donderdag 5 december 2024

Volksverhalen Almanak


De koning die niet kon slapen


Lange tijd geleden was Cormac koning over heel Ierland. Hij bezat burchten en kastelen op vele plaatsen en als de zomer kwam, reisde de koning door het land, gedeeltelijk voor zijn plezier, gedeeltelijk om te horen wat er in zijn koninkrijk voorviel.
Cormac had slechts één zoon gehad, maar die was gestorven. Hij had nog slechts zijn drie dochters over. Ze waren alle drie bijzonder mooi. Ze hoefden nergens voor te zorgen; van de vroege morgen tot de late avond waren ze vrij. Ze brachten hun tijd door met wandelen, baden en luisteren naar verhalen en liederen. En als Cormac 's avonds thuiskwam, liepen ze hem tegemoet en begroetten hem met een kus. Zo scheen alles goed en wel, tot er een heel warme zomer kwam.
Op de eerste dag van juni besloot Cormac met zijn vrouw een rondreis door Ierland te maken en telkens een paar dagen op zijn verschillende burchten en kastelen door te brengen. Hij nam veel bedienden mee en gelastte nieuwe bedienden aan te nemen, tot hij terugkeerde. Drie maanden zou hij wegblijven: juni, juli en augustus. In elk van zijn kastelen werd hem een hartelijke ontvangst bereid, en het volk liep te hoop om hem te begroeten.
Zijn dochters waren thuis gebleven. Ze waren binnen of buiten, elke dag, net zoals in hen opkwam. Er werd vaak gezegd: als de kat van huis is, dansen de muizen - dat was ook het geval met de dochters van koning Cormac.
Vlak bij het kasteel lag een groot meer en telkens weer gingen ze daarheen om te zwemen, ofschoon ze gewaarschuwd waren dat het gevaarlijk was om in dat meer te baden.
Nu, er kwam een warme, mooie dag, en weer liepen de drie meisjes snel naar het water. De jongste was niet zo sterk als haar zusters. Toen zij nu bijna in het midden van het meer zwommen, stak een grote otter vlak bij hen zijn kop uit het water. De drie meisjes begonnen heel snel naar de oever terug te zwemmen, maar de otter haalde het jongste meisje in en bleef naast haar zwemmen tot zij de rand van het meer had bereikt.
De twee oudste zusters liepen gillend naar huis en vertelden de bedienden dat hun zuster door een otter was dood gebeten. Toen de bedienden nu bij de oever van het meer kwamen, zagen zij het meisje naakt en bewusteloos liggen. Ze verheugden zich dat het in ieder geval nog in leven was. Maar wacht maar tot jullie horen wat er verder gebeurde.
Tijd verliep. Koning Cormac stuurde een brief waarin hij mededeelde dat hij op een bepaalde dag zou terugkeren. Ze verheugden zich allemaal over deze tijding, de dochters zowel als de bedienden. Nu was het gebruik dat de dochters hun vader ontvingen, als hij van een reis terugkwam, en dit keer liepen ze hem een paar mijl over de weg tegemoet.
Toen zij hem zagen aankomen, liepen ze op hem toe, schudden zijn hand en gaven hem een kus op de wang. De twee oudsten het eerst en daarna de jongste. Toen zij haar hand naar haar vader uitstrekte, riep hij haar toe: "Ga uit mijn ogen! Toen ik drie maanden geleden wegtrok, had je de blik van een onschuldig meisje, en nu zie ik dat je een zwangere vrouw bent." Het arme wezentje stroomden de tranen over de wangen.
Toen Cormac zijn kasteel had bereikt, ging hij naar de grote zaal en nam plaats op zijn troon. De koks renden door elkaar om de maaltijd klaar te maken. Cormac lette er niet op en keek kwaad voor zich uit. Eindelijk gelastte hij zijn jongste dochter naar hem toe te sturen.
"Wat wil je, vader?" vroeg zij toen zij de troonzaal binnen kwam.
"Kniel voor me," zei hij, "en vertel me precies wat er tijdens mijn afwezigheid is gebeurd, of ik zal je met mijn zwaard doorboren."
Zo vertelde zij hem onder tranen en gesnik wat de otter op de oever van het meer met haar had gedaan. "Ik geloof je," sprak de koning, "als je je niet precies aan de waarheid had gehouden, zou ik je onthoofd hebben. Ik weet dat je niet kon verhinderen wat er gebeurd is. Laten we hopen dat het allemaal nog goed afloopt."
Tijd verliep, en men moest naar een vroedvrouw zoeken. De dochter van koning Cormac baarde een mooi knaapje zonder gebreken. De koning verheugde zich over de geboorte van het kind, omdat zijn eigen zoon gestorven was. Oh, met zoveel zorgen was nog nooit een kind in het hele koninkrijk omringd! De koning liet het op zijn schouder rijden en lette erop dat het slechts het beste van het beste als voedsel kreeg. Zo werd de jongen sterk en gezond.
Toen hij zeven jaar was, werd hij naar school gestuurd, en toen hij genoeg had geleerd, vergezelde hij de koning. De jongen noemde Cormac 'vader', omdat hij het niet beter wist. Op een dag toen ze langs de kust gingen wandelen, klaagde Cormac erover dat hij moe was. "Het is me opgevallen, vader," sprak de jongen, "dat het de laatste jaren bergafwaarts met je gezondheid is gegaan en dat je ledematen stijf zijn geworden. Zou het daarom niet beter zijn, als jij de kroon en de regering van het land aan mij zou overdragen? Ik ben jong en ik weet genoeg van de dingen van de wereld om het juiste te doen en jij moet dan het kasteel niet meer verlaten." - "Wie heeft je op dat idee gebracht, mijn goede jongen?" vroeg Cormac, "weet je niet dat je toch nog vroeg genoeg over het land zal regeren. Er is niemand anders die eens mijn plaats zou kunnen innemen." Een flinke poos later gingen ze weer eens samen wandelen en toen zij naar huis terugkeerden, klaagde de oude man dat zijn benen pijn deden.
"Je zou er goed aan doen mij koning te maken," sprak de jongen, "dan zou je voor altijd je rust hebben."
"Wie je deze woorden ook heeft ingegeven," antwoordde de koning, "hij was je vriend niet. Ik denk er niet aan afstand te doen van de troon zo lang ik nog op eigen kracht kan lopen. Daarna zul je zeker koning worden. Ik heb immers geen andere zoon."
Toen riep de jonge knaap woedend uit: "Als je mij je rijk niet vrijwillig geeft, zal ik middelen en wegen weten om met geweld te verkrijgen wat me wordt geweigerd."
Toen hij thuis kwam, vroeg hij zijn moeder om proviand voor een reis in te pakken. "Wat is er met je, mijn zoon?" vroeg zij, "waarom wil je weg?" - "Mijn vader wil me de kroon niet geven. Als hij me de heerschappij over het rijk niet vrijwillig geeft, zal ik die met geweld moeten nemen." Zijn moeder lette niet verder op dergelijke praatjes, tot hij tegen iedereen in huis onvriendelijk werd en niemand meer een goed woord gunde. Toen verhinderde zij hem niet langer proviand bij zich te steken en op weg te gaan.
Hij liep de hele dag tot het avond werd. Toen zag hij een groot huis aan de rand van de weg en ging naar binnen. Hij ontmoette een oude vrouw die heel vriendelijk voor hem was. Zij wist precies wie hij was, en nodigde hem uit tot de volgende morgen te blijven. Voor hij wegging, vroeg hij haar waar Fionn mac Cumhail leefde. Zij verklapte hem wat zij daarover wist, beschreef hem hoe ver weg Fionns kasteel lag, en dacht dat de machtige man hem zeker in zijn dienst zou nemen. "Je zult daar vanavond aankomen," verklaarde zij hem, "juist als de soldaten terugkeren." Zo was het ook. Hij liep weer een dag, en toen het schemerig werd, stond hij voor Fionns kasteel. Hij trof soldaten op de weg en vroeg hen naar hun heer. Fionn kwam naar buiten en de jongen verklaarde hem dat hij in zijn dienst wilde treden.
"Hoeveel loon verlang je?" vroeg Fionn.
"De overeenkomst die ik voorstel ziet er zo uit," antwoordde de jongen, "ik zal een jaar en een dag bij je blijven. Als je ergens gebreken aan me ontdekt of niet tevreden bent over mijn werk, kun je me betalen wat je wilt. Het doet er niet toe. Vind je echter niets op me aan te merken, dan zal ik zelf vaststellen wat ik als beloning wil hebben."
"Dat is afgesproken," sprak Fionn. Hij dacht namelijk bij zichzelf: niemand is volmaakt, er zal zeker wel iets op hem aan te merken zijn.
Ginds in zijn paleis was koning Cormac woedend, en voorts merkte hij de zwakte van zijn leeftijd. Vlak bij het kasteel stond een huisje waarin Gaibhne Gabha woonde. Hij voederde de paarden van de koning, besloeg ze en verrichtte nog ander werk in de koninklijke huishouding. Deze smid had drie dochters. De jongste was 16 of 17. Cormac ging naar de smid en stelde hem voor de jongste dochter naar het paleis te sturen, hij zou er geen nadeel van hebben. De smid ging daarmee graag akkoord. Zo trad de dochter in dienst van de koning.
Zij was pas twee dagen op het kasteel toen de vrouw van de koning stierf. Nu was hij alleen. Hij had vrouw noch zoon. Toen kwam het plan bij hem op met de jonge dochter van de smid te trouwen, misschien dat God hem dan nog een erfgenaam zou schenken. Ofschoon het meisje nog heel jong was, gelukte het de koning haar tot het huwelijk over te halen. En ze werden een paar volgens de zeden van die tijd.
Tijd verliep, en de overeenkomst van de jongen met Fionn liep af. Fionn maakte zich zorgen. Hij wist dat er niets op de jongen viel aan te merken, dus kon die zijn loon zelf bepalen en hij vreesde dat de jongen de heerschappij over de Fianna zou verlangen. Dus zocht Fionn een wijze oude man op, een blinde, die in de moeilijkste zaken altijd raad wist. Aan deze wijze vertelde Fionn de zonderlinge overeenkomst die hij met de jongen had gesloten. "Je zult hem zonder meer te pakken kunnen nemen," sprak de wijze oude man, "als je je aan mijn raad houdt. Laat je zwaard vanavond voor de deur liggen als je naar bed gaat. Ga niet slapen. Tegen twee of drie uur in de morgen roep je de naam van de jongen, en als hij niet antwoordt, dan kun je hem dat verwijten." - "Ik zal het proberen," zei Fionn.
Hij ging naar huis en deze nacht, toen iedereen allang sliep, liet hij zijn zwaard buiten voor de deur. Hij bleef wakker tot tegen drie uur, toen riep hij de naam van de jongen. "Wat is er van uw dienst, heer?" vroeg de jongen en trok vlug zijn kleren aan. "Ik heb mijn zwaard buiten laten liggen," zei Fionn, "als het regent, zal het gaan roesten." De jongen ging naar buiten en bracht het zwaard. Toen vroeg hij Fionn of er nog wat te doen was. Met tegenzin liet Fionn de jongen weer naar bed gaan. De volgende dag liep hij naar de wijze oude man en vertelde hem wat er was gebeurd.
"Nu blijft er nog maar één nacht over," sprak de oude man, "als je hem nu niet te slim af bent, valt er niets meer te doen. Roep hem vannacht weer. Als hij antwoordt, heb je pech gehad. Normaal gesproken slaapt een mens tegen drie uur in de morgen." Deze nacht riep Fionn dus weer de jongen, toen alle anderen al sliepen. "Wat is er van uw dienst, heer?" antwoordde de jongen direct, sprong uit bed en trok zijn broek aan. Toch hij voor Fionn stond, deed deze alsof hij sliep en hij snurkte. "U hebt me geroepen," zei de jongen. "Echt?" vroeg Fionn. "Ik moet in mijn slaap gesproken hebben."
De jongen ging weer naar bed. De volgende dag was de termijn van een jaar en een dag afgelopen. "Ik hoop," zei Fionn tegen de jongen, "dat je niet van mij verlangt dat ik je de heerschappij over de Fianna geef. Je bent de beste jongen geweest die ik ooit in mijn dienst heb gehad."
"Ik wil het commando over de Fianna niet," sprak de jongen, "daar zou ik echt niet van dromen. Alles wat ik van je verlang, is dat ik een dag lang tegen koning Cormac mag strijden en dat al je soldaten me bijstaan."
"O wee," riep Fionn, "dat is een ernstig verlangen. Is Cormac niet als koning boven me geplaatst? Maar ik heb je mijn woord gegeven. Dat telt meer. Dus, welke dag zal het gevecht plaatsvinden?"
"De dag kunt u zelf bepalen," zei de jongen.
"Weet je," vond Fionn, "we moesten koning Cormac tenminste de gelegenheid geven zijn leger bij elkaar te roepen."
"Ik geef hem een maand de tijd," zei de jongen, "ik zal hem zelf de uitdaging tot het gevecht overbrengen." En zo geschiedde. Hij ging op weg naar koning Cormac en zei tegen hem: "Daar je me je kroon niet vrijwillig wilt overdragen, moet ik hem met geweld nemen. Behalve als je vandaag over vier weken het leger van Fionn verslaat."
Daarop keerde hij terug naar Fionn en werkte daar weer zoals voorheen.
Een paar dagen voor de slag sprak koning Cormac tegen zijn jonge vrouw: "Je kunt nu beter naar het huis van je vader terugkeren. Ik vermoed dat ik in de slag zal sneuvelen en als dat gebeurt, zullen ze ook jou doden." Voor hij haar echter naar haar vader terugstuurde, sliep hij nog een keer met haar. En hij besliep haar niet één keer deze nacht, maar doordat al zijn kracht zich in hem samenbalde, twee, drie keer, en het beviel haar goed.
's Morgens echter sprak hij, terwijl hij zijn riem te voorschijn haalde, waarvan op de gele gesp zijn naam stond gegraveerd: "Als God gewild heeft, dat jij een kind hebt ontvangen uit deze laatste nacht van onze liefde, wat ik vurig hoop, doe hem dan, als het een zoon mocht zijn, deze riem om, en als hij groot is geworden en deze inscriptie kan lezen, dan zal hij de naam van zijn vader weten en zijn rechten van deze dief heroveren, die gekomen is om mijn plaats in te nemen. De ochtend van de slag moet je naar mij op het veld komen, dan zal ik je zoveel goud en zilver geven dat je het kind kunt groot brengen. Ik zal de schat in een kleine mand onder de klip in het oosten verbergen."
De dag van de slag brak aan. De officieren, kolonels en aanvoerders verzamelden zich. Het gevecht begon. Er ontstond een oorverdovend lawaai en kruitdamp, en de gewonden schreeuwden luid. De dochter van de smid ging naar het slagveld om de koning te ontmoeten, maar zij herkende hem niet onder al die krijgers. Cormac sneuvelde in de strijd. Fionn mac Cumhail en zijn mannen keerden terug naar huis.
De oudsten van het land kwamen bij elkaar om zich te beraden wat er nu moest gebeuren. Zij kwamen overeen dat koning Cormacs zoon de nieuwe koning zou worden, dus, alsof hij de rechtmatige erfgenaam was. Maar iedereen in het land wist dat het niet het geval was. De nieuwe koning werd gekroond en droeg voortaan de naam koning Conn. Hij vaardigde nieuwe wetten uit en probeerde alles te veranderen. Wie zijn belasting niet kon betalen, werd in de gevangenis geworpen en bleef in hechtenis tot de schuld voldaan was. Toen begon het volk Conn te haten. In Cormacs regeringstijd was het weer mooi geweest en de oogsten overvloedig. Het eiland Ierland bloeide en gedijde. Toen Conn koning werd, draaide de wind en waaide voortaan steeds uit het noorden. De bodem droeg geen oogsten meer. Zomer werd winter. Zelfs de schoorstenen op het dak van het kasteel gingen scheef staan van woede over de slechte koning, en de helft ervan stortte zelfs in. De zetel van de koning werd een ellendig en levensgevaarlijk oord. Zo stonden de zaken. Maar wacht maar en luistert verder, als iets heel erg is, kan het alleen maar beter worden.
Het lichaam van de dochter van de smid werd dikker. Steeds ronder werd haar lichaam. Iedereen kon zien dat zij hoogzwanger was. Toen stuurde zij iemand naar de vroedvrouw die vlakbij woonde, en vroeg haar met haar naar een afgelegen hut in het bos te gaan. Daar baarde de dochter van de smid een zoon. Zodra het kind ter wereld kwam, zei de moeder tegen de vroedvrouw: "Dit is de riem die koning Cormac mij heeft gegeven." Ze deden het kind deze riem om en nauwelijks was dit gebeurd, of er kwam een wolvin uit het bos die kwaadaardig naar de vrouwen gromde. Ze vielen bewusteloos. Toen nam de wolvin het kind in haar muil en droeg het naar het hol waar haar eigen jongen lagen. Het kind werd geen kwaad gedaan. De wolvin likte het schoon en hield het warm. Zij zoogde het.
Toen de twee vrouwen weer bij kwamen en om zich heen keken, was het kind verdwenen en zij wisten niet waar zij naar de jongen moesten zoeken. "Zeg tegen niemand wat er is gebeurd," sprak de moeder tegen de vroedvrouw en zij gaf haar twee guineas, "als iemand je vraagt wat er hier in het bos is voorgevallen, zeg dan dat ik niet goed geweest ben, ze zullen dan tevreden zijn."
Het kind bleef bij de wolvin die het verzorgde als een oogappel en het nog beter behandelde als haar eigen jongen.
Tijd verliep. Dag na dag. Week na week. Maand na maand, tot het kind anderhalf was. Op een dag verliet het met de jonge wolfjes het hol en ze speelden samen in het bos. Toen wilde het toeval dat er een jager met zijn honden langs liep en het mensenkind met de wolfjes zag stoeien. De jonge wolfjes waren slimmer dan het mensje. Ze renden terug naar hun hol. Het kind ontkwam echter ook voor de jager het kon grijpen. Maar de jager had het gezien en de volgende dag kwam hij terug en verstopte zich vlak bij het hol.
Toen de zon tegen het middaguur achter de wolken vandaan kwam, kroop de oude wolvin met haar drie jongen uit haar hol en het mensenkind stapte achter haar aan. Ze begonnen te spelen. De oude wolvin lag op haar rug en de kinderen trokken aan haar poten. Op dit ogenblik lette zij meer op haar jongen dan op het mensenkind. De jager bracht zijn geweer in de aanslag. De honden zetten de wolven na. En de jager greep het kind voor het in het hol kon vluchten. Het kind sloeg om zich heen. Het was wild. De jager ontdekte de riem. Hij las de inscriptie en de naam van koning Cormac. Maar daar deze koning al lang dood was, dacht hij dat iemand anders het kind deze riem had omgedaan. Hij bracht de jongen naar een oude edelman, Cormac mhac Gheolan, die vlakbij woonde en zelf geen kinderen had. Diens vrouw was heel gelukkig toen zij dit kind kreeg. Zij zocht twee voedsters, en je kunt er zeker van zijn dat het de jongen aan niets ontbrak.
Tijd verliep, en hij werd negen of tien jaar. Ze stuurden hem naar school, hij leerde wat kinderen in die tijd leerden. Als de jongens vrij waren, ging hij met hen soldaatje spelen en al spoedig bleek dat hij het het best deed. Hij was groter en sterker dan de anderen. Ze vonden het natuurlijk niet leuk steeds door hem verslagen te worden.
Zoals dat bij de mensen nu eenmaal gaat, namen ze wraak door geplaag en scheldwoorden en ze noemden hem de 'zoon van de wolf'. Eerst lette hij er niet verder op, maar toen hij weer eens won, gingen ze om hem heen staan schreeuwen: "De zoon van de wolf werd in het bos gevonden!" En toen begon hij erover na te denken. Toen ook de volgende dag een paar meisjes hem dit scheldwoord nariepen, rende hij woedend naar huis. "Ik wil niet meer naar school," zei hij tegen zijn stiefvader, "ze roepen me al drie dagen na. Ik versla hen bij het balspel en dan schreeuwen ze: 'Zoon van de wolf, ze hebben je in het bos gevonden.'"
"Ach," sprak de oude Cormac mhac Gheolan, "laat ze toch roepen wat ze willen. Ze zijn alleen jaloers op je."
"Ik zal één dag nog gaan en proberen er niet op te letten," antwoordde de jongen. De volgende dag ging hij dus weer naar school en won in het spel niet alleen van zijn klasgenoten maar ook van de onderwijzer. Toen vielen ze hem allemaal aan en weer bespotten ze hem over zijn afkomst. Hij rende weg. De scheldwoorden klonken hem nog in de oren. "Ze moeten toch een of andere reden hebben als ze me deze naam geven," sprak hij bij zichzelf, "nu is ook de onderwijzer nog begonnen. Als er geen waarheid in zat, zou hij er tenminste wel voor oppassen zoiets te zeggen."
Tegen de oude Cormac sprak hij echter: "Ik blijf geen dag langer bij je, als je me niet de reden van dit geplaag verklapt." - "Nu goed, je zult de waarheid horen," zei Cormac, "ze hebben je in het bos bij een wolvin en haar jongen gevonden. De jager heeft je hier bij mij in de kost gedaan, en eens zal je mijn erfgenaam zijn." - "Had ik kleren aan toen ze me als klein kind vonden?" - "Je was naakt. Alleen een riem droeg je." - "En waar is die riem?" De oude Cormac had hem in een kist bewaard. Hij ging naar zijn kamer en haalde hem. De jongen las de inscriptie op de gesp. "Het staat vast," zei hij toen, "dat ik niet de zoon van een wolf ben. Ik ben de zoon van een goede man, van koning Cormac. Als ik morgenochtend nog in leven ben, neem ik afscheid van je en ga weg om de plaats te zoeken waar mijn vader leeft."
De volgende morgen maakte de vrouw van de oude Cormac een goed maal voor hem klaar, ofschoon bij de gedachte dat de jongen zou vertrekken, de tranen in haar ogen kwamen. Cormac gaf hem echter een grote beurs vol goud. "Steek deze bij je," zei hij, "je zult hem kunnen gebruiken." De jongen nam afscheid van zijn pleegouders en vertrok vroeg in de morgen. Hij wist niet in welke richting hij moest gaan en hij kende ook niemand die hij de weg naar koning Cormac had kunnen vragen.
De avond kwam en het werd heel koud. Hij kwam bij een hoog hek naast de weg, waarachter een huisje lag. Daar woonde een oude man die een paar schapen bezat en het was niemand anders dan de smid Gaibhne Gabha, zijn grootvader. "Heb je er een idee van waar koning Cormac woont?" vroeg de jongen. "Ik zal het je laten zien," antwoordde de oude man en tranen kwamen in zijn ogen, "dit paleis daar ginds op de helling van die heuvel was zijn slot. Maar hij is nu al bijna twintig jaar dood. Een dief die ons dag en nacht geen rust gunt, heeft zich deze troon toegeëigend. Wij hadden het mooiste weer toen koning Cormac nog regeerde. Wij hadden goede oogsten. De bomen bogen zich onder het gewicht van de vruchten. Sinds echter deze dief op de troon zit, is de wind naar het noorden gedraaid. Zomer lijkt wel winter, en de bodem draagt geen oogsten meer. Zelfs de schoorstenen zijn van woede over deze koning scheef gaan staan. En wetten maakt hij! Het is een schande. Als een van mijn drie schaapjes op zijn land terecht komt, houdt hij het voor zichzelf."
De jongen vroeg of hij tot de morgen in het huis van de oude man mocht blijven. Gabha vertelde zijn drie dochters dat er een vreemdeling was die onderdak voor de nacht had gevraagd. "Natuurlijk mag hij hier slapen," spraken de drie vrouwen, "een vreemdeling brengt altijd nieuws en nieuwe verhalen mee." Toen kwam de jongen binnen. "Ik moet vlug naar de winkel," zei een van de dochters. De jongen greep in zijn zak en gaf haar twee guineas. "Breng ook een flesje whisky mee," zei hij, "opdat wij onze kelen nat kunnen houden. Dat praat gemakkelijker."
De winkel was niet ver weg en toen zij terugkwam, kookte zij voor de vreemdeling een goede maaltijd. Daarna dronken de oude en de jonge man een glas whisky, en ze waren allemaal tevreden en in een goede stemming. "Ik maak me bezorgd over mijn drie schaapjes," zei de oude man plotseling, "ik moet naar hen gaan kijken. Als deze dief hen te pakken krijgt, zie ik hen nooit terug. Dus tot zo." En hij liep naar buiten. De jongen zat aan tafel met de jongste van de drie vrouwen te praten. Daarbij rookte hij zijn pijp. Hij vouwde zijn handen achter zijn hoofd, zoals hij het vaak van mannen had gezien en leunde achterover om zich te ontspannen. Alzo werd zijn riem zichtbaar. En toen de jongste dochter ernaar keek en de gesp van de riem zag, slaakte zij een kreet. "Als jullie bang van me zijn en niet willen dat ik vannacht hier blijf, hoeven jullie het maar te zeggen. Dan zoek ik wel elders onderdak," sprak de jongen. "O, dat is het niet," antwoordde zij, "het is de naam op de riem die je draagt." - "Waar ken je deze riem van?" - "Ik was met koning Cormac getrouwd, maar slechts korte tijd," vertelde zij, "voor hij in de slag sneuvelde, gaf hij me deze riem en raadde me aan dat ik die, als ik een kind kreeg, de zuigeling moest omdoen. Dat deed ik ook. Maar een wolvin roofde mijn kind en sindsdien ontbreekt elk spoor van hem." - "Ik begrijp het," zei de jongen, "bereid je voor op een grote verrassing. Je bent mijn moeder en ik ben je zoon." Zij omhelsden elkaar gelukkig.
"Waar is de oude man?" vroeg de jongen na een poosje. Ze riepen hem binnen en de jongen vulde twee glazen met whisky en gaf er een van aan de oude man. Ze praatten en de oude man kwam weer op het onderwerp van de slechte koning Conn. "Iemand moet elke nacht bij hem waken en hem verhalen vertellen en als die verhalen Conn niet bevallen, wordt de man de volgende dag opgehangen." - "Ik begrijp het," zei de jongen. "Ga vlug naar buiten," vroeg de oude aan een van zijn dochters, "om naar de schapen te kijken." Zij deed wat haar gezegd was en ontdekte dat de mannen van de koning de drie schapen weggedreven hadden, omdat ze op zijn land gegraasd hadden. Zij kwam terug met deze slechte tijding. "Mag ons ongeluk met hen gaan," zei de oude man, "wij moeten het nu wel zonder hen klaarspelen." - "Nee," sprak de jongen hem tegen, "je moet je verzetten tegen de willekeur van deze koning. Je moet naar hem toegaan en je schapen terugeisen. Zeg, dat je alleen het huis in bent gegaan om je handen te warmen en dat je dieren juist op dat ogenblik zijn weggelopen." - "Dat kan ik beter niet doen," antwoordde de oude man, "Conn zou me zeker doden." - "Als jij niet gaat, dan ga ik," zei de jongen. "Nee, ook jou zou hij laten doden. Dan ga ik nog liever zelf."
De oude man kwam bij het kasteel en werd voor de koning gebracht. Hij vertelde hem dat zijn schapen even bij ongeluk op het land van de koning waren geraakt en vroeg, hem de dieren terug te geven. "Weet je niet," zei koning Conn, "dat je de wetten die ik heb gemaakt, niet mag overtreden?" - "Het was een vergissing, geen misdrijf, koning, en het zal ook zeker nooit weer gebeuren." - "Ik kan de wet die ik zelf heb gemaakt, niet overtreden of geweld aandoen," antwoordde Conn, "als ik dat deed, zou er morgen direct al iemand bij me komen om ook dieren op te eisen." - "Gaat u ermee akkoord dat wij dit ter beoordeling voorleggen aan de eerste de beste man die onze weg kruist?" - "Voor mijn part," zei de koning, want hij kon zich niet voorstellen dat iemand zich tegen zijn woord zou durven verzetten. De oude man ging naar huis en vertelde de jongen wat was overeengekomen.
Toen de morgen kwam, stond de oude man op en liep naar het kasteel. De jongen volgde hem echter op enige afstand. "Ben jij hier een vreemdeling?" vroeg Conn hem. "Zo is het." - "Dan ben jij de man die wij zoeken. Ik heb een wet uitgevaardigd dat niemand op het eiland Erin zijn dieren op de grond en weiden van een ander mag laten grazen. Wie dit voorschrift overtreedt, is zijn dieren kwijt. Deze man hier heeft drie schapen die op mijn land kwamen. Hij kende de wet, maar nu wil hij, dat ik die geweld aan doe."
Daarop vertelde de man het verhaal vanuit zijn gezichtspunt. "Je wist," zei de jongen, "dat je de schapen niet op het land van de koning mocht laten grazen. Aan de andere kant komt het me als een veel te harde straf voor dat je ze alle drie kwijt zou zijn." - "Nu," legde de koning uit, "we zijn het erover eens geworden dat wij de eerste de beste man die onze weg kruist, de beslissing laten over dit twistpunt." - "In mijn ogen," sprak de jongen, "hebben jullie allebei evenveel gelijk en ongelijk. Laat u, koning, de schapen door uw mensen scheren en behoud de wol als vergoeding voor het gras dat ze gegeten hebben. Als je de dieren nog een keer op je land aantreft, dan neem je ze in beslag, maar dit keer geeft u ze aan de oude man terug." De jongen ging zijns weegs. De knechten van de koning schoren de schapen en gaven ze daarna aan hun eigenaar terug. Maar Conn bleef mokken dat de zaak niet zo afgelopen was, als hij gewenst had. Tot zover dit, maar wacht, straks zullen jullie meer horen.
Twee dagen later stuurde Conn zijn knecht naar de oude man en gelastte hem 's nachts verhalen bij hem te komen vertellen. Toen de avond kwam, waste de oude man zijn gezicht, kleedde zich netjes aan en wilde vertrekken. "Waar ga je heen?" vroeg de jongen hem. "Ik ga de dief gezelschap houden," antwoordde de oude man grimmig, "ik weet dat hij erop loert mij te doden." - "Jij verlaat het huis niet," zei de jongen, "ik ga er in jouw plaats heen. Ik weet veel verhalen voor hem."
Hij dacht eraan wat zijn moeder hem over de afstamming van Conn had verklapt. "Nee," zei de oude man, "het zou toch een schande zijn als jij moest sterven. Jij bent nog jong en mijn leven is toch al bijna teneinde." - "Hij zal me niet zo vlug doden als je denkt," antwoordde de jongen, "rust maar uit en blijf thuis."
Daarop stak hij zijn zwaard in zijn schede en dacht bij zichzelf: ik wil wel eens zien wat dat voor een kerel is. Toen hij voor de koning stond, sprak Conn: "Wat moet jij hier?" - "Ik woon in het huis dat de oude man met de drie dochters toebehoort. De oude man vertelde me dat Uwe Majesteit hem bij zich liet roepen opdat hij u tot de morgen verhalen vertelt. Na het eten werd de oude man ziek. Ik had medelijden met hem en kom hier in zijn plaats." - "Ik vind het best," zei Conn, hij lag op een bed van vogelveren naast het vuur, "begin maar en vertel de beste verhalen die je kent." Daarop draaide hij zijn gezicht naar de muur en trok het beddengoed over zijn hoofd. Pas tegen de ochtendschemering draaide hij zich weer naar de jongen en zei: "Jij bent de beste verhalenverteller die ooit in mijn kasteel en in mijn stad is gekomen." - "U hebt toch nog niet eens de helft gehoord van wat ik heb verteld," zei de jongen. "Ik heb elk woord gehoord!" beweerde de koning. "Dat kan niet kloppen. U hebt de helft van de tijd geslapen." - "Ik heb niet geslapen," antwoordde de koning, "al zeven jaar heb ik geen oog meer dichtgedaan." - "Dan, sprak de jongen, "moet u wel op een otter lijken." - "Zeg dat niet nog eens," waarschuwde de koning hem. "Ik beweer dat u ten hoogste de helft gehoord kan hebben, wat ik vertelde." - "Ik heb elk woord gehoord," riep de koning, "en zeg niet nogmaals dat ik op een otter lijk!" Hij richtte zich op en leunde op zijn ellebogen. "Leeft uw moeder nog?" vroeg de jongen. "Ja." - "Ga dan naar haar toe en vraag haar wie uw vader is."
Toen sprong de koning uit zijn bed en rende door het paleis tot hij in de kamer kwam waar zijn moeder in bed lag. Hij greep haar bij de arm en schudde haar.
"Moeder," zei hij, "wie is mijn vader?"
"Wie anders dan koning Cormac, mijn zoon?"
"Nu, wat zei ze?" vroeg de jongen toen de koning terugkwam. "Ze zei dat ik de zoon van koning Cormac ben," antwoordde Conn.
De koning ging weer liggen, trok de dekens over zijn hoofd en de jongen begon weer verhalen te vertellen. Toen de koning hem weer prees, zei de jongen weer dat hij toch zeker nauwelijks de helft van alles had gehoord. "Ik heb elk woord gehoord," hield de koning koppig vol. "Dan moet u toch enigszins op een otter lijken," zei de jongen weer hatelijk. "Zeg dat nog eens," riep de koning, "en je hoofd rolt hier over de vloer." En hij greep zijn zwaard dat aan het voeteneinde van het bed hing. "Kalm maar," zei de jongen, "een zwaard heb ik ook." En hij haalde zijn wapen uit de schede. "Neem uw zwaard," vervolgde hij tegen de koning, "ga naar uw moeder, grijp haar bij haar keel, gooi haar dwars over het bed, zet de punt van uw zwaard op haar borst en zweer haar dat u haar met uw zwaard zult doorboren als zij u niet zegt wie in werkelijkheid uw vader is." De koning deed wat de jongen hem aanraadde.
De moeder wist dat het Conn ernst was met zijn dreigementen en hield de waarheid dus niet langer verborgen. "Nu begrijp ik het," zei de koning, "ik wist altijd al dat er iets aan mij niet klopte. Deze jongen is de eerlijkste mens die ooit in dit slot is gekomen."
Toen hij in de troonzaal teruggekeerd was, greep hij de jongen bij zijn handen, wierp zich voor hem op zijn knieën en vroeg hem vergiffenis. "Ik stond op het punt je te vermoorden," zei hij, "maar nu weet ik dat je de waarheid hebt gesproken."
De koning kleedde zich aan en onderhield zich nog een poosje met de jongen. "Voor de week om is," sprak de jongen, "zal ik ervoor zorgen dat u weer kunt slapen." - "Wanneer jou dat lukt," sprak de koning, "ontvang je de helft van mijn bezittingen en de kroon." - "Schrijf de belofte op," zei de jongen, "ik zal mijn deel van de overeenkomst snel vervullen." Koning Conn schreef dus alles op zoals tussen hen was overeengekomen en toen het zwart op wit stond, vroeg de jongen: "Hebt u een goede boot in uw haven?" - "Veel goede boten," antwoordde de koning.
"Nu, laat er dan een hierheen brengen en aan een dikke ketting leggen. Roei dan naar het midden van het meer, werp daar het anker uit en ga op een berg vogelveren liggen. Span een baldakijn over de boot, opdat het niet kan inregenen. Dan, zo beloof ik u, zult u de slaap kunnen vinden."
Alles gebeurde zoals de jongen had aangeraden. De koning liet een boot met een baldakijn klaarmaken, en zijn bed van vogelveren werd erin gedragen. De koning stapte in en roeide de boot die aan een ketting was bevestigd, naar het midden van het meer. Direct viel de koning daar in een diepe slaap en hij sliep en snurkte drie dagen en drie nachten en daarna waren er nog steeds geen aanwijzingen dat hij nu genoeg had geslapen. Op de bodem van het meer woonde echter zijn vader, de otter. Hij rook dat er een menselijk wezen op het meer sliep en de volgende nacht klom hij aan boord. Hij pakte de slapende koning en dook met hem naar de bodem van het meer.
Toen de knechten dachten dat de koning nu lang genoeg had geslapen, trokken ze de boot aan de ketting terug naar de oever. De boot was leeg. Toen begonnen ze het meer met netten en dreggen af te zoeken en haalden eindelijk een lijk zonder hoofd uit het water op. De dode koning Conn, want het betrof niemand anders, werd naar het paleis gebracht. Hij werd opgebaard en men hield de dodenwacht voor hem. En de jongen ging naar Conns moeder en zei haar dat de koning hem de helft van zijn bezit en de kroon had vermaakt, en toen zij dat betwijfelde, sprak hij: "Ik zal de edellieden van het land bij elkaar laten roepen. Ze zullen onderzoeken of het contract dat ik met uw zoon heb gesloten, rechtsgeldig is of niet." Zo geschiedde.
De edellieden en de rechtsgeleerden kwamen bij elkaar en de jongen toonde hun het contract. Toen gaven zij bevel dat alle knechten van de oude koning het kasteel moesten verlaten. Daarna echter zetten zij de jongen de kroon op het hoofd en maakten hem koning. Hij stuurde bericht naar Cormac mhac Gheolan en zijn vrouw, liet hen bij zich komen en zorgde voor hen tot het eind van hun dagen. Hij bracht ook zijn grootvader, zijn moeder en haar zusters naar het kasteel. Daarop liet hij boden vertrekken naar alle windrichtingen van het koninkrijk. Arm en rijk verzamelden zich en er werd een feest gevierd zoals men in Erin nog nooit had meegemaakt.
En dat is het eind van mijn verhaal: de zoon van koning Cormac nam de plaats in van koning Conn. Dit verhaal is zo waar, als jullie die het horen in leven zijn.
*   *   *
Samenvatting
Een Ierse legende over de troonopvolging van koning Cormac. Wanneer koning Cormac in een veldslag wordt verslagen door Conn, de zoon van zijn dochter en een otter, gaat het slecht met Ierland. De echte zoon van koning Cormac, opgevoed door een wolvin, maakt daar na twintig jaar een eind aan.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen