plan de hele nacht te blijven kraaien?" En zij keerde zich weer op haar andere zij en snurkte rustig verder.
Het was een vreemd schouwspel. Buiten verdreef de ochtendschemering het duister en in de hut leek het, door de hoog oplaaiende vlammen, klaarlichte dag!
Nog eens werd de Jamamba gestoord door het lawaai op het keteldeksel. "Ellendige haan," klonk het gesmoord, "als jij niet dadelijk ophoudt, vreet ik je op met huid en haar!"
"Jij zult niemand meer opvreten!" riep de jongen overmoedig en hij wierp het ene houtblok na het andere in het vuur. Toen hij zeker was dat de heks niet meer leefde, doofde hij het vuur en begon eindelijk aan de thuisreis. Maar ineens dacht hij aan zijn arme paard en het werd hem treurig te moede. "Nu heb ik de heks vernietigd en mijzelf gered," klaagde hij hardop, "maar mijn trouwe paard is voorgoed verdwenen. Wat moet ik nu beginnen? Hoe moet ik de kost verdienen, als ik mijn vrachtjes niet meer uit de stad kan halen en hoe moet ik mijn buren de vis vergoeden, die de Jamamba verslonden heeft?"
Onrustig liep hij rond de hut en bleef ineens huiverend staan. Nu pas, in het heldere daglicht, zag hij overal verspreid de weggeworpen botten liggen. En niet alleen van dieren, er lagen ook hele schedels van mensen!
"Grote hemel," bracht de jongen met moeite uit, "ze hebben niet eens een graf. Dat lot was ook mij beschoren geweest."
Hij liep de hut binnen, vond een schop en begon naast het erf een gat te graven. Hij groef en groef... tot hij alleen nog met zijn schouders boven de grond uitkwam. Onverwacht stootte hij op iets hards. Hij bukte zich en hield een kistje vol goudstukken in zijn handen! Met een juichkreet sprong hij uit de kuil. "Een paard... nieuwe vis! Alles wat de Jamamba mij heeft aangedaan, kan ik nu vergeten!" Overgelukkig nam hij het kistje op zijn schouder en liep vol levensmoed naar huis.
*   *   *
Samenvatting
Een Japans griezelverhaal over een vraatzuchtige heks. Een jongen die naar de stad is geweest om vis te kopen, komt op de terugweg de heks Jamamba tegen. Zij vreet alle vis, een vat zout en het paard op en probeert ook de jongen te pakken te krijgen. Hij weet echter te ontkomen en rekent ook nog voorgoed af met de gemene heks. Tot slot vindt hij een geldkistje waarmee hij schadeloos wordt gesteld voor wat de heks allemaal heeft opgevreten.
Toelichting
Zie ook het sprookje De heilige rollen waarin de Japanse heks voorkomt.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Bron
"Japanse sprookjes" bewerkt door Marijke van Raephorst. Uitgeverij N. Kluwer, Deventer, 1971.
Populair
Verder lezen