Maimoenjak
Een vader riep zijn drie zoons bij zich, gaf ze ieder een pijl en boog en zei: "Waar de pijl neerkomt zul je je vrouw vinden." De pijl van de oudste zoon viel op het paleis van de Khan. De pijl van de middelste zoon viel op het huis van de Grootvizier. De pijl van Pej, de jongste zoon, viel op een plek die zo ver was dat niemand hem zag neervallen. Dus ging Pej op zoek naar de pijl. Hij zwierf maandenlang door bossen en wilde streken tot hij de voet van een weelderig begroeide berg bereikte. Daar vond hij zijn pijl en ernaast een... apenmeisje! Pej zei hardop: "Het lot geeft mij een aap tot vrouw!" Het apenmeisje zei: "Ja, nu komt de aap uit de mouw! Jij wordt mijn man! Volg mij!"
Berustend in zijn lot volgde Pej haar staart. Ze liepen tussen de bomen door tot ze bij een paleis kwamen. Verbaasd bleef Pej bij de ingang staan. Het apenmeisje greep zijn hand en trok hem mee naar binnen. Ze kwamen in een schitterende zaal. Daar wees het apenmeisje Pej een zetel aan en zelf verdween ze door een zijdeur.
Even later kwam er uit dezelfde zijdeur een meisje dat zo mooi was als een meisje uit een sprookje. Ze zei: "Je prees jezelf al ongelukkig, Pej, omdat je verloofd was met een apenmeisje. Vergeet die nare tijd. Verheug je erop dat je met mij zult trouwen. Want ik ben Maimoenjak, je bruid."
Nu klinkt die naam heel mooi, maar in de taal van het land waar Pej leefde, betekende Maimoenjak hetzelfde als bij ons aapje. Pej dacht: "Wat doet een naam ertoe?" Hij was onbeschrijflijk blij met deze gedaanteverwisseling die een geweldige verbetering was. Het eerste jaar dat hij in het paleis leefde met Maimoenjak als vrouw was hij onbeschrijflijk gelukkig.
Tegen het einde van dat jaar begon Pej terug te verlangen naar het huis van zijn vader. Van heimwee vermagerde hij zienderogen en zijn huid werd zo geel als een citroen. Maimoenjak vroeg hem wat hem dwars zat.
"Ik zou graag mijn ouderlijk huis terug zien," antwoordde Pej eerlijk.
"Ga er dan heen," zei Maimoenjak. "Als je me belooft niet langer weg te blijven dan vijf dagen."
"Dat kan ik niet beloven," zei Pej flink. "Het is een verre reis."
"Maak je over de reis geen zorgen," zei Maimoenjak. Ze knipte in haar vingers en uit het niets verscheen een prachtig renpaard. "Dit paard brengt je binnen een dag verder dan ieder ander paard in een jaar!"
Pej sprong in het zadel en gaf het paard de sporen. Al na een paar uur kwam hij aan in zijn geboorteland. Daar vernam hij dat zijn oudste broer getrouwd was met de dochter van de Khan, terwijl de andere broer de dochter van de Grootvizier tot vrouw had gekregen. Deze twee vrouwen waren allebei zo lelijk als de nacht, zo lomp als schildpadden, zo dom als ganzen en zo lui als varkens. Maar dat merkten de twee broers van Pej niet eens, zo ingenomen waren ze met de goede afkomst van hun vrouwen. Ze vroegen Pej: "En wie werd uiteindelijk jouw vrouw?"
"Aapje!"
"Dan zul je wel in een apenkooi wonen," zei de oudste broer.
"Dan ben je in de aap gelogeerd," zei de middelste broer.
"Ik woon met haar in een prachtig paleis," zei Pej, maar dat wilden de broers niet geloven.
De vader ontving zijn drie zoons en sprak: "De tijd is gekomen dat jullie mij moeten tonen hoe handig en vlijtig jullie vrouwen zijn. Voor ieder van jullie heb ik hier een zak meel. Neem hem mee naar huis en laat jullie vrouwen daar vier dozijn koeken van bakken, die stuk voor stuk anders smaken." Met zijn zak meel achterop zijn paard reed Pej naar huis in wilde vaart. Hij was bedroefd, want hij had zijn vrouw nog nooit een koek zien bakken en dacht: "Hoe kan ze er nu vier dozijn bakken?"
Thuisgekomen deed hij Maimoenjak verslag van zijn reis en hij vertelde haar de opdracht van zijn vader. "Pieker niet over die koeken," zei Maimoenjak. "Ga buiten de paleispoort rechtsaf, trek de bergen in en je komt bij een huisje. Roep daar bij het venster: 'Goendisjak en Koendisjak, vlug aan de slag voor Maimoenjak!' En loop dan weer terug hierheen. Dat is alles!"
Pej deed wat zijn vrouw hem had gezegd en toen hij weer terugkwam in het paleis vond hij daar behalve Maimoenjak twee meisjes, die zo op haar leken dat ze alle drie zusters hadden kunnen zijn. De twee meisjes bouwden op de binnenplaats bij de keuken een bakoven en daarin jonasten ze de zak meel in zijn geheel naar binnen. Ze vulden een emmer met water en leegden die in de oven met de woorden:
"Meel en water, lucht en gist,De volgende morgen lagen in de oven vier dozijn koeken klaar. Pej pakte ze in, reed ermee naar het huis van zijn vader op zijn renpaard en zette ze aan de oude heer voor. Deze prees de koeken die Pej had meegebracht bovenmate, maar van de koeken die de oudere zoons hadden meegebracht zei hij: "Die waren niet te eten."
oven, oven, bak met list!"
Nu kwamen de twee onhandige vrouwen erbij en ze vroegen Pej: "Hoe bakt Aapje die koeken dan?" Pej legde het uit. De twee stumpers bouwden ook gauw een oven in de tuin en leegden er zakken meel en emmers water in. Maar de volgende morgen kwam er uit de oven niets dan een soort varkensvoer.
"Dit noem ik onhandige baksters," zei de vader, "maar misschien zijn het betere naaisters. Ik zal jullie ieder een lap zijde geven en daar moeten jullie vrouwen voor mij een kamerjas van maken."
Pej nam zijn lap zijde in ontvangst en reed snel naar huis terug. Thuisgekomen vertelde hij Maimoenjak de opdracht van zijn vader. Weer liet Maimoenjak door Pej Goendisjak en Koendisjak halen. Deze twee gingen als volgt te werk. Ze knipten de lap zijde in smalle repen. Ze wonden de repen tot een bal. Ze legden de bal in een donkere kast. De volgende morgen hing in die kast een zijden kamerjas aan een keurig hangertje.
Met deze kamerjas verraste Pej een paar uur later zijn vader. De vrouwen van de twee broers sloegen hun handen in elkaar en zeiden: "Hoe kan die Aapje dat zo snel?"
Pej legde hen uit hoe de kamerjas was vervaardigd. De twee vrouwen gingen naar hun huizen en verknipten de lappen zijde die aan hen gegeven waren tot smalle repen, waar ze ballen van maakten, die ze in een donkere kast legden, zonder dat er kamerjassen uit werden getoverd.
Toen de vader van Pej hoorde hoe de twee vrouwen van zijn oudste zoons de zijde hadden verknipt, zei hij: "Dit noem ik het werk van vandalen. Maar mogelijk kunnen deze vrouwen beter handwerken. Ik geef jullie ieder een kluwen katoen mee en daar moeten jullie vrouwen vijf dozijn eierwarmers van haken."
Pej reisde met zijn kluwen naar Maimoenjak, Goendisjak en Koendisjak. De twee meisjes maakten van de grote kluwen vijf dozijn kleine kluwentjes en die legden ze in het kippenhok. De volgende morgen vond Pej in het kippenhok vijf dozijn verse eieren onder vijf dozijn verse eierwarmers.
Toen Pej met zijn eierwarmers in een tas aankwam bij het huis van zijn vader stonden de twee vrouwen van zijn broers hem al op te wachten om hem uit te horen. Pej vertelde hoe zijn vrouw de eierwarmers had gemaakt. De twee onnozele vrouwen waren er als de kippen bij om ook in hun eigen kippenhokken vijf dozijn kluwentjes katoen te leggen. De onnozele kippen pikten de kluwentjes op en de volgende morgen lagen er in ieder kippenhok vijf dozijn gestikte kippen.
Deze derde domheid bevestigde de oude heer in zijn overtuiging dat zijn twee oudste zoons getrouwd waren met domme nietsnutten en dat zijn jongste zoon een buitengewoon handige vrouw had getrouwd. Hij zei: "Pej, ik wil die Aapje van jou wel eens zien. We maken een feestelijke maaltijd en dan komen daar jullie vrouwen en ook jullie moeder bij elkaar!" (Over de moeder van Pej hebben we nog niet eerder gehoord, want ze was een bescheiden dame die zich bij het beproeven van haar schoondochters wijselijk op de achtergrond had gehouden; ze hield liever haar zoons te vriend.)
De dag van het feestmaal brak aan. De jongste zoon arriveerde op zijn paard, gevolgd door Maimoenjak op een witte schimmel en door Goendisjak op een bruin paard en Koendisjak op een zwart paard. Ook de twee andere zoons arriveerden met hun ezels van vrouwen.
De oude mevrouw, die zich tot nu toe altijd tussen haakjes had gehouden, nam de leiding. Ze vroeg haar drie schoondochters haar te willen helpen in de keuken. Ieder van de drie kreeg een pan gebraad toegewezen. Het zal niemand meer verbazen dat Maimoenjak een verrukkelijk gerecht op tafel bracht, terwijl de andere twee kooksters kwamen aanzetten met zwartgeblakerde en taaie hompen vlees. Na het eten werd er gedanst bij de muziek van fluit en citer. Maimoenjak danste sierlijk; het dansen van de andere twee verveelde de schoonvader stierlijk.
De nijd van de twee minder begaafde schoondochters kende na deze feestelijke dag geen grenzen meer. Ze beloofden elkaar plechtig wraak te zullen nemen op Maimoenjak. Ze schreven een brief aan Pej en die brief nam Pej mee terug naar het paleis, want ze hadden gezegd: "Pas lezen als je thuis bent." Dit stond in die brief:
"Je vrouw draagt altijd een gele mantel, die niet nieuw meer is. Waarom maakt ze voor zichzelf niet iets beters. Ze is toch zo handig? Waarom loopt ze dan voor aap? Pej, gooi, zonder dat je vrouw het weet, haar gele mantel in het vuur. Dan moet ze wel iets nieuws maken."
Pej volgde deze raad, die hem heel redelijk leek, op: hij verbrandde de gele mantel van Maimoenjak. Toen de mantel as geworden was, kwam Maimoenjak aanrennen en ze riep: "Oei, wat heb je gedaan? Die gele mantel was eigenlijk mijn apenhuid! Had ik hem nog een maand langer gedragen, dan zou ik voorgoed een mens gebleven zijn. Nu zal ik op een kwade dag weer een aapje worden en dan moet ik je verlaten. Als dat gebeurt, maak dan voor jezelf zeven paar schoenen van ijzer en drie ijzeren wandelstokken. Reis naar het Oosten. Pas als de schoenen en de stok versleten zijn, zul je me terugzien."
Spoedig daarna kwam de dag dat Maimoenjak geen mens meer was. Pej was ontroostbaar, maar vatte moed en maakte voor zichzelf zeven paar ijzeren schoenen (het leken strijkijzers) en drie ijzeren wandelstokken.
Pej reisde naar het Oosten. Hij was jaren onderweg voor eindelijk zijn schoenen en stokken versleten waren; vaak liep hij 's nachts door en dan vlogen de vonken uit zijn schoenen. Uiteindelijk kwam hij aan bij een watervalletje en daar hoorde Pej een luid gekraak. Hij zag een afzichtelijke oude vrouw naderbij komen met krakende botten. Ze sprak met krakende stem: "Wie ben jij? Wil je wat eten? Dan moet je eerst voor me hakken! Kom mee!"
Ze ging Pej voor naar een knoestige boomstam en wees op een bijl. "Hak die knoest in vijf maal twaalf stukken. In één klap. Of ik eet je op."
En toen ineens hoorde Pej de stem van Maimoenjak! Ze zei: "Dit is mijn stiefmoeder. Sla de bijl in het hout en zeg dan: 'Nu is het uit met je apestreken!'"
Pej deed het en riep het. In één klap lag niet alleen de knoest maar ook de oude heks in vijf maal twaalf stukken. Nu verscheen Maimoenjak in de gedaante van een duif. Ze toverde ook Pej om in een duif. Samen vlogen ze terug naar het paleis. Daar streken ze neer. Pej en Maimoenjak werden allebei van duiven weer mensen en ze zeiden tegen elkaar: "We waren vluchtende duiven, voortaan blijven we gelukkige mensen."
* * *
Samenvatting
Een Turkmeens sprookje over een apenmeisje. Het lot schenkt een jongeman een aapje als bruid dat betoverd blijkt te zijn. Ze is niet alleen heel mooi, maar ook heel handig. Zo blijkt althans wanneer de vader van de jongen aan alle drie zijn zonen vraagt te laten zien wat hun vrouwen kunnen. De bruiden van zijn broers worden hierdoor jaloers op het apenmeisje en zorgen er bijna voor dat ze nooit meer in mensengedaante kan rondlopen.
Trefwoorden
koken, eierwarmers, nijd, mens in diergedaante, kippenhok, zijde, geel, onttovering, mantel, oven, paard, ijzer, haken, naaien, apenhuid, katoen, koek, duif, heimwee, aap, volkssprookje, volksverhaal, jaloezie, pijl, heks, turkmenistan, bakken, kamerjas, onttoveringssprookje
Basisinformatie
- Herkomst: Turkmenistan
- Verhaalsoort: volksverhaal, sprookje, volkssprookje, onttoveringssprookje
- Leeftijd: vanaf 7 jaar
- Verteltijd: ca. 14 minuten
Thema
Populair
Verder lezen