dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Assepoester (De glazen muiltjes)


Er was eens een edelman, die trouwde voor de tweede keer, maar met een vrouw die zo hooghartig en trots was als er nog nooit een bestaan had. Zij had twee dochters van hetzelfde slag als zij, die in alles haar evenbeeld waren. Van zijn kant had de edelman ook een dochter, maar die was een toonbeeld van zachtheid en goedheid; daarin leek zij op haar moeder die de liefste vrouw van de wereld was geweest.
De bruiloft was nauwelijks voorbij of de stiefmoeder liet haar slechte luimen al meteen de vrije loop. Zij kon de goede eigenschappen van dat jonge kind niet uitstaan, want daardoor werden haar eigen dochters nog des te hatelijker. Zij droeg haar het smerigste werk in de huishouding op. Zij moest de vaat doen, de trappen boenen en de kamers van Mevrouw en de jongedames aanvegen. Zij sliep helemaal boven in de nok van het huis, op een oude matras in een zolderkamertje, terwijl haar zusters kamers met parketvloeren hadden, bedden in de nieuwste stijl en spiegels waar ze zich van het hoofd tot de voeten in konden bekijken. Het arme meisje verdroeg dit alles geduldig en durfde er zich bij haar vader niet over te beklagen, want die zou haar beknord hebben omdat zijn vrouw hem helemaal onder de duim had.
Als zij met haar werk klaar was dan ging ze in een hoekje van de haard in de as zitten, zodat iedereen in het huis haar Assepoester noemde. Niettemin was Assepoester in haar afgedragen kleren toch honderdmaal mooier dan haar zusters, ook al waren die nog zo prachtig uitgedost.
Nu gebeurde het dat de zoon van de koning een bal gaf en er alle voorname mensen voor uitnodigde. De twee zusters werden ook uitgenodigd, want zij behoorden tot de aanzienlijkste dames van het land. Wat waren zij in hun schik en druk in de weer met het uitkiezen van de kleren en de kapsels die hun het best zouden staan. Maar voor Assepoester was het weer nieuwe arbeid want zij moest het linnen van haar zusters strijken en plooitjes in hun manchetten vouwen. Ze spraken over niets anders dan wat voor kleren ze zouden aandoen. De oudste zei: "Ik trek mijn rode fluwelen japon met het engelse borduurwerk aan."
"En ik," zei de jongste, "ik ga in mijn gewone japon maar daarover heen doe ik mijn goudgebloemde mantel aan en mijn diamanten ketting. Zo iets zie je ook niet iedere dag."
Ze lieten de beroemdste kapster komen om hun kanten mutsen op te steken en kochten de duurste schoonheidsmiddeltjes. Toen riepen ze Assepoester en vroegen haar wat zij ervan vond, want zij had een goede smaak. Assepoester gaf hun raad zo goed ze kon en bood hun aan om hun kapsel te verzorgen, en dat wilden zij maar al te graag.
Terwijl zij daarmee bezig was zeiden zij haar: "Assepoester, zou je ook graag naar het bal willen?"
"Ach, dames, u spot alleen maar met mij; daar hoor ik niet thuis."
"Je hebt gelijk; de mensen zouden hard beginnen te lachen als ze een Assepoester naar het bal zagen gaan."
Ieder ander dan Assepoester zou ze nu met opzet verkeerd gekapt hebben; maar zij was een goed meisje en ze maakte het kapsel onberispelijk in orde. Twee dagen lang aten ze bijna niets, zo opgewonden waren zij van vreugde. Ze braken bijna een dozijn veters bij het inrijgen, omdat ze hun middeltje nog dunner wilden maken, en ze stonden voortdurend voor de spiegel. Eindelijk was de langverwachte dag aangebroken; ze vertrokken en Assepoester keek hen na zo lang ze kon. Toen ze uit het gezicht verdwenen waren, begon ze te huilen. Haar peettante, die haar helemaal in tranen aantrof, vroeg haar wat er aan scheelde.
"Ik zou zo graag... ik zou zo graag..."
Ze huilde zo erg, dat ze niet meer uit haar woorden kon komen. Haar peettante, die eigenlijk een fee was, zei: "Je zou zo graag naar het bal gaan, is het niet?"
"Ach, ja," zei Assepoester zuchtend.
"Goed, als je een braaf meisje blijft zal ik zorgen dat je er heen kunt." Zij nam haar mee naar haar kamer en zei: "Ga naar de tuin en haal voor mij een pompoen." Assepoester ging dadelijk de mooiste pompoen plukken die ze maar kon vinden en bracht hem naar haar peettante, al begreep zij er niets van wat die pompoen met haar wens te maken had om naar het bal te gaan. Haar peettante holde hem uit tot er niets van overbleef dan de schil, die raakte zij even met haar toverstokje aan en de pompoen was meteen veranderd in een prachtige gouden koets.
Toen ging zij in de muizenval kijken, daar zaten zes muizen in, nog springlevend. Zij zei tegen Assepoester dat ze het klepje van de muizenval omhoog moest houden, iedere muis die eruit kwam gaf zij toen een tikje met haar toverstaf en hij werd meteen in een mooi paard veranderd; zo kreeg ze een prachtig span van zes schimmels, grijs met witte vlekken.
Daar zij niet wist hoe ze aan een koetsier moest komen, zei Assepoester: "Ik zal eens in de ratteval gaan kijken, misschien zit er een rat in, daar kunnen we dan een koetsier van maken."
"Dat is een goed idee," zei haar peettante, "ga maar kijken." Assepoester bracht haar de rattenval; er zaten drie dikke ratten in. De fee nam er een uit, die de grootste snorharen had en toen ze hem aanraakte veranderde hij in een dikke koetsier, met de mooiste knevel die je je maar kunt voorstellen. Vervolgens zei zij tot haar: "Ga naar de tuin, daar zul je achter de gieter zes hagedissen vinden; breng die maar hier." Assepoester was er nauwelijks mee terug of haar peettante veranderde ze in zes lakeien in rode livrei, die aanstonds achter op de koets klommen en er zich vasthielden alsof zij hun leven lang niets anders gedaan hadden.
Toen zei de fee tot Assepoester: "Ziezo, daar heb je nu alles om naar het bal te gaan; ben je nu tevreden?"
"Ja maar, moet ik er dan zó heengaan, in mijn vuile kleren?" Haar peettante hoefde niets anders te doen dan haar even met haar stokje aan te raken en op hetzelfde ogenblik waren haar kleren veranderd in een japon van goud- en zilverdraad, bezaaid met edelstenen; tenslotte gaf ze haar nog een paar glazen muiltjes, zo fraai als je maar denken kunt.
Toen zij zo prachtig was uitgedost steeg zij in de koets; maar haar peettante drukte haar op het hart, dat zij in geen geval langer dan klokslag twaalf mocht blijven; zij waarschuwde haar, als ze ook maar een ogenblikje langer op het bal zou blijven, dan zou haar karos weer een pompoen worden, haar paarden weer muizen en haar lakeien hagedissen, en ook haar oude kleren zouden weer te voorschijn komen.
De zoon van de koning, die van zijn paleiswacht het bericht kreeg dat er zo juist een onbekende prinses in vol ornaat was aangekomen, trad naar buiten om haar te begroeten. Hij reikte haar de hand bij het uitstappen uit de karos en leidde haar naar de zaal waar het gezelschap zich bevond. Toen viel er een diepe stilte; de muziek hield op met spelen en de gasten met dansen, zo waren alle blikken geboeid door de grote schoonheid van die onbekende. Men hoorde niets anders dan een zacht gemompel: "O, wat is zij mooi!" Zelfs de koning, zo oud als hij was, kon zijn ogen niet van haar afhouden, en hij zei zachtjes tegen de koningin, dat het lang geleden was sinds hij een zo schone en lieftallige dame gezien had. Alle dames keken nauwlettend naar haar kapsel en haar kleding, om het morgen precies zo te laten namaken, als er tenminste zulke mooie stoffen te vinden waren en kleermakers die hun vak zo goed verstonden.
De zoon van de koning leidde haar naar de ereplaats en vroeg haar ten dans. Zij danste met zoveel bevalligheid dat men haar nog meer bewonderde. Er werden heerlijke spijzen rondgediend, maar die jonge prins at er niets van, want hij moest alsmaar naar haar kijken. Zij ging ook bij haar zusters zitten en bewees hun allerlei attenties, zij deelde met hen de sinaasappelen en citroenen die de prins haar had gegeven, wat hen zeer verbaasde, want zij kenden haar in het geheel niet.
Toen Assepoester de klok kwart voor twaalf hoorde slaan maakte zij een diepe buiging voor het gezelschap en verdween zo vlug zij kon. Zodra ze thuiskwam ging ze naar haar peettante om haar te bedanken en te vragen of ze de volgende avond weer naar het bal mocht, omdat de zoon van de koning haar had uitgenodigd.
Terwijl ze nog bezig was haar peettante te vertellen wat er allemaal op het bal gebeurd was, klopten de twee zusters op de deur; Assepoester ging opendoen. "Wat komen jullie laat thuis," zei ze gapend, terwijl zij in haar ogen wreef en zich uitrekte alsof ze zo juist wakker was geworden. Intussen had ze nog geen moment aan slapen gedacht, sinds ze elkaar verlaten hadden.
"Als je op het bal was geweest," zei een van haar zusters, "dan zou je je geen ogenblik verveeld hebben; er is een prinses gekomen, zo beeldschoon als je nog nooit gezien hebt; zij was een en al vriendelijkheid tegen ons en heeft ons sinaasappelen en citroenen gegeven."
Assepoester was opgetogen van blijdschap en vroeg hun de naam van die prinses, maar zij zeiden dat niemand haar kende en dat de zoon van de koning dat heel jammer vond en alles ter wereld zou willen geven om te weten wie zij was. Assepoester glimlachte en zei hun: "Was zij dan zo mooi? M'n hemel, wat zijn jullie gelukkig! Zou ik haar ook eens kunnen zien? Ach, freule Javotte, leen mij uw gele japon, die u gewoon door de week draagt."
"Toe maar," zei freule Javotte, "dat kun je denken! Mijn jurk lenen aan zo'n smerige Assepoester als jij! Ik zou wel gek zijn!"
Assepoester had die weigering wel verwacht en zij was er blij om, want zij zou niet geweten hebben wat zij doen moest als haar zuster zo goed was geweest om haar die jurk te lenen.
De volgende dag waren de twee zusters weer op het bal en Assepoester ook, maar nu nog mooier uitgedost dan de eerste keer. De zoon van de koning bleef voortdurend vlak bij haar en hield niet op haar allerlei complimenten te maken. De jonge dame verveelde zich geen moment en vergat wat haar peettante haar zo op het hart had gedrukt; plotseling hoorde zij de eerste slag van twaalf, terwijl ze nog dacht dat het pas elf uur was: zij stond meteen op en snelde heen, zo licht als een hinde. De prins liep haar achterna, maar kon haar niet inhalen. In haar haast verloor zij een van haar glazen muiltjes, dat de prins voorzichtig opraapte. Buiten adem kwam Assepoester thuis, zonder koets, zonder lakeien en in haar oude kleren; van al haar pracht was er niets anders overgebleven dan een van haar glazen muiltjes, precies gelijk aan dat wat ze verloren had.
Men vroeg aan de wachters van de paleispoort of zij niet een prinses naar buiten hadden zien komen, zij zeiden dat zij niemand hadden gezien behalve een jong meisje, dat er heel armelijk uitzag en meer op een boerin dan op een jongedame leek.
Toen de twee zusters van het bal terugkwamen, vroeg Assepoester hun of zij zich weer zo goed geamuseerd hadden en of de schone dame er weer was geweest; zij zeiden van ja, maar ze was weggevlucht zodra het middernacht had geslagen, en wel zo overhaast dat zij een van haar glazen muiltjes had laten vallen, de zoon van de koning had het opgeraapt en de rest van het bal had hij niets anders gedaan dan er naar kijken. Zonder twijfel was hij smoorlijk verliefd op de schone dame van wie dat schoentje was.
Zij spraken de waarheid; want een paar dagen later liet de zoon van de koning met trompetgeschal omroepen dat hij zou trouwen met een vrouw die een voetje had dat precies in dat muiltje paste. Eerst werd het bij de prinsessen geprobeerd, vervolgens bij de hertoginnen en toen bij de hele hofhouding, maar vergeefs. Ze kwamen ook bij de twee zusters, die alle mogelijke moeite deden om hun voet in het muiltje te krijgen, maar het lukte niet. Assepoester stond er bij te kijken, zij herkende haar schoentje en zei lachend: "Laat mij ook eens proberen of het mij past!"
Haar zusters begonnen te lachen en haar voor de gek te houden.
De edelman, die het muiltje moest aanpassen, keek Assepoester oplettend aan en omdat hij haar heel mooi vond, zei hij dat zij er ook recht op had, want hij had de opdracht het bij alle meisjes te proberen. Hij liet Assepoester plaats nemen en toen hij het muiltje aan haar voetje schoof zag hij, dat ze er zonder moeite in kon en dat het haar als gegoten zat. Groot was de verbazing van de twee zusters, maar die werd nog groter toen Assepoester uit de zak van haar schort het andere muiltje te voorschijn haalde en het aan haar voet deed. Daarop verscheen haar peettante, die met haar toverstokje de kleren van Assepoester aanraakte, zodat ze nóg prachtiger werden dan de vorige keer.
Toen herkenden de twee zusters haar als de schone dame, die zij op het bal gezien hadden. Zij wierpen zich voor haar op de grond om haar vergiffenis te vragen dat ze haar zo slecht behandeld hadden. Assepoester liet ze opstaan, omhelsde hen en zei dat ze hun van harte vergiffenis schonk en dat ze voortaan altijd van haar moesten houden.
Zo reed men haar, in haar prachtige statiekleed, naar de prins. Hij vond haar nog mooier dan ooit en een paar dagen later trouwde hij met haar. Assepoester, die even vriendelijk als mooi was, liet haar twee zusters in het paleis komen en nog diezelfde dag huwde zij hen uit aan twee voorname heren van het hof.
*   *   *
Samenvatting
Het sprookje van Perrault over Cinderella en het glazen muiltje. De prins geeft een bal en de stiefzusters van Assepoester zijn ook uitgenodigd. Zij mag niet mee, maar haar liefste wens is dat ze daar ook naar toe kan. Haar peettante helpt de wens uitkomen, maar haar toverkracht duurt tot middernacht. De tweede nacht moet Assepoester zich haasten en verliest daarbij haar glazen muiltje. De prins gaat op zoek naar wie het schoentje past.
Toelichting
Vergelijk de versie van de gebroeders Grimm: Assepoester en een versie in rijmvorm.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen