dinsdag 10 december 2024

Volksverhalen Almanak


De twee gebroeders


Er was eens een vader, die twee zoons had, Marcuccio en Parmiero; en toen hij op het punt stond, zijn rekeningen met de natuur te voldoen en zijn levensschrift te verscheuren, riep hij hen bij zijn bed en sprak tegen hen: "Mijn beste kinderen, het zal niet lang meer duren, of de agenten van de tijd komen de deur van mijn jaren inslaan, om naar de wetten van het rijk de goederen van dit leven gerechtelijk te verkopen voor wat ik hier op aarde verschuldigd ben. En daar ik jullie liefheb als mijn oogappels, wil ik niet van jullie heen gaan zonder je een goed aandenken achter te laten, opdat je met de Noordenwind van goede raad snel door deze golf van zorgen heen kunt komen en een veilige haven bereiken. Zet dus je oren flink open en besef - al lijkt het niets, dat ik je geef - dat het zo'n rijkdom is, dat hij jullie niet door rovers afgepakt kan worden, een huis, dat geen aardbevingen zullen verwoesten, een akker, die geen rupsen zullen vernielen.
In primo et ante omnia: vreest de Here, alles komt van boven; wie die weg afgaat, met hem is het gedaan. Laat je niet te pakken nemen door de luiheid, door er bij te verblijven als varkens in het kot. Wie zijn paard roskammen wil moet flink aanpakken. Als je voor anderen werkt, moet je voor je zelf zorgen.
Spaar, wat je bezit en al sparende word je rijk. Wie wat bewaart heeft wat. Als je nu wat opzij legt, zul je het later goed hebben. Bewaar iets en zorg dat je het niet kwijt raakt. Goede vrienden en familie zijn heel wat waard, maar het huis, waar niets is, is een grote ellende. Wie geld heeft, heeft wat om te bouwen. Als je de wind in de rug hebt, kun je vooruit komen. En wie geen geld heeft is een ezel, die elk ogenblik in zorgen kan komen. Daarom, beste jongens, maak gebruik van wat je hebt, doe alles wat je kunt doen!
Babbel niet te veel, want voor de tong moet je oppassen. Luister, kijk flink uit je doppen en houd je mond als je in vrede leven wilt. Eet weinig en spreek weinig. Wie teveel spreekt, heeft het dikwijls mis. Stel je tevreden met het weinige: beter het eenvoudige, dat duurzaam is, dan het lekkere dat voorbij gaat. Beter van weinig genieten dan lijden aan te veel; wie geen vlees kan hebben, drinkt een aftreksel. Schik je zo goed je kunt en wees tevreden met wat je krijgt.
Ga altijd met de besten in je omgeving om en zorg voor hen. Zeg mij, met wie je omgaat en ik zal jou zeggen, wie je bent. Wie met een kreupele omgaat, zal aan het einde van het jaar zelf hinken; wie met de hond slaapt, staat niet zonder vlooien op; slecht gezelschap houd je op een afstand, want dat brengt de mens aan de galg. Denk en handel daarnaar, want het is dwaas, de put te dempen als het kalf verdronken is. Als je mond vol is, houd hem dan goed dicht; als hij leeg is, hoef je hem niet te sluiten. Kauw eerst en slik daarna. Dat een kat blinde jongen heeft, komt door het haasten. Kalm aan, dan breekt het lijntje niet.
Mijd vechtpartijen en ruzies, zet niet de voet op iedere steen, want wie teveel palen over gaat springen, krijgt er een van achteren ingestoken. Een paard, dat trappen geeft, krijgt er meer dan het geven kan. Wie met krabben wondt, komt zelf om door het mes. De kruik gaat zolang te water tot ze breekt.
Laat jullie je niet de damp van de trots naar het hoofd stijgen; er is heel wat anders nodig dan witte lakens op tafel; buig het hoofd en weet je te schikken. Een huis dat rook geeft, was nooit een goed huis.
Bemoei je niet met andermans zaken, daar heb je maar hinder van. Laat je niet met grote heren in en ga liever putjes scheppen dan dienen aan het hof. De liefde van een heer is als wijn uit de fles, 's avonds is ze goed en 's morgens is ze verschaald. Daarvan kun je niets anders verwachten dan goede woorden en rotte appels; aan het hof worden je diensten onvruchtbaar, komt er niets van je goede voornemens terecht en word je in je verwachtingen teleurgesteld.
Zweet, zonder medelijden met je zelf, zwoeg zonder ophouden en doe wat je doen moet, zo eenvoudig mogelijk. Wacht je voor een verarmde rijkaard en een boer, die er bovenop gekomen is, voor een wanhopige bedelaar en voor een slecht geworden knecht, voor een domme prins, een partijdig rechter, een jaloerse vrouw, voor iemand, die altijd alles op de lange baan schuift, voor mensen die slecht leven, voor slappe kerels en voor manwijven, voor kalme rivieren, voor rokerige schoorstenen, voor een slechte buur, voor een huilerig kind en voor een jaloers mens. Doe tenslotte goed je best, in je geheugen te prenten, dat wie kan ook mag en dat overal terecht kan wie pit heeft en zijn verstandskies bezit en de kinderschoenen ontwassen is, en dat een goed werk ook tot uitvoering komt. Nog een massa andere dingen zou ik jullie moeten zeggen, maar ik voel de dood naderen en mijn adem begeeft mij."
Na deze woorden had hij amper nog de kracht, zijn hand op te heffen om hen te zegenen, toen de zeilen van het leven neergehaald werden en hij binnenvoer in de haven, waar alle ellende van deze wereld samen vloeit.
Marcuccio troffen de woorden van zijn vader midden in het hart. Hij ging leren op school, hij ging naar de academie, disputeerde met de studenten en redeneerde over wat deugdzaam is, tot hij in korte tijd de grootste geleerde van het land werd. Maar daar de armoede aan de deugd vastgekleefd zit en van de mens, die met de olie van Minerva ingewreven is, het water van de goede fortuin wegglijdt, bleef de stakker altijd maar arm, steeds zonder geld, altijd met een hart van goud, doch vol verlangen naar wat rijkdom.
Meestentijds was hij verzadigd van teksten naslaan en tegelijk haakte hij naar het uitlikken van de pan, moe van het bestuderen van rechtsstukken en tegelijk hulpeloos, steeds bezig aan moeilijk te slikken Romeinse vonnissen en tegelijk zonder eten.
Parmiero echter gaf zich over aan een ongebonden levenswijze en avonturen. Hij speelde of ging de kroegen langs en groeide uit tot een boom van een kerel zonder enige deugd ter wereld. Daarbij haalde hij wat er te halen was, maakte veel geld en richtte zich goed in.
Toen Marcuccio dit zag, had hij er spijt van, de raad van zijn vader opgevolgd te hebben; het bestuderen van Donato's grammatica had hem geen donaties gegeven; om kort te gaan de studie had hem geen rijkdom gebracht; terwijl Parmiero zich met de dobbelstenen vermaakte en er vet van werd en, door aan vermaak de hand te reiken, zijn maag flink gevuld hield.
Eindelijk kon hij zich niet meer tegen de prikkel van de nood schrap zetten en ging zijn broer opzoeken, En hij vroeg hem, daar de fortuin hem zo toegelachen had, zich te willen herinneren, dat hij van zijn bloed was en dat zij beiden eenzelfde moeder gehad hadden.
Parmiero, die in de hoogmoed om zijn rijkdom krenterig geworden was, antwoordde hem: "Zeg, jij hebt de studies willen volgen op raad van vader en mij altijd mijn vrienden en spelen verweten, ga nu maar op je boeken knagen en laat mij in mijn sop gaar koken; want ik ben niet van zin, je ook maar wat zout te geven. Ik heb moeite genoeg gehad met het verdienen van die enkele duitjes, die ik nu heb. Jij bent oud en wijs genoeg; wie niet leven kan, spijtig voor hem: ieder voor zich en God voor allen! Als je geen geld hebt, ga dan dobbelen. Heb je honger? Bijt dan in je benen. Heb je dorst? Zuig op je vingers!" En met dergelijke woorden keerde hij hem de rug toe.
Toen Marcuccio zich zo wreed door zijn eigen broer bejegend zag, verviel hij tot grote wanhoop, zodat hij, vastbesloten, het goud van de ziel van de aarde van zijn lichaam te scheiden, naar een heel hoge berg ging, die als een spion van de aardbol wilde zien wat daar boven in de lucht gedaan werd en zich als sultan van alle bergen, met een tulband van wolken op, ten hemel verhief, om zich de maan op het voorhoofd te steken.
Daarheen klom hij op en hij klauterde zo goed hij kon langs een heel smal paadje tussen aardstortingen en ravijnen door, tot hij de top bereikt had, vanwaar hij een diepe afgrond zag. Toen draaide hij het kraantje van de bron van de ogen open, slaakte een lange klacht en maakte zich op, zich hals over kop naar beneden te storten.
Toen greep hem plotseling een schone vrouwe, in het groen gekleed, met een lauwerkrans om de lokken van gouddraad, bij de arm en sprak tegen hem: "Wat ben je van plan, arme kerel? Waarheen laat jij je slepen door de onbezonnenheid? Jij bent toch die deugdzame man, die zoveel olie gebruikt en zoveel slaap verloren heeft om te studeren? Jij bent immers degene, die, om je goede naam als een gladde galei te laten voortglijden, zo lang in de moeilijkheden heeft gezeten? En nu ben je de kluts kwijt en bedien jij je niet van die wapenen welke jij zelf in de smidse van de studies tegen het gebrek en het slechte lot hebt gesmeed?
Weet jij dan niet, dat de deugd een wonderdrankje tegen het gif van de armoede is, een snuifje tegen de aandoening van jaloezie, een recept tegen de zwakheden van de tijd? Weet jij niet, dat de deugd een kompas is, om koers te houden tussen de stormen van tegenslagen? Dat ze een vlammende toorts is, om mee te lopen in de duisternis van de smart en een stevig gewelf, om weerstand te bieden tegen aardbevingen van het leed? Keer, ongelukkige, keer tot je zelf en wend niet de rug toe aan wie je hulp kan geven in gevaren, kracht in ellende, kalmte in wanhoop! Weet, dat de hemel je naar deze berg heeft gestuurd, die zo moeilijk te beklimmen is, waar de Deugd zelf woont, opdat zij zelf - ten onrechte door jou beschuldigd - de slechte ingeving van je wegneemt, die je verblindt en naar de afgrond duwt.
Daarom, word wakker, wees getroost en verander van gedachte. En, om te kunnen zien dat de deugd altijd goed is, altijd geldt en altijd baat geeft, mag jij dit zakje poeder houden; neem het en ga er mee naar het rijk Campolargo. Daar zul je de dochter van de koning vinden, die op sterven ligt en geen middel tegen haar kwaal vinden kan. Laat haar de inhoud van dit zakje in een vers ei opdrinken, want dan zul jij haar dadelijk een vrijbrief geven om haar te ontslaan van de ziekte, die haar het leven uitzuigt. Je zult er dit mee verdienen, dat zij de armoede van je schouders neemt en je zult in het vervolg op je zelf kunnen staan, zonder hulp van anderen nodig te hebben.!"
Marcuccio, die haar nu herkende aan het puntje van haar neus, wierp zich aan haar voeten en vroeg haar vergiffenis voor de dwaling, die hij op het punt had gestaan te bedrijven.
"Nu," zei hij haar, "neem ik de blinddoek van mijn ogen en herken aan uw uiterlijk, dat u de Deugd bent, door allen geprezen, door weinigen gevolgd, de deugd, die het verstand scherpt, de geest doet ontwaken, het oordeel verfijnt, eervolle taken doet aangrijpen en de vleugels aanbindt om naar de hemelsferen te vliegen. Ik herken u nu en heb spijt, mij slecht bediend te hebben van de wapenen, die u mij gegeven heeft. En ik beloof u, mij van nu af aan zo goed met uw tegengif te wapenen, dat zelfs een Maarts onweer er niets tegen vermag!"
En hij wilde haar de voeten kussen, maar zij verdween uit het gezicht en liet hem heel getroost achter als een zieke, aan wie, wanneer het ergste voorbij is, een geneeskrachtige wortel met een slokje water gereikt wordt.
Marcuccio liet zich van die berg naar beneden glijden naar Campolargo, en bij het koninklijk paleis gekomen liet hij dadelijk aan de koning zeggen, dat hij een middeltje tegen de ziekte van zijn dochter wilde brengen. Hij werd met alle eer in de kamer van de prinses geleid en vond het arme meisje op een helder bed zo uitgeteerd en grauw van kleur, dat zij slechts vel over been was. Haar ogen lagen zo diep in de kassen, dat je de verrekijker van Galileï nodig had om de pupillen te zien; haar neus was zo scherp, dat ze dienst kon doen als een naald; haar wangen waren zo uitgemergeld, dat ze op het geraamte van de carnavalsoptocht in Sorrento leek; haar onderlip hing op haar kin, haar borst was ingevallen; haar armen waren als ontvleesde lamsbotten. Kortom, zij was zo veranderd, dat ze met het glas van de piëteit op het medelijden toastte.
Toen Marcuccio haar in die toestand zag, sprongen hem de tranen in de ogen, terwijl hij overwoog, hoe zwak onze natuur is, onderworpen aan de wonden van de tijd, aan de wisselvalligheden van het gestel en aan de kwalen van het leven. Hij vroeg een vers eitje van een kip, die voor het eerst gelegd had, hield het eventjes boven het vuur en deed er het poeder in; en dwong de prinses, het op te slurpen, waarna hij haar onder vier dekens toedekte.
En de nacht had nog niet de legerplaats bezet en zijn tenten opgeslagen, toen de zieke de hofdames riep, om haar bed te verschonen, dat van zweet doorweekt was; en toen zij afgedroogd was en andere kleren aan had vroeg zij te eten, een vraag, die haar gedurende zeven jaar van ziek zijn nooit over de lippen was gekomen. Daar dit het beste te verwachten gaf, dienden zij haar een bouillon toe; en ieder uur won zij in kracht en iedere dag nam haar eetlust toe en er ging op die manier geen week voorbij, of zij was volmaakt hersteld en stond van bed op.
De koning eerde Marcuccio als koning van de geneeskunde en maakte hem niet alleen tot baron met een groot grondgebied, doch liet hem ook trouwen met de rijkste vrouwe van het land.
Intussen raakte Parmiero alles wat hij bezat kwijt, daar geld met spelen gewonnen verdwijnt zoals het gekomen is, en de fortuin van de speler zakt zoals ze stijgt. En toen hij weer tot de bedelstaf gekomen en ongelukkig was, besloot hij zo lang rond te gaan zwerven, tot hij, door van plaats te veranderen, zijn kans zou doen keren, of zijn naam van de lijst van de levenden uitwissen.
Na zes maanden reizen kwam hij toevallig in Campolargo, zo gekortwiekt en uitgeput, dat hij niet meer op zijn benen kon staan. En toen hij zag, dat hij zich nergens voor dood kon laten neervallen en dat de honger in verhouding toenam en zijn kleren hem aan flarden van het lijf vielen, werd hij zo wanhopig, dat hij een oud huis buiten de wallen van de stad binnenliep en zijn kousenbanden uitdeed, die van touw en bombazijn waren; hij knoopte ze aan elkaar, maakte er een flinke strik van, waarvan hij een eind aan een balk bevestigde, en klom op een hoop stenen, die hij zelf opgestapeld had en waagde de sprong.
Doch het lot wilde, dat de balk, waar de molm in zat en die verteerd was, bij de schok die hij hem gaf door midden brak. En de levende gehangene kwam zo erg met zijn zij op de stenen terecht, dat hij het een paar dagen later nog voelde. En toen die balk brak, regenden op de grond gouden kettingen, colliers en ringen, die daar in een door de houtworm gemaakte holte verstopt waren; o.a. een beurs van marokijnleer vol goudstukken.
Parmiero zag nu, met een noodsprong van een gehangene de kuil van de ellende te zijn overgesprongen; en terwijl hij eerst door de wanhoop ter neer gedrukt was, werd hij nu zo opgetild door vreugde, dat hij zijn voeten niet meer op de grond scheen te hebben. Hij raapte die geschenken van de fortuin bijeen en ging vlug naar de herberg om zijn geest nieuwe kracht te geven, die hem bijna ontvallen was.
Nu waren die kostbaarheden door enige schelmen juist gestolen bij de waard, waar Parmiero zich te goed ging doen, en zij hadden ze verstopt in de holle balk, waar zij van afwisten, om ze bij gelegenheid te gaan halen en dan op te maken.
Toen dan Parmiero na flink gebuffeld te hebben de beurs uit zijn zak haalde om te betalen, herkende de waard ze en dadelijk riep deze enige agenten - die ook klanten van zijn herberg waren - en liet hem inrekenen.
Met veel vertoon werd hij voor de rechter geleid en toen hij gefouilleerd was en het bewijs van het vergrijp aan de lijve gevonden werd, en na confrontatie met de bestolene, liet het vonnis van bewezen schuld niet lang op zich wachten en werd hij veroordeeld, het spelletje van drie te doen, bij welk spel hij aan het touw met zijn voeten als molentjes zou moeten draaien.
Toen de ongelukkige zich in dergelijke noodtoestand zag, dat voor hem op de vigilie van een kousenband het hoogfeest van een touw moest volgen en op de generale repetitie van een vermolmde balk de dwarslat van een nieuwe galg, begon hij zich te verzetten en te schreeuwen, dat hij onschuldig was en van dit vonnis in appèl ging. En terwijl hij schreeuwend en gillend over straat ging, dat er geen recht bestond, dat er niet naar arme drommels geluisterd werd, dat vonnissen maar lukraak geveld werden, en dat hij aan de beul overgeleverd werd, nu hij de hand van de rechter niet gesmeerd, de griffier niets toegestopt en de procureur geen fooi in zijn handen geduwd had, ontmoette hij toevallig zijn broer.
Deze, die raadsheer en rechter was, liet de stoet gerechtsdienaren stil houden, om te horen naar de redenen van deze veroordeling; toen het slachtoffer ze hem voorgelegd had, zei hij tegen hem: "Stil nu maar, want je kent je geluk nog niet: je hebt bij je eerste proef een gouden ketting van drie decimeter gevonden, maar zonder twijfel zul je bij deze tweede proef er een van drie meter vinden. Wees toch vrolijk, want de galg, daar kun je van houden als je zuster; waar anderen er het leven bij uitstorten, vul jij er je beurs!"
Parmiero, die zulke grapjes tegen zich hoorde maken, antwoordde: "Ik kom om gerechtigheid en niet om voor de gek gehouden te worden. Je moet goed weten, dat ik mijn handen rein heb wat betreft het feit dat ze tegen mij aangevoerd hebben, want ik ben een fatsoenlijk mens, al zie je me nu ook in lompen of scheuren. Kleren maken de man immers niet. Maar, omdat ik niet naar Marchionne, mijn vader, en naar mijn broer Marcuccio geluisterd heb, daarom moet ik deze reeks beproevingen door en sta ik op het punt een madrigaal te zingen met de voeten van de beul op mijn schouders."
Marcuccio voelde bij het horen noemen van zijn vaders naam en de zijne zijn hart sneller kloppen, en toen hij Parmiero eens strak aankeek, meende hij hem te herkennen; en toen dit werkelijk een feit was, voelde hij zich ontroerd door schaamte en door liefde voor zijn broer, bewogen door eer, recht en medelijden. Hij schaamde zich in het besef, de broer van een galgenbrok te zijn en beefde toen hij zag, tot welk treurig einde zijn eigen bloed gekomen was; en de bloedverwantschap trok hem als een haak om dat feit te herstellen, het eergevoel trok hem weer achteruit om zich niet tegenover de koning te blameren door zich te openbaren als broer van een boef; het recht eiste, dat de beledigde partij voldoening kreeg, doch het medelijden smeekte, dat hij zijn eigen broer het leven zou redden.
Toen hij zo in dubio stond en zijn hersens liet werken, zie daar kwam een bode van de rechter met zijn tong uit de mond aanhollen, die riep: "Hou op - ophouden met de gerechtstelling! Niet doen! Stil - wachten!"
"Wat is er?" vroeg de raadsheer. En hij gaf hijgend antwoord: "Er is iets geweldigs gebeurd... tot geluk van de beklaagde... want er zijn twee boeven goud en geld gaan halen... dat ze verborgen hadden in een balk in een oud huis... en toen ze er niets vonden, dacht elk van hen, dat zijn kameraad het hem gelapt had... en toen zijn ze aan het bakkeleien gegaan en ze hebben elkaar dodelijk verwond. Toen de rechter kwam hebben ze het zaakje bekend, en toen de onschuld van deze arme kerel bewezen was, ben ik gauw gestuurd, om de executie van het vonnis te verhinderen en om hem te bevrijden, die geen schuld heeft!"
Toen Parmiero dit hoorde werd hij wel een decimeter langer, terwijl hij gevreesd had, aan de galg een paar meter de lucht in te moeten gaan.
En Marcuccio, die zijn broer in ere hersteld zag, nam het masker van zijn gezicht en maakte zich bekend, door tegen de ander te zeggen: "Beste broer van me, als jij tot nu toe gezien hebt, dat de ondeugden en het spel je ondergang geweest zijn, zie dan eveneens, dat alleen de deugd jou vreugde en geluk geven kan. Kom gerust met mij mee naar huis, waar je samen met mij zult genieten van de vruchten van de deugd, die je zo'n afkeer gaven; en ik van mijn kant zal vergeten, hoe je mij geminacht hebt en voortaan van je houden als van mijn leven!"
Na hem omhelsd te hebben nam hij hem mee naar zijn huis, gaf hem van top tot teen nieuwe kleren en liet hem goed beseffen, dat al het andere ijdel is, doch dat deugd alleen de mens gelukkig maakt.
*   *   *
Samenvatting
Een moralistisch sprookje uit de Pentamerone over deugdzaamheid. Op zijn sterfbed geeft een vader wijze levenslessen aan zijn zonen. De ene luistert en gaat een deugdzaam leven leiden, terwijl de ander gaat dobbelen. Na veel armoede en doorstane ellende wordt de deugdzame rijk, terwijl de ander zijn met gokken verdiende vermogen verliest. Zo blijkt dat alleen de deugd de mens gelukkig maakt en al het andere ijdel is...
Toelichting
Uit de Pentamerone (Lo cunto de li cunti overo lo trattenemiento de peccerille - Het sprookje der sprookjes, of Vermaak voor de kleinen) van Giambattista Basile (Vierde dag, tweede sprookje).
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen