maandag 14 oktober 2024

Volksverhalen Almanak


De onzekere en de gewiekste


De samenleving lacht om de onhandige theoreticus. De theoreticus lacht om de intellectuele onmacht van de gemiddelde burger. Wie lacht terecht? Uit Plato's 'Politeia' ('Constitutie'), Socrates is aan het woord.


"Die intellectuelen kunnen om te beginnen van jongsaf aan de weg naar de markt niet vinden en weten ook niet waar de rechtbank of het parlementsgebouw of andere openbare vergaderzalen zijn. Wetten en besluiten horen ze niet wanneer ze afgekondigd worden en lezen ze niet wanneer ze worden gepubliceerd. Clubs die zich ervoor inzetten om hun leden carrière te laten maken, vergaderingen, diners en feesten met vrouwen, zelfs in hun droom komt het niet bij hen op daaraan mee te doen.
De afkomst van landgenoten en de eventuele smetten die op iemands familie rusten, zijn zo iemand nog minder opgevallen dan de spreekwoordelijke 'korrels in het zand'. En van al die dingen weet hij niet eens dat hij ze niet weet. Want het is niet om indruk te maken dat hij zich daar verre van houdt, maar het is werkelijk zo dat alleen zijn lichaam zich in het land bevindt, als het ware op bezoek. Zijn geest vindt dat allemaal van weinig of geen belang, ziet erop neer en zweeft overal heen, volgens Pindarus*, 'onder het aardrijk' en het oppervlak metend en 'boven de hemel, van de sterren wetend' en in alle opzichten volledig de natuur opsporend van elk ding dat bestaat in zijn geheel, zonder ooit af te dalen tot de dingen die dichtbij zijn.
Zo zou Thales** eens, toen hij de sterren bestudeerde en naar boven keek, in een put zijn gevallen, waarop een geestig en charmant Thracisch diensmeisje de spot met hem schijnt te hebben gedreven en gezegd dat hij zijn best deed om te weten te komen wat er in de hemel was, maar wat voor zijn voeten lag niet opmerkte.
Dezelfde grap is van toepassing op iedereen die zich met wetenschap bezighoudt. Je hebt dan inderdaad geen oog voor je buurman. Niet alleen weet je niet wat die doet, maar zelfs nauwelijks of hij een mens is of een ander wezen. Maar wat dé mens precies is en welke activiteiten voor de menselijke natuur kenmerkend moeten zijn, daarop zoek je een antwoord en je spant je in om dat te ontdekken.
Wanneer zo iemand daarom met andere mensen in contact komt, als particulier of in het openbare leven, en wanneer hij voor de rechtbank of ergens anders wordt gedwongen een discussie aan te gaan over de dingen die voor zijn voeten liggen of in het zicht, dan maakt hij zich belachelijk, niet alleen bij Thracische vrouwen maar ook bij de rest van de volksmassa, omdat hij door zijn onervarenheid in putten en allerlei problemen verzeild raakt. Zijn onhandigheid is enorm en heeft tot gevolg dat men hem onnozel vindt. Als er ruzie is weet hij nooit iemand persoonlijk te kwetsen, omdat hij van niemand iets slechts kan vertellen, want daar heeft hij zich nooit mee beziggehouden. In zijn onzekerheid maakt hij dan een belachelijke indruk.
Wanneer anderen geprezen worden of over zichzelf opscheppen, barst hij spontaan in lachen uit, en als men dat opmerkt denkt men dat hij niet goed bij zijn hoofd is. Wanneer hij een dictator of een koning hoort ophemelen, is het voor hem net alsof hij een soort zwijnenhoeder of schaapsherder of een of andere koeienjongen hoort feliciteren met zijn melkopbrengst. Alleen gelooft hij dat een dictator lastiger en verraderlijker dieren hoedt en melkt dan zij, en dat zo iemand door zijn drukke bezigheden onvermijdelijk even boers en onontwikkeld moet worden als een herder, in zijn burcht opgesloten als in een schaapskooi in de bergen.
En wanneer hij van iemand hoort dat hij met zijn duizend of nog meer hectare grond zo'n fantastisch vermogen zou bezitten, klinkt dat hem als bijzonder weinig in de oren, gewend als hij is naar de hele aarde te kijken.
Enthousiasme over afkomst en stambomen, alsof iemand van adel is omdat hij op zeven rijke voorouders kan bogen, is volgens hem alleen iets voor volkomen afgestompte en kortzichtige mensen, die door gebrek aan ontwikkeling niet in staat zijn voortdurend het geheel voor ogen te houden en te berekenen dat iedereen ontelbaar veel voorouders heeft gehad onder wie voor iedereen vele duizenden rijken en armen, koningen en slaven, vreemdelingen en Grieken zijn geweest. Schermen met een lijst van vijfentwintig voorouders en je familie herleiden tot Heracles***, zoon van Amfitryo, vindt hij van een ongelooflijke bekrompenheid. Hij moet erom lachen dat men niet in staat is te bedenken dat de vijfentwintigste voorouder van Amfitryo maar iemand was zoals het toevallig uitkwam, net als de vijftigste. Dan zou men zich nog van zijn onbenulligheid kunnen bevrijden.
In al die situaties wordt zo iemand dus door de meeste mensen uitgelachen, omdat hij aan de ene kant een arrogante indruk maakt en aan de andere kant niet weet wat voor zijn voeten ligt en telkens met zijn mond vol tanden staat.
Maar wanneer hij dan zelf iemand omhoogtrekt en bereid vindt af te stappen van de vraag 'Welk onrecht doe ik jou of jij mij?' voor een onderzoek naar recht en onrecht zelf, wat die twee inhouden en waarin zij van andere dingen en van elkaar verschillen, of in plaats van de vraag te stellen 'Is een koning gelukkig?' of 'Maakt geld gelukkig?' het koningschap zelf te onderzoeken en het menselijk geluk en ongeluk in het algemeen, waarin die twee bestaan en in hoeverre het bij de menselijke natuur past om het één te vinden en het ander te vermijden, - wanneer zo'n gewiekst juristentype met zijn kleine ziel op al dat soort vragen een antwoord moet geven, dan zijn de rollen omgedraaid. Dan duizelt het zo iemand daar in de hoogte. Hij is zo weinig gewend van boven uit de hoogte naar beneden te kijken dat hij overstuur raakt, onzeker wordt en begint te stotteren. En dan zijn het niet Thracische vrouwen die om hem moeten lachen of andere onontwikkelde mensen, want die merken daar niets van, maar iedereen die het tegenovergestelde van een slavenopvoeding heeft gehad.
Zo is dus het karakter van die twee mensen. De één, iemand die echt in rust en vrijheid is opgevoed en die een intellectueel wordt genoemd, kan men niet kwalijk nemen dat hij een naïeve indruk maakt en nergens is wanneer hij slavenkarweitjes moet opknappen, bijvoorbeeld als hij niet weet hoe hij zijn slaapzak moet oprollen en hoe hij het mensen naar de zin kan maken met een lekkere maaltijd of vleiende woorden.
De ander is iemand die juist al zulke diensten handig en alert kan verrichten, maar niet in staat is als een beschaafd mens een akkoord aan te slaan, laat staan in woorden de juiste toon te vinden om het leven van goden en gelukkige mensen op een goede manier te bezingen.
Als iedereen dit nu eens zou willen aannemen, zou er meer vrede en minder ellende op de wereld zijn."


* Pindarus - uit Thebe in Boeotië, de beroemdste lyrische dichter van de Grieken (522 - rond 440)
** Thales - uit de rijke havenstad Milete in Klein-Azië, eerste Griekse filosoof, grondlegger van de Griekse wis- en sterrenkunde (rond 630 - 546)
*** Heracles - Latijn: Hercules, zoon van Zeus en een sterfelijke vrouw, grootste held van de Grieken, verricht twaalf bovenmenselijk zware 'werken', aan het eind van zijn leven onder de goden opgenomen
*   *   *
Samenvatting
Een verhaal uit Griekenland. Wie kent dat niet? Lachen om de verstrooide professor die zich in het dagelijks leven amper staande kan houden. Ook in de Griekse oudheid vinden we dat verschijnsel - en wel bij Plato, die een intellectueel en een gemiddeld burger tegen elkaar afzet.
Trefwoorden
Basisinformatie
Bron
"Plato, schrijver. Liefde, Onzekerheid, Rechtvaardigheid, Verstarring" teksten gekozen en vertaald door Gerard Koolschijn. Uitgeverij Ooievaar / Prometheus, Amsterdam, 2000 (tiende druk). Eerste druk: 1987. ISBN: 90-5713-507-8
Populair
Verder lezen