De ijskelder
Roemer zit op een bankje bij de Zwanenbrug in het Sonsbeekpark. Hij had met zijn vriendje willen spelen, maar die moest naar de tandarts. Hij kijkt naar de fontein in de Fonteinvijver die wel vier meter hoog de lucht in spuit. Af en toe voelt Roemer druppeltjes die door de wind zijn meegenomen. Uit verveling schopt hij steentjes weg. Wolkjes zand stuiven mee omhoog. Opeens komt een oude man naast hem zitten. De man zucht en veegt pareltjes zweet van zijn voorhoofd.
"Mijn hond is weg gelopen," zegt de man tegen Roemer. "Ik liep door het beukenbos naar de Ronde Weide, toen Witje opeens achter iets aan ging rennen. Ik heb op mijn fluitje geblazen, maar hij kwam niet terug. Een half uur heb ik staan wachten, toen ben ik hier naar toe gegaan."
"Hoe ziet uw hond er uit," vraagt Roemer.
"Hij is helemaal wit en daarom heb hem Witje genoemd," antwoordt de man.
"Zal ik Witje gaan zoeken," zegt Roemer. "Ik heb toch niks te doen."
"Oh, ja graag. Hier heb je de riem en je krijgt ook nog een fluitje mee. Als je daar twee keer op blaast, moet hij komen."
De oude man wijst naar zijn huis dat aan de overkant van de straat ligt. Roemer belooft dat hij Witje daar naar toe zal brengen. Roemer springt van de bank en rent weg. Hij loopt langs de Kleine Waterval en steekt het grasveld over naar de Grote Vijver. Bij het neerstortende water van de Grote Waterval ziet hij Fera, een meisje dat bij hem in de buurt woont.
"Hoi Fera, heb jij een wit hondje gezien," vraagt Roemer. Fera schudt haar hoofd en zegt: "Ik ben ook wat kwijt, mijn witte sokken."
Fera vertelt dat ze haar schoenen en sokken bij de rotsblokken boven de waterval had uitgedaan. Ze was met blote voeten in het koude, stromende water gaan staan, maar toen ze terug ging, waren haar sokken weg.
"Weet je wat," roept Roemer, "we gaan samen naar jouw sokken en de hond zoeken."
Fera vindt dat een goed idee. Eerst kijken ze achter alle rotsblokken en in de donkere gang onder de waterval. Als ze niets vinden lopen ze langs de Grote Vijver naar het restaurant De Boerderij. Op het gras ligt overal ganzenpoep. Ze moeten goed opletten, anders trappen ze erin. Roemer blaast af en toe op het fluitje, maar Witje komt er niet aan.
Bij het restaurant zien ze de kok heen en weer lopen. Ze vragen of hij een paar witte sokken en een wit hondje heeft gezien.
De kok heeft niets gezien, maar vertelt dat hij zijn witte koksmuts kwijt is. "Ik ga met jullie mee zoeken," zegt hij.
Met zijn drieƫn lopen ze verder langs de Grote Vijver.
Opeens komt een deftige mevrouw naar hen lopen. Ze roept: "Ik ben mijn witte tasje kwijt. Hebben jullie het gezien?"
Roemer, Fera en de kok schudden hun hoofd. "Nee, we hebben geen wit tasje gezien, maar we willen wel meehelpen zoeken, hoor. We zoeken toch al naar een wit hondje, een paar witte sokken en een witte koksmuts."
"Dat is vreemd," merkt de deftige dame op, "alles wat we kwijt zijn is wit. Ik vind het wel spannend om met jullie mee te gaan," zegt ze opgewonden. "Wat een avontuur!"
Nu lopen ze met zijn vieren.
"Zullen we naar het Bezoekerscentrum gaan," vraagt Roemer, "daar zijn altijd veel mensen. Misschien hebben die iets gezien."
Als ze voor de witte Watermolen staan, horen ze de molenaarsvrouw roepen: "Ik ben twee zakken met meel kwijt. Ik had ze net gevuld en nu zijn ze weg. Hebben jullie iets gezien?"
Roemer, Fera, de kok en de deftige dame schudden hun hoofd. "Nee, we hebben geen zakken meel gezien. Maar we willen wel meehelpen zoeken. We zijn toch al bezig een wit hondje, een paar witte sokken, een witte koksmuts en een wit tasje terug te vinden."
De molenaarsvrouw zegt: "dan ga ik met jullie mee." Ze klopt het witte meel van haar blauwe jurk en stampt met haar gele klompen op de keien.
Ze zijn nu met zijn vijven.
In het bezoekerscentrum heeft niemand de witte dingen gezien die ze kwijt zijn. De deftige dame trakteert op een ijsje en daarmee lopen ze naar de Steile Tuin. Ze zien een zee van paarse, blauwe, rode en gele bloemen. De deftige dame ruikt aan een roos, Roemer en Fera lopen langs een klein beekje dat kronkelend naar beneden stroomt. De kok gaat even uitrusten op het metalen kunstwerk dat door Roemer de 'hondendrol' wordt genoemd en de molenaarsvrouw volgt met haar ogen een reiger, die met een vis in zijn snavel naar het Reigereiland vliegt. Als ze alle treden van de Steile Tuin zijn opgelopen, kijken ze nog even naar beneden, maar ze zien geen witte dingen. Ook Witje reageert nog steeds niet op het gefluit van Roemer.
Bij het Hertenkamp rijdt de groene auto van de boswachter. Roemer rent er naar toe en legt hijgend uit wat ze allemaal kwijt zijn. De boswachter zegt verbaasd: "Wat zeg je me nou, allemaal witte dingen. Ik ben ook aan het zoeken. Naar witte konijnen. In het Hertenkamp waren wel tien witte konijnen en nu zijn er nog maar vijf."
"Kom," zegt de boswachter, "ik ga met jullie mee. Zoiets geheimzinnigs heb ik nog nooit meegemaakt."
Ze zijn nu met zijn zessen.
Roemer loopt samen met de boswachter voorop. De anderen volgen. Ze gaan dwars door het beukenbos. Plotseling ziet Roemer een zilverkleurige gedaante door het struikgewas wegrennen. De boswachter ziet hem ook en roept: "Kom snel, we moeten hem pakken."
Met zijn zessen hollen ze door het bos. Fera valt, maar de kok neemt haar op zijn schouders. De deftige dame trekt haar pumpjes uit en rent op blote voeten verder. De molenaarsvrouw loopt met grote passen achteraan.
Bij een heuveltje roept de boswachter dat ze moeten gaan liggen. Ze vallen hijgend neer op het zachte mos. Behalve hun ademhaling horen ze niets. Het is doodstil.
"Zal ik nog eens op mijn fluitje blazen?" vraagt Roemer fluisterend aan de boswachter.
"Doe dat maar," antwoordt hij. "Ik denk dat het zilverkleurige mannetje in de ijskelder is gekropen. Misschien is Witje daar ook."
Roemer blaast twee keer op het fluitje. Ze luisteren aandachtig. Opeens horen ze een zacht geblaf. Het lijkt van heel ver weg te komen, maar de boswachter zegt dat het dichtbij is. "Het komt uit de ijskelder die onder dit heuveltje ligt."
De boswachter en Roemer kruipen voorzichtig naar beneden en komen bij een deur die een beetje openstaat. Ze duwen de deur een stukje verder open, sluipen naar binnen en staan plotseling in een pikdonkere ruimte. Als hun ogen wat aan de duisternis gewend zijn, zien ze een tweede deur. Ze doen die open en schrikken. Vlak voor Roemer en de boswachter staat het zilverkleurige mannetje dat ze door het struikgewas hadden zien wegrennen.
"Kom binnen," zegt het mannetje met een hoge stem.
Opeens zien ze alle witte dingen die ze kwijt zijn. Witje komt kwispelend naar Roemer lopen. De witte konijnen gaan op hun achterpoten staan. Op een tafeltje liggen de witte sokken en de witte koksmuts. Het witte meel is uitgestrooid op de grond en het witte damestasje hangt aan een stoel. De anderen zijn nu ook naar binnen gekropen en kijken met open mond naar het mannetje en de witte dingen.
"Oh, al mijn meel ligt op de grond," roept de molenaarsvrouw, "nou kan ik het niet meer verkopen."
De boswachter zegt streng tegen het mannetje: "Ik wil nu wel eens horen wie je bent en waarom je dit allemaal hebt meegenomen."
"Ik heet Spitsijs," zegt het mannetje vrolijk. "Ik ben hier lang geleden gaan wonen. Vroeger bewaarden de mensen hier hun ijs. Ik hou van kou."
De zilverkleurige baard van Spitsijs wipt op en neer. Hij mompelt: "Maar opeens brachten de mensen geen ijs meer naar binnen. Toen moest ik er zelf voor zorgen. Daarom sleep ik in de winter zo veel mogelijk ijs en sneeuw hier naar toe."
"Maar waarom heb je een witte hond, witte konijnen en andere witte dingen meegenomen," wil Roemer weten. "Ik snap er niets van."
Spitsijs legt uit dat het buiten steeds warmer wordt. "Mijn voorraad ijs en sneeuw smelt veel sneller dan vroeger. Ik heb nu al niets meer. Daarom ben ik maar witte dingen gaan verzamelen. Ik hou van wit, omdat het op sneeuw lijkt."
De kok zegt een beetje boos: "Dat kan allemaal wel zo zijn, maar dan mag je toch niet zomaar allemaal dingen van ons afpakken."
Spitsijs kijkt beteuterd. "Jullie hebben gelijk," zegt hij, "het spijt me."
De boswachter krijgt opeens een idee. "Als we nou de ijskelder opknappen en er weer ijs in doen. Dan ben jij blij en wij ook."
"En als je nou van een paar ijsblokken lekkere ijsjes maakt," zegt Roemer, "dan komen we heel vaak bij jou op bezoek."
Ze vinden het allemaal een prachtig idee en willen graag meehelpen. Maar nu moeten ze weg.
Roemer doet Witje aan de lijn, Fera trekt haar witte sokken aan, de kok zet zijn witte koksmuts op zijn hoofd, de deftige dame pakt haar witte tasje en de boswachter neemt de witte konijntjes in zijn armen.
Iedereen is blij, behalve de molenaarsvrouw. "Jullie hebben alles weer terug, maar ik niet," klaagt ze.
De deftige dame doet haar tasje open, haalt er geld uit en geeft het aan de molenaarsvrouw. Nu is ook zij blij.
Roemer rent met Witje naar het huis van de oude man. Hij belt aan, de deur gaat open en de hond springt naar binnen.
"Waar was hij nou," vraagt de oude man. "Witje was in de ijskelder," antwoordt Roemer. "Ik vertel een andere keer wel hoe dat is gekomen. Ik moet nu naar huis."
De oude man snapt er niets van, maar zwaait dankbaar naar Roemer die al aan de andere kant van de straat is.
Een maand later als de ijskelder is opgeknapt en er een heleboel ijsblokken in liggen, gaat Roemer naar de oude man. "We hebben een feestje bij Spitsijs. U mag met Witje ook komen."
Bij de ijskelder zien ze Fera, de deftige dame, de kok, de molenaarsvrouw en de boswachter op het zachte mos zitten. Spitsijs komt met een wit kistje uit de ijskelder te voorschijn. Hij doet het open en roept: "Kijk eens wat ik voor jullie heb gemaakt."
Met zijn allen kijken ze in het kistje en zien er heerlijke ijsjes in liggen. "De kok heeft me geleerd hoe ik ijsjes moet maken en nou gaan we er allemaal van smullen," zegt Spitsijs.
Ze vinden de ijsjes zo lekker dat ze voortaan iedere week bij Spitsijs op bezoek komen.
* * *
Samenvatting
Een verhaal over een ijsmannetje in het Sonsbeekpark te Arnhem. Een jongetje zit zich in het Sonsbeekpark een beetje te vervelen als er plotseling een meneer naast hem komt zitten die zegt dat zijn witte hondje kwijt is. Hij biedt aan op zoek te gaan, maar tijdens zijn zoektocht ontdekt hij dat er meer witte dingen zoek zijn: witte sokken, een koksmuts, een wit tasje, meel en witte konijnen. Dan zien ze plotseling een zilverkleurig mannetje hard wegrennen naar de ijskelder...
Toelichting
Marco Overdiep neemt je mee naar bijzondere en herkenbare plekjes in het Arnhemse Sonsbeekpark. De avontuurlijke en spannende verhalen spelen zich af op de grens van werkelijkheid en beleving. Als je ooit een bezoek aan het Sonsbeekpark gaat brengen zul je de plaatsen herkennen waar meer gebeurd is dan je kunt zien...
Marco Overdiep (1942) heeft vlakbij het Sonsbeekpark gewoond. Voor hem is het park een blijvende bron van inspiratie. Marco was journalist en is nu beeldhouwer. Met woorden en materie is hij bezig om zijn gevoelens en gedachten in beelden uit te drukken. In diverse beeldentuinen worden zijn werken geƫxposeerd. (www.marco-overdiep.nl)
Elieke Starink (1951) schildert en tekent. Zij geeft workshops en schilderlessen. Ze verdiept zich in kleuren en vormen en in hun werking als medium voor een innerlijk groeiproces. Sinds haar studietijd op de Academie voor Beeldende Kunsten in Arnhem, is het Sonsbeekpark voor haar een dierbare plek gebleven. Elieke is aangesloten bij de Vereniging Tekentaal (www.tekentaal.nl).
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Gelderland, Nederland
- Verhaalsoort: cultuursprookje, wondersprookje, zomerverhaal
- Leeftijd: vanaf 6 jaar
- Verteltijd: ca. 13 minuten
Populair
Verder lezen