dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Het elfenkind


Een soldaat was van het slagveld op weg naar huis. Langs de landweg liep hij vrolijk te fluiten, waardoor hij stevig doorstapte. Hij had de zeven zeeën bevaren, bergen beklommen en was dwars door woestijnen getrokken. Maar niets dat hij op al zijn reizen had gezien kon zijn hart blijer maken dan de aanblik van het huis waar hij was geboren, en zijn vader en moeder die hem stonden op te wachten bij de deur.
Hij was zeven jaar geleden van huis gegaan. Zes jaar geleden hadden ze geschreven dat zijn broertje was geboren.
Waar was de kleine jongen dan? Waar was hij? Nog in zijn wieg? Met zes jaar?
"Loopt hij nog niet?" vroeg de soldaat.
"Nee, hij loopt nog niet," zuchtte zijn moeder.
De soldaat boog zich over de wieg en keek naar het kind. Het kind keek strak naar hem terug. Kleine, glanzende, donkere ogen in een gezicht zo bruin en rimpelig als een walnoot.
"Praat hij wel?" vroeg de soldaat.
Zijn vader schudde zijn hoofd. "Nee, hij praat niet."
"Hij groeit ook niet," zei zijn moeder. "Hij eet als een volwassene, maar moet je hem zien! Broodmager, die arme schat!"
"Hij slaapt niet, weet je," zei zijn vader. "Elke nacht maakt hij ons wakker met zijn gehuil."
De soldaat staarde naar het schepsel in de wieg en het schepsel keek terug met een blik die door en door slecht was. "Ik weet wat jij bent," mompelde de soldaat. "Ik weet waarom jij niet loopt of praat, groeit of slaapt. Je bent een elfenkind. Mijn broertje is weggehaald door de feeën en ze hebben jou in zijn plaats achtergelaten. En daar wil je blijven, denk ik, als een koekoek in het nest. Mijn arme ouders worden mager van de zorgen om jou en belanden uiteindelijk in hun graf. Nou, dat zullen we nog wel eens zien!"
Wat kon hij doen? Hij kon niet tegen zijn ouders zeggen: "Dit is mijn broertje niet. Dit is een elfenkind!" Niet nadat ze het schepsel zes jaar lang hadden vertroeteld en er veel zorgen om hadden gehad, en hij hem voor het eerst zag - net terug van het slagveld - en dacht dat hij het beter wist dan zij.
Hij kon het elfenkind ook niet meenemen en het op de koude berg achterlaten voor de feeën, want als die hun kind kwamen ophalen kon het van honger, dorst of kou gestorven zijn. En wat zou er dan met zijn broertje gebeuren?
"Ik heb jullie mooi te grazen, toch?" scheen het schepseltje te zeggen met zijn boosaardige ogen die op laarzenknoopjes leken.
Maar in het hoofd van de soldaat vormde zich een plan.
"Gaan jullie twee maar naar bed," zei hij tegen zijn ouders. "Slaap lekker vannacht. Ik blijf wel bij het kereltje zitten. Ik rook een pijp en misschien brouw ik een beetje bier voor mezelf."
Daarom gingen zijn ouders naar bed. De soldaat zat zijn pijp te roken, voortdurend gadegeslagen door het schepsel met zijn kleine kraalogen.
Toen de soldaat zijn pijp gerookt had stond hij op en rekte zich uit. "Tijd voor een beetje bier," zei hij.
Hij pakte een ei en brak het. Toen gooide hij het binnenste weg en bewaarde de schaal.
"Wat doe ik nu?" mompelde de soldaat. "Ik weet het!" Hij liep de tuin in en kwam terug met een hopbloem.
Het schepsel zat intussen rechtop in de wieg en keek naar hem. De soldaat liep naar de kast en haalde er drie gerstekorrels uit. Die stopte hij met de hopbloem in de eierschaal en vulde hem met water.
Het schepsel bleef naar hem kijken, hangend over de rand van de wieg, om te zien wat hij nu weer ging doen.
De soldaat pakte de haardtang, klemde de eierschaal er voorzichtig tussen en legde de tang in het vuur.
"Ik ben oud, ik ben stokoud, wel driehonderd jaar of meer, maar bier, gebrouwen in een eierschaal, heb ik nog nooit gezien!" zei het schepsel.
"O, je bent dus oud?" zei de soldaat. "En je kunt lopen, hè? En je kunt praten en zingen?"
Hij gooide de eierschaal met het kokende water naar het boze kereltje. Het schepsel zong niet. Hij huilde ook niet als een kind. Hij krijste als een fluitketel die te lang op het vuur heeft gestaan, als een spook dat met veel gejammer een sterfgeval aankondigt.
Dit werd gehoord door de feeën in de bergen. Het werd ook gehoord door de vader en moeder van de soldaat, knus in hun bed, ontwakend van hun eerste nacht lekker slapen sinds een eeuwigheid. Ze kwamen naar beneden en waren stomverbaasd. Daar danste het schepsel dat nooit op zijn benen had gestaan, noch een woord had gezegd, door de kamer. Het jammerde met zijn spookstem en riep scheldnamen tegen hun zoon, de soldaat, die niet geschikt zijn om hier te herhalen.
Toen begon hij rond te draaien als een tol, steeg op en verdween in de schoorsteen. Op de plaats die hij verlaten had stond opeens een jongetje van een jaar of zes met blond haar, roze wangen en heldere ogen zoals de soldaat altijd had gedacht dat zijn broertje eruit zou zien. En hij kon lopen en praten. Praten! Hij kletste je de oren van je hoofd tot je ervan suizebolde. Hij praatte over alles waarover maar gepraat kan worden, behalve over de zes jaar die hij bij de feeën had doorgebracht. Daarover heeft hij nooit ook maar één woord gezegd.
*   *   *
Samenvatting
Een Duits volksverhaal over een door de feeën ontvoerd kindje.
Toelichting
Vergelijk dit verhaal met dat van de gebroeders Grimm De kabouters (derde sprookje).
Zie ook De gekookte eierschalen uit Ierland.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen