zaterdag 27 april 2024

Volksverhalen Almanak


Blauwe bloempjes uit het ijspaleis


Blauwe bloempjes uit het ijspaleisIn een ver land, waar de noordenwind vandaan komt, woonde eens een schaapherder met zijn vrouw en kinderen. Iedere dag dreef de herder zijn schaapjes de weide in en zijn vrouw zorgde voor de kinderen en maakte de hut schoon. Terwijl ze allebei zo hard werkten als ze konden, hadden ze vaak niets te eten. De grond was schraal, er waren alleen maar rotsen en bergen die het hele jaar met sneeuw bedekt waren. De sneeuw schitterde in de zon als edelstenen en de herder zag de hele dag niets anders, tot zijn ogen er tenslotte pijn van deden.
"Wat zal het daar heerlijk zijn," zei hij vaak. "En hoe mooi zal het er achter de besneeuwde bergen wel niet uitzien! Misschien ligt daar wel een land, waar het altijd zomer is en waar de mensen niets tekort komen. Eens zal ik dat allemaal zien."
En de brave herder dacht aan niets anders meer, tot hij op een dag een besluit nam. Hij liet de schapen aan zijn trouwe hond over en met een stok in zijn hand ging hij alleen de bergen in.
Het was een heel eind lopen, het pad werd steeds steiler, eerst door de weiden, dan door struiken en op het laatst over hobbelige velden en steile rotsen. De herder liep de hele dag, zonder een ogenblik te rusten, tot zijn voeten hem pijn deden, en nog altijd zag hij alleen maar sneeuw om zich heen. Pas 's avonds, toen zijn ogen bijna dichtvielen, zag hij een groot wit paleis helemaal van sneeuw en ijs. Het glinsterde in de ondergaande zon en het leek net of het van goud en zilver was. Voor hem ging er een prachtig versierde poort open. Vanaf de poort liep een lange donkere gang die binnen in het paleis uitkwam. De herder verzamelde al zijn moed en ging naar binnen. De gang bracht hem naar een grote verlichte zaal, waarvan de muren van zuiver kristal waren, de vloer van zilver en het plafond van puur goud. In het midden van de zaal stond een beeldschone vrouw, die een prachtige japon droeg. Ze had een kroon op, die uit allemaal dauwdruppeltjes bestond, in haar hand hield ze een boeket geurende blauwe bloemen. Zulke bloemen had de herder van zijn leven nog niet gezien.
Hij stond voor de feeënkoningin. Ze was omringd door heel veel mooie meisjes, die haar bedienden. Toen de herder al deze pracht en praal zag, kon hij geen woord meer uitbrengen en knielde voor de koningin neer.
De feeënkoningin glimlachte naar de herder en ze knikte vriendelijk. Hij mocht opstaan en ze sprak: "Wees welkom in mijn paleis, brave man. Het is lang geleden dat mensen ons een bezoek brachten. Je verdient een beloning voor je moed en doorzettingsvermogen. Kijk maar eens rond in mijn paleis en kies uit wat je graag zou willen hebben. Ik geef je zilver, goud en edelstenen, zoveel als je maar dragen kunt."
De herder keek om zich heen en zei toen: "Dank u, koningin, maar als ik werkelijk mag kiezen, dan zou ik graag wat van die blauwe bloemen willen hebben, die u in uw handen hebt."
De koningin glimlachte vriendelijk en sprak: "Je hebt goed gekozen, herder! De bloemen zijn mijn kostbaarste bezit. Ze zijn van jou." En ze gaf haar boeket aan de herder.
Nauwelijks had de herder het boeket blauwe bloemen in zijn hand, of het werd hem zwart voor zijn ogen. Toen hij na een poosje zijn ogen weer opendeed, was de prachtige zaal met de mooie koningin en de feeën verdwenen. Hij stond voor een witte muur van sneeuw en in de verte zag hij de hut, waar hij woonde.
Met het boeket bloemen in zijn hand rende hij naar zijn kudde. Maar toen hij op de weide kwam, was daar geen schaapje meer te zien.
"Waar zijn ze naar toe gelopen?" vroeg hij zich af, en ging naar huis. Toen hij de deur van de hut echter opendeed, dacht zijn vrouw een geest te zien.
"Ben jij het, man? Waar ben je het hele jaar geweest? We dachten, dat je dood was."
En toen begreep de herder, dat dat ene moment in het paleis van de fee een heel jaar was geweest. En in dat jaar was zijn hele kudde schapen verdwenen. Omdat er niemand meer voor hen zorgde, hadden de wolven de schapen meegesleept.
"God heeft gegeven, God heeft genomen," zuchtte de herder, maar toen werd hij weer vrolijk: "Als ik dan niets anders meer over heb dan deze bloemen, zal ik in de tuin gaan werken en daar deze mooie bloemen planten."
En hij liet zijn vrouw het boeket van de feeënkoningin zien. Ook zij vond de blauwe bloemen prachtig. 's Avonds plantte de herder er een paar in een bloemperk achter het huis en 's morgens schitterden in de tuin en op het veld alleen maar kleine blauwe bloempjes. De herder en zijn vrouw waren daar erg verbaasd over. En ze verbaasden zich nog meer, toen er plotseling een beeldschone vrouw voor hen stond in een prachtige japon; ze droeg een kroon, die alleen maar uit dauwdruppeltjes bestond. "Deze bloemen zijn niet alleen zeer mooi, maar ook zeer nuttig. Als u ze goed verzorgt, dan zullen ze u en alle andere mensen van kleding voorzien."
En zij verklapte de herder en zijn vrouw, wat ze moesten doen om uit deze tere plantjes fijne draden te spinnen. Van die draden konden ze linnen weven, zo wit als sneeuw. Voordat de herder en zijn vrouw de koningin konden bedanken, was ze al verdwenen, zo vlug als een sneeuwvlokje op je hand. Maar haar goede raad hadden de mensen onthouden.
Vanaf deze tijd beplantte de herder ieder voorjaar het hele veld met de blauwe bloempjes en zijn vrouw spon iedere winter het fijnste linnen, zo wit als sneeuw. Van heinde en ver kwamen de mensen om het te leren, en zo bleef het linnen steeds bekend bij de mensen.
*   *   *
Samenvatting
Een winters volksverhaal over de herkomst van vlas. Een herder droomt van verre landen en laat op een dag zijn kudde in de steek en trekt de bergen in. Hij komt bij een ijspaleis waar hij van de feeënkoningin blauwe bloempjes krijgt. Onmiddellijk valt hij in slaap en als hij weer wakker wordt bevindt hij zich in een verlaten landschap...
Trefwoorden
Basisinformatie
Bron
"De betoverde tuin" door Marie Mrstikova. Nederlandse vertaling van Els Nuijen. Uitgeversmaatschappij Holland, Haarlem, 1978. ISBN: 90-251-0297-2
Populair
Verder lezen