dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De toverleerling


Er was eens een man, en die man had een zoon. Die was zeer onhandig en kon niets. Als hij moest ploegen, dan liet hij de ploeg over de grond slepen en moest hij oogsten, dan sloeg hij met de sikkel in de grond. Toen hij op een dag aan het oogsten was en weer zulke domme dingen deed werd de vader kwaad en zei, "Nu wil ik niets meer met je te maken hebben!" Hij gaf hem vijfentwintig daalders en daarmee moest hij vertrekken. Hij kreeg proviand voor op reis mee en ging op weg.
Hij zwierf lang rond en kwam tenslotte bij een bos. Dat liep hij in, steeds verder, tot het avond werd, maar er kwam geen einde aan het bos. Hij ging zitten en verorberde zijn proviand. Daarna klom hij in een boom om te zien hoe ver het bos nog doorliep, maar naar welke kant hij ook keek, overal waren bomen. Hij liep een stuk verder en klom weer in een boom en nog een stuk verder klom hij een derde keer in een boom. Eindelijk bij de derde boom zag hij een lichtje en daar liep hij op af.
Hij kwam bij een huisje waar licht brandde en stapte binnen. In de kamer stond een gedekte tafel en daarnaast een fijne leunstoel; er was ook een bed en daarnaast op een stoel lag een pijp waaruit men roken kon. Bij het binnengaan zei hij: "Goedenavond," maar er antwoordde niemand. Hij wachtte even, zei nogmaals: "Goedenavond," maar kreeg geen antwoord. Toen dacht hij bij zichzelf: "Nu wacht ik nog een kwartiertje en zeg het nog een keer, maar als dan nog niemand antwoordt, dan ga ik aan tafel zitten, want ik heb honger." Hij zei nog een derde keer: "Goedenavond," maar er kwam geen antwoord. Toen ging hij aan tafel, at, stak de pijp aan en ging lui in de leunstoel zitten.
En terwijl hij daar net op zijn gemak zat, kwam er een grijs mannetje de deur binnen en begon de jongen uit te schelden en zei: "Wie heeft jou toestemming gegeven om mijn huis binnen te gaan en mijn eten op te eten?"
Hij vertelde het mannetje hoe alles in zijn werk was gegaan. Toen zei het mannetje: "Je hebt zeker geen zin om bij mij in dienst te komen? Je hoeft bij mij geen zwaar werk te doen, en je krijgt een schepel geld per jaar. Op deze tafel is altijd genoeg te eten, daar hoef je geen vinger voor uit te steken. Het enige wat je te doen hebt is ervoor zorgen dat er geen stof op dit boek komt en dat deze teugels en dit touw schoon blijven, maar je mag nooit in het boek lezen. Over een jaar kom ik terug om te zien hoe het met je gaat."
Hans nam het aanbod aan en het mannetje ging er vandoor. Ja, de jongen heette namelijk Hans, maar zo heten ze graag, dat was ik vergeten. Hij ging naar bed en de volgende morgen, nadat hij was opgestaan, poetste hij de teugels glimmend en maakte het touw schoon. Toen nam hij het boek, waar een slot op zat, stofte het af en keek er de eerste dagen niet verder naar om. Daarna at en dronk hij en zo vergingen de eerste paar dagen, maar tenslotte dacht hij: "Het zou misschien helemaal niet dom zijn als ik eens in dat boek keek." Hij opende het slotje en begon te lezen. Het was zeker een tovenaarsboek en het lezen hield hem zo gevangen dat hij de teugels en het touw helemaal vergat.
Op een dag herinnerde hij zich opeens: "Het is vandaag een jaar geleden dat ik in dit huis kwam." Onmiddellijk greep hij naar de teugels en het touw die in de tussentijd helemaal beschimmeld waren. Hij wreef en poetste zo hard hij kon en net toen hij ermee klaar was, kwam het grijze mannetje. Hij inspecteerde meteen alles, en het zag er allemaal voortreffelijk uit, vooral het boek, want daarop had hij goed gepast.
"Maar je hebt er niet in gelezen?"
"Nee, natuurlijk niet."
Daarop kreeg hij het geld dat hem als loon beloofd was en het mannetje sprak met hem af dat hij nog een jaar zou blijven; dit jaar zou hij echter twee schepel geld krijgen.
Het mannetje ging weer weg en alles ging net als tijdens het eerste jaar: hij las en vergat te poetsen. Maar intussen had hij zoveel in het boek gelezen dat hij kon toveren.
Toen het mannetje voor de tweede keer terug kwam en alles in orde vond, wilde hij graag dat Hans ook een derde jaar bij hem in dienst zou blijven. De jongen wilde dit keer drie schepel geld hebben en hij wilde het vooruit betaald hebben, "Als je daarmee genoegen neemt, dan blijf ik."
Het grijze mannetje stemde toe en nu had Hans dus zes schepel geld. Toen het mannetje vertrokken was, pakte Hans een groot brood en haalde het wit eruit, zodat alleen de korst overbleef. Het zo ontstane gat vulde hij met geld en daarna nam hij het brood op zijn schouder. De teugels en het touw nam hij ook mee, het boek nam hij onder zijn arm en zo vertrok hij.
Hij had geluk dat hij meteen de juiste weg vond en uit het bos geraakte. Hij keerde terug naar zijn vader en gooide daar het brood op tafel, zodat het openbrak en al het geld eruit rolde.
De vader was zeer verbaasd bij het zien hiervan en ijverig raapten ze het geld weer op. "Van nu af aan doe ik niets meer," zei Hans, "nu wil ik van dit geld leven; daar kunnen we een tijdje mee toe." De vader had hier geen bezwaar tegen. Ze lieten het werk op het veld liggen, zodat het door onkruid en distels overwoekerd werd.
Ze leefden een tijdlang plezierig, maar het geld was op een zekere dag op. Toen zei de vader tegen Hans: "Nu hebben we de ellende. Met mijn veld kan ik niets meer beginnen en het geld is op. Wat moeten we nu doen?"
"Daarover hoef je je geen zorgen te maken," zei Hans. "Morgen als je opstaat, neem je dit touw en legt het om mijn hals. Ik verander in een stier, jij brengt me naar de markt en verkoopt me voor tweeduizend daalders. Maar je moet in ieder geval het touw houden. Dat mag je niet met de stier mee verkopen."
Daarop wilde de vader wel letten. De volgende morgen brak aan en hij legde Hans het touw om de hals. Die veranderde ogenblikkelijk in de geweldigste stier die de vader ooit in zijn leven had gezien. Hij moest een muur afbreken om het beest uit het huis te krijgen. Zo trok hij met de stier naar de markt en de mensen gaapten hen aan, want zo'n beest had niemand nog ooit gezien. Op de markt was echter ook het grijze mannetje. Hij bekeek de stier van alle kanten en vroeg wat hij ervoor betalen moest.
De vader wilde tweeduizend daalders hebben, maar het touw moest hij terughebben.
Dat was wel veel geld, merkte het mannetje op en terwijl hij om de stier heen liep, werd het beest steeds kleiner, zodat de man bang werd. Toen het mannetje hem dan ook tweeduizend daalders bood als hij ook het touw kreeg, dacht hij dat het allemaal wel niet zo verkeerd zou aflopen en greep het aanbod aan.
Het mannetje draafde weg met de stier, bond hem vast in zijn huisje en sloot de deur. Maar Hans wreef zich het touw van de hals, veranderde in een muis, glipte onder de deur door en verdween naar buiten. Toen de vader thuiskwam, was Hans er al lang weer.
Met de teugels ging het precies zo. De vader legde ze Hans om zijn hals en op hetzelfde moment veranderde die in een paard, dat de vader naar de markt moest brengen en voor tweeduizend daalders verkopen; daarbij moest hij wel opletten dat hij het paard de teugels afnam voor hij het verkocht, want die mochten niet mee worden verkocht. Maar de vader verkocht het paard met teugels aan het grijze mannetje en deze leidde het paard naar een smid om het te laten beslaan. De smid was echter niet thuis en daarom bond het mannetje het paard aan de deur en ging de smid zoeken. Op dat moment kwam er een klein meisje voorbij, want de smederij lag aan een weg waar tegenover een grote vijver lag. Toen zei het paard tegen het meisje: "Wil je mij de teugels afdoen, alsjeblieft?"
Eerst schrok ze erg, maar toen het paard zijn verzoek herhaalde, deed ze het en meteen veranderde hij zich in een eendje en zwom de vijver in. Op hetzelfde ogenblik kwam het grijze mannetje terug. Nauwelijks had hij gezien wat er gebeurd was of hij veranderde ook in een eend en zwom in de vijver achter Hans aan. Hij kwam steeds dichterbij, maar toen het er voor Hans gevaarlijk uit ging zien veranderde hij zich in een valk en zweefde de lucht in. Het mannetje veranderde zich ook in een valk en vloog achter hem aan. Ze vlogen zo hoog dat wolken, bergen en dalen diep onder hen lagen en tenslotte kwamen ze bij een paleis met een tuin en in die tuin wandelde een prinses.
Hans veranderde in een gouden ring en viel precies voor haar voeten neer. Ze raapte hem op en stak hem meteen aan haar vinger. Het mannetje moest voor deze keer de jacht opgeven.
De prinses ging naar het paleis terug en vertelde niemand iets van de ring. 's Avonds ging ze zoals altijd naar bed. Maar nauwelijks was ze ingeslapen of de ring veranderde in Hans die naast haar ging liggen. Daarvan werd ze wakker en ze schreeuwde als een bezetene, zodat haar vader en moeder en alle mensen aan het hof aangelopen kwamen en geloofden dat er ik weet niet wat gebeurde. Maar Hans veranderde snel in een muisje en verstopte zich tussen het beddenstro. Ze begrepen helemaal niet wat er aan de hand was. Toen ze weg waren werd hij weer zichzelf en weer begon ze te schreeuwen. En het ging net als de eerste keer: iedereen kwam aangelopen, maar er was niets te zien. Toen werd haar vader boos en zei haar, dat als ze nog eens zonder reden schreeuwde, zij het met hem aan de stok zou krijgen.
En toen verscheen Hans een derde keer en zij durfde niet meer te schreeuwen. Hij zei haar, dat ze voor hem niet bang hoefde te zijn, omdat hij haar geen kwaad wilde doen. Ze moest net doen alsof er niets gebeurd was, en de volgende morgen zou hij ook weer een ring zijn, die ze aan haar vinger kon steken. En verder zei hij: "Als je morgen weer de tuin ingaat, dan zal er een grijs mannetje komen en je vragen de ring aan hem te verkopen. Eerst moet je doen alsof je niet wilt, maar als hij je nog een keer vraagt moet je ja zeggen, onder voorwaarde dat hij je eenmaal je gewicht in goud en tweemaal je gewicht in zilver zal geven. Daar zal hij op in gaan en als hij ermee komt, dan moet je hem de ring geven; maar je moet alleen maar net doen, alsof je hem geven wilt en je moet ervoor zorgen dat je hem op de grond laat vallen."
Dat beloofde ze hem en alles gebeurde zoals hij had gezegd. Het grijze mannetje kwam en de koop werd gesloten. De volgende dag zou hij met het goud en het zilver komen. Toen hij ermee aan kwam dragen, deed ze alsof ze hem de ring wilde geven, maar lette erop, dat hij op de grond viel. Meteen veranderde hij in drie gerstekorrels. Het mannetje veranderde zich in een haan en wilde de korrels oppikken, maar de korrels rolden naar elkaar toe en veranderden in een vos, die de haan meteen de hals afbeet.
En zo was het met het mannetje gedaan, maar de vos werd weer Hans en hij en de prinses gingen naar de koning en de koningin. De prinses zei, dat ze met hem wilde trouwen. Hij had immers veel goud en zilver, zodat hij een passende partij voor de dochter zou zijn. Ze werden man en vrouw en leefden nog lang en gelukkig.
*   *   *
Samenvatting
Een Deens volkssprookje over een tovenaar en zijn leerling. Een luie en onhandige jongen wordt door zijn vader uit huis gestuurd en komt in een klein hutje in het bos. Daar gaat hij bij een tovenaar in dienst en leert hij stiekem het ambacht van tovenaar. Na drie jaar wordt hij beloond met veel geld en komen zijn tovenaarskunsten van pas om af te rekenen met de tovenaar.
Toelichting
Dit verhaal draait om het bekende thema van de tovenaarsleerling, die behalve lezen en schrijven ook leert zich van gedaante te verwisselen. Daardoor weet hij te vluchten en doodt hij zijn meester. Het verhaal is internationaal verbreid, maar heeft soms een ander einde, waarbij het slecht afloopt met de jongen. Opvallend is dat de jongen zich niet alleen in dieren kan veranderen, maar ook in dingen, zoals een ring en een gerstekorrel. Vergelijk met: De jongen die leerde lezen, De boskoning Och, Ali's vreemde avontuur en De gauwdief en zijn meester. Hetzelfde motief vindt men ook in O. Preussler: "Meester van de zwarte molen."
Bij Ovidius (Metamorphosen VIII, 871) vinden we reeds een verhaal van een meisje, dat zich door haar vader als slavin laat verkopen en dan in dierengedaante weer naar hem terugkeert; de vader maakt van de tovervaardigheid van zijn dochter gebruik om dit spelletje nog vele malen te herhalen.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen