Startpagina Leesidee Stichting EchelonStichting Beleven
 
VERHAAL
print ⇒
GROEP
7-8
THEMA
Materiële en immateriële zaken
SAMENVATTING
Een arme man, Uri, gelooft nergens in. Een kobold neemt hem te grazen. Uri is uiteindelijk de enige die iets ziet dat anderen niet ziet.
WERKVORMEN
- luisteren
- kaartjes maken en indelen
- kringgesprek
LESOPZET
a. Vertel het verhaal.
b. Kringgesprek. Waarom vinden mensen materiële en immateriële dingen belangrijk? En hoe belangrijk vinden ze dat? Wat heeft volgens de kinderen meer waarde, materiële dingen of immateriële dingen?
c. Laat de kinderen dingen roepen die ze belangrijk vinden. Alles is goed. Schrijf op het bord mee en negeer de dubbele. Laat de kinderen dan op kaartjes (A6) van stevig papier de woorden van het bord overschrijven. Eén per kaartje. Nu krijgen de kinderen de opdracht de kaartjes in te delen in categorieën en gaan ze hierover in discussie. Deel desnoods de groep in tweeën, als deze te groot is.
d. Als de kinderen nog zin hebben, kunnen ze discussiëren over de volgorde van belangrijkheid in de categorieën en/of de kaartjes erin.
DOELSTELLING
- Kinderen maken onderscheid tussen materiële en immateriële zaken.
- Het debaterend vermogen van de kinderen wordt gestimuleerd.

HET PAARD EN DE POMP
Er was eens een man die Uri heette. Hij geloofde als een van de weinigen in zijn dorp niet in het bestaan van hemel en hel. Ook engelen en demonen, goede en kwade geesten waren volgens hem verzinsels van mensen, meer niet. Hij bestookte iedereen die er wel in geloofde met lastige vragen: "Heb jij ooit een engel gezien? Zo ja, hoeveel engelen passen er op de punt van een naald? Heb je weleens op de staart van een duivel getrapt of een kobold kunnen vangen? Zo ja, hoeveel kobolds passen er in één wijnfles?" Voor hem bestonden zulke geesten alleen maar in de wereld van kinderlijke sprookjes en in de gedachten van bange grootmoedertjes.

Maar op een dag kwam er een echte kobold, een klein kwaadaardig duiveltje, bij Uri langs. Die wilde deze ongelovige wel eens een lesje leren. De kobold sprak: "Ik heb een prachtig zwart paard voor je te koop. Het kost je slechts één roebel."

"Dat is geen geld!" reageerde Uri, "maar laat ik nu de pech hebben dat ik geen enkele cent op zak heb."

Dat is de hel: een prachtig paard kunnen kopen voor één roebel en dan zelfs die ene roebel niet bezitten. Maar Uri was niet voor een gat te vangen en liep naar zijn buurman. Die wilde hem die ene roebel zolang wel lenen. "Morgen betaal ik je terug," beloofde Uri plechtig.

Uri kocht het zwarte paard van de kobold en het duiveltje verdween weer even snel als hij gekomen was. Toen Uri het paard eens goed bekeek, zag hij hoe wonderschoon en sterk het dier eigenlijk was. Hij dacht er verder niet over na dat niemand ter wereld ooit een raspaard voor zo weinig geld zou verkopen. Hij had nu eenmaal een leuk voordeeltje gekregen, mocht hij er dan niet dankbaar gebruik van maken?!

Vervolgens liep Uri met het paard naar de veemarkt. Iedereen op de markt keek hem vol ontzag en verwondering aan: waar haalde deze armoedzaaier dat bijzondere dier ineens vandaan? "Ik bied je vijftig roebel voor dat paard," zei een gierige marktkoopman. "Ik bied je honderd," zei een boer die het dier meer op waarde wist te schatten. "Geen sprake van," sprak Uri. Want hij dacht er alleen maar aan: hoe kan ik aan dit paard zoveel mogelijk verdienen? Het draait in de wereld tenslotte om slechts drie dingen: geld, geld en geld. Een rijke veeboer bood hem daarna tweehonderd roebel aan, maar zelfs dat vond Uri niet genoeg. "Misschien kan ik er nóg meer geld voor krijgen," dacht hij. "De aanhouder wint."

Tenslotte ging hij met het zwarte paard naar de koning. Die had al zeker dertig paarden, maar misschien dat de koning er nog wel een bijzonder exemplaar bij wilde hebben. De vorst was bereid om Uri duizend roebel te betalen, want zon zwart glimmend paard had de koning nog niet in zijn stallen staan. Maar zelfs dat bijzonder hoge bedrag stemde Uri nog niet tevreden.

Ten lange leste liep Uri nog heel wat prinsen, koningen en keizers af, de ene bood hem nog meer dan de andere. Maar voor Uri was het bij lange na niet genoeg. Dat is de hel: een mooi paard bezitten en hem niet willen verkopen vanwege de dorst naar meer.

Tenslotte liep Uri met het paard terug naar huis. Onderweg stopte hij op straat bij een waterpomp om wat te drinken, want van het jagen op winst krijg je nu eenmaal dorst. Ook het paard gaf hij te drinken van het water. Maar voordat Uri het wist, gebeurde er iets vreemds. Hij zag de opening van de waterpomp ineens veranderen, het gat van de kraan werd groter en groter. Het leek wel een monster die zijn bek wijd opensperde. Uri wreef zijn ogen uit. Droomde hij of had er iets geks in het water gezeten? Hij keek van de pomp naar zijn paard en zag tot zijn schrik dat het beest begon te krimpen tot het formaat van een hond. Voordat Uri het wist verdween zijn paard in de pomp, alsof een hongerige reus het dier zojuist had opgeslokt.

Het was geen gewone pomp, maar een magische pomp. Het was geen gewoon paard, maar een toverpaard dat de kobold aan Uri had verkocht. Een paard dat binnen een tel kon krimpen of kon groeien. Dat is natuurlijk onzin: een krimpend toverpaard. Zoiets kan hooguit in een sprookje en daar moet je in geloven. Net als in kobolds.

Uri gilde het uit, zodat iedereen in het dorp het kon horen. "Mijn paard is weg! Ik ben beroofd! Meer dan duizend roebel ben ik kwijt."

"Wie heeft dat gedaan?" vroegen een paar mensen.

"Deze pomp hier."

"Uri, ben je gek geworden? Heb je daar ooit van gehoord: waterpompen die paarden stelen? Kom zeg, maak dat je grootmoeder wijs!"

De mensen lachten hem allemaal uit. Ze gaven hem klappen, omdat hij een dwaas was die in sprookjes geloofde. Maar Uri hield vol, want hij geloofde er heilig in. Het kostbare paard was gevlogen!

Toen alle mensen uit het dorp weer vertrokken waren, stond Uri alleen bij de pomp. Voordat hij het wist, stak het paard zijn hoofd door de opening van de pomp. "Krijg nou wat!?" dacht Uri en schreeuwde: "Daar is-t-ie weer! Mijn paard, mijn rijkdom!" Enkele buurtbewoners snelden toe. Maar op het moment dat ze bij de pomp waren, was het toverpaard alweer verdwenen. Er vielen opnieuw rake klappen, omdat Uri blijkbaar iedereen in het dorp voor de gek wilde houden. "Loop naar de pomp met je paard," riepen de dorpsbewoners en lieten hem alleen achter met zijn droombeeld. Maar zo gauw Uri weer alleen bij de pomp stond, zag hij weer het paardenhoofd tevoorschijn komen.

"Ik word gek!" dacht hij. Dat is de hel: iets zien en in iets geloven, maar dan de enige zijn.

Uri ging naar de dokter en liet zich nakijken. "Helemaal gezond," zei de arts. "Uw hoofd zit nog op de goede plaats en ook aan uw ogen mankeert niks."

Uri vertelde hem daarna het hele verhaal van het paard en de pomp. "Een zeer merkwaardig verhaal," mompelde de arts. "Eigenlijk meer iets voor in sprookjes. Misschien dat een kobold u met dat paard heeft beetgenomen."

"Als dat zo is, moet ik er toch eerst in geloven," sprak Uri.

"Helemaal waar," reageerde de dokter. "Je moet eerst in de waarde van iets geloven, voordat je kunt snappen hoe kostbaar het is. Anders is het goedkoop en zo vluchtig als water."

Dat is de hemel: in iets geloven dat oneindig kostbaar is, maar dat je toch niet kunt grijpen.
HERKOMST
Polen
BRON
"Chelm is overal en andere Joodse verhalen" verzameld en bewerkt door Gottfrid van Eck. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2003.
Leesidee + verhaal afdrukken

 
Leesidee is een gezamenlijk project van Stichting Echelon en Stichting Beleven