Woordenlijst bij "Chelm is overal en andere joodse verhalen"

achenebbisj armoedig, sjofel.
baäl shem tov heer van de Goede Naam (Hebr.); in het algemeen de bijnaam voor een rondreizend wonderdoener die met hulp van de Goede Naam (= God) mensen geneest. Meestal is het in het bijzonder de titel voor rabbi Israel ben Eliëzer (1700 - 1760). Van hem wordt gezegd dat hij als allereerste de chassidische geloofsweg leerde: geloven met hart en ziel.
bagel (traditioneel joods) broodje in de vorm van een ring.
bajes gevangenis (van Hebr. bajiet = huis).
bar mitwa letterlijk: zoon der wet. Religieuze ceremonie die jongens op 13-jarige leeftijd al volwassen maakt volgens de joodse wet.
bittere kruiden mierikswortel die gegeten wordt tijdens de sederavond van Pesach, een symbool voor de bittere kant van het leven.
bobe grootmoeder.
bolleboos begaafd, ontwikkeld persoon (van Hebr. baäl ha-bajiet = heer des huizes; leider).
challe gevlochten sjabbatsbrood.
chanoeka het joodse lichtenfeest waarbij de nieuwe inwijding (= Hebr. chanoeka) van de tempel van Jeruzalem wordt herdacht. De legende vertelt dat men in die tijd een kruikje heilige olie vond waarop de tempelkandelaar maar één dag kon branden. Maar er gebeurde een wonder, want het kleine beetje olie bleek genoeg voor acht volle dagen. Zolang duurt ook het feest waarbij de chanoekia, de negenarmige kandelaar wordt ontstoken.
chassied / chassidiem volgeling(en) van een rebbe; lett. vrome, getrouwe (van Hebr. chesed = trouw, liefde).
cheider joodse lagere school (van Hebr. cheder = kamer).
cherubijn engel van de tweede rang (van Hebr. cherubim), vgl. Genesis 3:24; Exodus 25:18 vv.
dibboek duivel; geest van een overledene.
freilach vrolijke dansmelodie.
gabber vriend, maat (van Hebr. chawer).
gajes gewoon volk, uitschot (van Hebr. gojiem).
gannef dief (van Hebr. gannaw).
geteisem schooier(s); arm, zondig volk (van Hebr. chatat = zonde).
goj / gojiem heiden, niet-jood (Hebr.); in het jiddisch ook: ongelovige, afvallige jood (gojiem is meervoud).
goochem slim, wijs (van Hebr. chochma = wijsheid).
haggada boek met de Pesachliturgie (liederen en verhalen) dat op sederavond gelezen wordt (van Hebr. nagad = vertellen).
jad hand (Hebr.); het zilveren aanwijsstokje in de vorm van een hand waar­mee in de synagoge uit de Thora wordt gelezen.
jatten handen; stelen (van Hebr. jad = hand).
jatmoos schurk, zwendelaar (van Hebr. jad + ma'ot = handgeld).
jesjiewe Talmoedschool voor jongens die rabbijn willen worden.
jid jood (meervoud: jidden).