vrijdag 29 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Van een ridder die de ziel van zijn vrouw verkocht


Er was eens een ridder die zeer rijk en machtig was geweest, maar die door een ruig en onbezonnen leven zijn hele bezit had verkwanseld en diep in de schulden was geraakt. Toch kwam hij niet tot inkeer, en hij beterde zijn leven niet. Zo kwam de dag dichterbij waarop ieder jaar een groot feest werd gevierd. Dan kwamen alle ridders uit de omgeving met hun vrouwen en schildknapen samen. Ze spreidden veel pracht en praal ten toon en waren royaal in het uitdelen van rijke geschenken aan elkaar.
De ridder zou daar deze keer niet aan mee kunnen doen, zijn rijke gewaden en kostbare uitrustingen had hij al moeten verkopen, en hij had zelfs geen eigen paard meer. Hij bezat niets dat hij als geschenk uit zou kunnen delen. Hij schaamde zich diep, want nu zou iedereen te weten komen dat hij arm was. Hij ging dus niet naar het feest, maar zocht de eenzaamheid op. Hij was kwaad op zichzelf, omdat hij niet zuiniger was geweest en niet beter op zijn rijkdommen had gepast. Terwijl hij daar zo in zijn eentje liep, kwam de duivel hem tegemoet gereden. "Waarom ben je zo droevig?" vroeg de duivel hem. "En moet je niet naar het feest?"
De ridder vertelde hoe het er met hem voor stond. "Tja," zei de duivel met een vals lachje, "daar zit je lelijk in de problemen. Maar ik zou er misschien wel wat aan kunnen doen."
Nieuwe hoop deed de ogen van de ridder fonkelen. "Wat aan kunnen doen?" vroeg hij indringend. "Wat dan, wat?" - "Tuttut," lachte de duivel, "niet zo haastig! Ik zou je misschien wel weer net zo rijk kunnen maken als je bent geweest en je misschien ook wel weer net zoveel plezier kunnen bezorgen als je vroeger gehad hebt. Maar je weet best, ridder, met wie je te doen hebt, en ik waarschuw je: voor wat hoort wat!" - "Voor wat hoort wat," mompelde de ridder en hij keek de man op het paard tersluiks nog eens goed aan. Het was de man met de bokkenpoot.
Daar had hij liever niet mee te doen, maar zijn begeerte naar het herstel van zijn vroegere welstand was hem te machtig.
"Wat wilt u dan van mij?" vroeg hij.
"Alleen je ziel maar," lachte de duivel weer. "Nu, dat is niet zo erg, want die ben je toch al haast kwijt!" Er ging een schok door de ridder.
"Mijn ziel geef ik toch niet graag," zei hij. De duivel keek hem strak aan.
"Dus je blijft liever in deze armoede leven?" vroeg hij. "Ja, dan moet je het zelf maar weten. Dan ga ik maar weer."
Hij deed net of hij weg wou rijden, maar plotseling hield hij zijn paard weer in. "Ik weet er misschien wat anders op," zei hij. "Beloof me de ziel van je vrouw en je krijgt alles van me wat ik heb gezegd. En ik hoef haar nog niet eens meteen te hebben. Vijftien jaar mag je er nog mee wachten. Dan kunnen jullie nog vijftien jaar samen van je rijkdommen genieten."
De ridder had er niet veel zin in. Maar zijn begeerte was sterker. "Vooruit dan maar," zei hij tenslotte.
"Wat je gelijk hebt!" lachte de duivel. Toen schreven ze de afspraak op en de ridder ondertekende die met zijn bloed. "Zo," zei de duivel, "ga nu maar naar huis, dan zul je daar een grote schat aan goud en zilver en kostbare stenen vinden. Daar heb je je hele leven genoeg aan. Maar denk erom dat je me over vijftien jaar je vrouw brengt. Hier, op deze zelfde plaats!" De ridder beloofde het en snelde naar huis toe.
Hij trof alles aan zoals de duivel het had gezegd: goud, zilver en edelstenen. Hij was weer een rijk man. Hij loste al zijn schulden af en hij bezat weldra weer al zijn land en zijn goederen.
Hij huurde nieuwe knechts, nieuwe dienstboden kwamen het kasteel binnen en samen met zijn schildknapen ging hij weer regelmatig op jacht. Het lieve leventje van vroeger begon opnieuw.
Zo vlogen de vijftien jaren voorbij, en de dag kwam waarop hij zijn vrouw aan de duivel uitleveren moest. De avond tevoren zei hij tegen haar: "Vrouw, we moeten morgen samen op reis. Maak alles klaar voor een lange tocht. We vertrekken in alle vroegte."
Nu had de ridder een zeer fatsoenlijke en gelovige vrouw. Ze leefde er niet op los, zoals haar man. Ze leefde deugdzaam en diende God en de Maagd Maria trouw. Ze schrok toen de ridder met haar over die reis begon. Hij nam haar anders nooit op zijn reizen mee. Waarom dan nu ineens wel? Een angstig voorgevoel bekroop haar. Ze bad die avond lang en vurig tot Maria, dat deze haar beschermen zou op die vreemde tocht. Pas tegen middernacht zocht ze haar bed op. Ze vertrokken de volgende morgen bij het aanbreken van de dag. Ze reden lang en ver. De ridder was zeer zwijgzaam. Er lag een vreemd licht in het bos. De bladeren ritselden onheilspellend. De vrouw had sterk het gevoel dat er iets verkeerds met haar gebeuren ging.
Midden in het bos, onder de sombere bomen stond een helderwit bidkappelletje op de weg. De vrouw hield haar paard in. "Laat mij hier even afstijgen en bidden," verzocht ze de ridder. Deze knikte, al was het tegen zijn zin, en hij hield zijn paard in. Hij keek haar na, ontevreden over deze onderbreking. In de kapel viel de edelvrouwe voor het beeld van Maria op de knieën en gaf zich over aan gebed. "Wees gegroet Maria..." Evenals de vorige avond was haar bidden lang en vurig. Maar ze was moe. De nacht was zo kort geweest. Haar oogleden werden zwaar, en tenslotte viel ze in slaap. In haar slaap murmelden nog haar lippen: "Ave Maria..."
Haar lippen bewogen wel, maar haar ogen zagen niets. Ze zagen het wonder niet dat plaatsgreep: de lieve Moeder Gods kwam van haar plaats af. Haar lichaam en haar gewaad hadden de vorm en de kleur van die van de edelvrouwe aangenomen. Zo doorschreed ze de kleine ruimte en opende de deur...
Buiten wachtte de ridder. Zijn blik was donker en hij mopperde in zichzelf. Te lang bleef zijn vrouw daarbinnen. Hij wilde op tijd zijn, want hij hield de duivel liever te vriend. Het kon hem niet snel genoeg voorbij zijn. Eindelijk ging de deur van de kapel open en hij zag hoe zijn vrouw naar buiten kwam.
Meteen sprong hij op zijn paard en gaf het de sporen. "Nu maar vlug verder!" riep hij. Hij hoorde de hoefslag van beide paarden, maar hij wist niet wie achter hem reed, en hij wist niet dat zijn vrouw nog in de kapel lag te slapen.
Zo kwamen ze op de afgesproken plaats aan. "Hier stijgen we af', zei de ridder.
Ze hoefden maar even te wachten. Er naderde een groot geruis door de bomen, net alsof er een stormwind door de kruinen joeg. Toen daalde de duivel krijsend neer. Vuur spatte zijn ogen uit. "Valse ridder!" kreet hij. "Waarom heb je mij bedrogen?!" - "Bedrogen? Heb ik je bedrogen? Ik breng hier toch mijn vrouw."
De duivel bleef op een afstand. Hij wrong zich in allerlei bochten. Zijn gezicht was vreselijk om aan te zien.
"Jij, jij!" schreeuwde hij. "Jij jouw vrouw meebrengen? Denk je mij voor de gek te kunnen houden? Denk je dat ik niet weet wie je daar bij je hebt? Denk je dat ik niet weet dat je mij de vrouw brengt die mij altijd overwint, de vrouw waar ik niet tegenop kan? Valsaard! Beloftebreker! Aah!" Toen de ridder de woorden van de duivel hoorde, viel hij bijna flauw van angst.
Maria zei tegen de duivel: "Boze geest, waarom vervolgt u mijn dienares, waarom vervolgt u de vrouw die mij altijd trouw was? Ik beveel u: ga terug naar de plaats waar u thuis hoort, en raak haar die mij zo oprecht en trouw dient met geen vinger aan."
De duivel ging er met een hels kabaal vandoor. Er ging een siddering door het bos, en de hemel werd verduisterd. Maar in de duisternis straalde een heilige cirkel rondom Maria. De ridder viel aan haar voeten en smeekte haar om genade. Maria keek ernstig op hem neer en sprak tegen hem over zijn ijdelheid en ongebonden leven.
"Vriend," zei ze, "keer terug op de goede weg. Je hebt nu lang genoeg gedwaald. Neem afstand van alle rijkdom en goederen die je door de macht van de duivel hebt verkregen. Beter je leven!"
Haar stem klonk als bovenaardse muziek, haar glimlach was van de hemel. Moeizaam stond de ridder op. Toen hij om zich heen keek, was Maria al verdwenen. Als in een droom besteeg hij zijn paard en reed de weg terug die hij gekomen was. In de kapel trof hij zijn vrouw aan, nog steeds slapend. Zij lachte tegen hem, toen hij haar wekte. "Ik heb zo'n mooie droom gehad," zei ze. "Nu rijd ik met je, waarheen je maar wilt." Ze keek blij en helder uit haar ogen. "Vrouwe," zei hij, "we gaan naar huis."
En hij vertelde haar alles wat er gebeurd was. Hij opende zijn hart en verborg niets van zijn eigen grote schuld. Zij verheugde zich over zijn berouw en samen loofden ze God en dankten ze Maria. Daarna reden ze naar huis.
Ze deden zoals Maria had gezegd. Al het geld en goed dat met de hulp van de duivel was verkregen, gaven ze weg. Voortaan dienden ze God en Maria samen, met een zuiver hart, levend in eerlijkheid en eenvoud. En ze waren gelukkig.
*   *   *
Samenvatting
Een sage over het verkopen van de ziel aan de duivel. Een rijke ridder wordt arm door zijn ruige en onbezonnen levenswijze. Hij schaamt zich zo dat hij niet meer naar de feesten kan en komt de duivel tegen die hem een aanbod doet. Hij verkoopt de ziel van zijn vrouw en ze kunnen in weelde leven. Na 15 jaar moet hij zijn vrouw uitleveren aan de duivel. Zijn vrouw is erg gelovig en voorvoelt dat er iets niet klopt en bid tot Maria.Onderweg naar de duivel staat een klein kapelletje en de vrouw bid tot Maria en valt in slaap. Maria neemt bezit van haar lichaam. De duivel is hels en kan niet tegen Maria op. Hij verdwijnt. De ridder belooft zijn leven te beteren en geeft alle rijkdom verkregen door de duivel weg. Samen met zijn vrouw leiden ze een vroom en gelukkig bestaan.
Trefwoorden
Basisinformatie
Feest / viering
Populair
Verder lezen