zaterdag 7 december 2024

Volksverhalen Almanak


De roetzwarte broer van de duivel


Er was eens een afgedankte soldaat, en die had niets meer om van te leven en wist zichzelf niet meer te helpen. Toen ging hij zwerven en kwam in een bos. En daar kwam hij een klein mannetje tegen. Maar dat was de duivel. Het mannetje zei tegen hem: "Wat scheelt je? Je ziet er zo verslagen uit." De soldaat zei: "Ik heb honger, maar ik heb geen geld." De duivel zei: "Wil je je aan mij verhuren en mijn knecht zijn, dan zul je al je levensdagen genoeg hebben; zeven jaar moet je me dienen, en dan ben je weer vrij. Alleen één ding zeg ik je: je mag je niet wassen, niet kammen, je neus niet afvegen, geen haar en nagels knippen en je mag je ogen ook nooit afvegen."
De soldaat zei: "Vooruit maar, als ik niets anders krijgen kan!" en hij ging met ‘t mannetje weg en dat bracht hem recht toe recht aan naar de hel. Toen zei hij hem, wat hij te doen had: hij moest ‘t vuur stoken onder de ketels waar ‘t hels gebraad in werd klaargemaakt, het huis schoon houden, de mest achter de deur wegdragen en overal orde in brengen: maar als hij ooit in de ketels keek, dan zou het hem slecht vergaan. De soldaat zei: "Goed, ik zal ‘t wel doen." En toen ging de oude duivel weer weg, en de soldaat begon zijn dienst, legde vuur aan, veegde de mest weg, alles zoals hem bevolen was.
Toen de oude duivel terugkwam, keek hij of alles gebeurd was, toonde zich tevreden en ging weer weg. De soldaat keek nog eens goed in ‘t rond, daar stonden overal de helleketels, en er was een blakerend vuur onder, en alles was aan ‘t koken en pruttelen. Zielsgraag had hij er eens in gekeken, als de duivel het hem niet zo streng verboden had; maar eindelijk kon hij zich niet meer bedwingen, en van de eerste ketel tilde hij het deksel op een kier en keek erin. Daar zag hij z’n voormalige onderofficier zitten: "Aha, vogeltje," sprak hij, "zie ik je hier? Eerst had je mij, en nu heb ik jou," en hij liet gauw het deksel vallen, pookte het vuur nog eens op en gooide er nog wat bij. Dan ging hij naar de tweede ketel, lichtte het deksel ook een klein beetje op en keek erin, en daar zat z’n eigen vaandrig. "Zo, vogel," zei hij, "heb ik je daar? Eerst had je mij te pakken en nu is de beurt aan mij," en hij sloeg het deksel gauw dicht en droeg nog een groot blok aan, dat zou ‘t vuur nog eens flink voeden. Nu wou hij ook zien, wie er in de derde ketel zat, en dat was de generaal. "Zo vogel, tref ik jou hier? Eerst had je mij te pakken en nu heb ik jou," en haalde de blaasbalg en liet het helse vuur eens flink oplaaien onder hem.
Zo deed hij zeven jaar dienst in de hel, waste zich niet, kamde zich niet, veegde z’n neus nooit af, knipte z’n nagels niet en z’n haar niet en veegde zich nooit de ogen af; en de zeven jaar duurden zo kort dat hij dacht, dat ‘t maar een halfjaar was. Toen zijn tijd helemaal om was, kwam de duivel en zei: "Nou, Hans, wat heb je gedaan?" - "Ik heb ‘t vuur onder de ketels gestookt, en ik heb geveegd en de mest achter de deur gegooid." - "Maar je hebt ook in de ketels gekeken, je geluk is dat je toen nog hebt opgestookt, anders was je leven voorbij; nu is je tijd om: wil je weer naar huis?" - "Ja," zei de soldaat, "ik zou graag zien, hoe mijn vader het maakt." De duivel zei: "Voor je verdiende loon, moet je je ransel vol geveegde mest stoppen, en dat mag je dan meenemen. En als je loopt, ga dan ongewassen en ongekamd, met lange haren, zowel je hoofd als je baard, met ongeknipte nagels en vuile ogen, en als je gevraagd wordt, waar je vandaan komt, moet je zeggen: "Uit de hel," en als ze vragen wie je bent, moet je zeggen: "Ik ben de broer van de duivel, en die is ook mijn koning." De soldaat zweeg, en hij deed wat de duivel zei: maar met zijn loon was hij helemaal niet tevreden.
Zodra hij nu weer in de bossen was, zwaaide hij z’n ransel van zijn rug om hem uit te schudden: maar toen hij hem opende, was de mest puur goud geworden. "Dat had ik ook niet gedacht," zei hij en was in zijn schik en ging de stad in. Voor de herberg stond de waard, en toen hij hem zag aankomen, schrok hij, omdat Hans er zo verschrikkelijk uitzag, erger dan een vogelverschrikker. Hij riep hem aan en vroeg: "Waar kom jij vandaan?" - "Uit de hel." - "Wie ben je?" - "De duivel is mijn broer en ook mijn koning."
De waard wou hem niet binnenlaten, maar toen hij hem het goud liet zien, ging hij hem voor en deed zelf de klink van de deur. En Hans liet zich de mooiste kamer geven en zich kostelijk bedienen en hij at en dronk z’n buik vol, maar hij raakte geen water en geen kam aan, precies als de duivel gezegd had, en tenslotte ging hij slapen. Maar de waard kon nergens anders aan denken dan aan die ransel vol goud; het liet hem niet met rust, tot hij ‘s nachts naar binnen sloop en hem wegstal. Hans stond de volgende morgen op, wilde de waard betalen en dan verder gaan, en toen was z’n ransel weg. Hij bedacht zich maar kort, zei: "Dat ongeluk is mijn schuld niet" en hij keerde weer terug, regelrecht naar de hel; en hij klaagde bij de oude duivel z’n nood en vroeg om hulp. De duivel zei: "Ga zitten. Ik zal je wassen, kammen, schoonmaken, je haar en je nagels knippen en je ogen uitvegen," en toen hij daarmee klaar was, gaf hij hem z’n ransel weer vol mest en sprak: "Ga nu maar naar de waard en zeg hem, dat hij je je goud weer terug moet geven, anders zal ik hem komen halen en dan moet hij stoken in jouw plaats." Hans ging erheen en sprak met de waard: "Je hebt mijn goud gestolen, als je ‘t niet terug geeft, kom je in de hel op dezelfde post als ik was, en dan zul je er net zo vreselijk uitzien als ik." Toen gaf de waard hem het goud, en nog wat erbij, en vroeg hem er alsjeblieft niet over te spreken, en nu was Hans een rijk man.
Hans ging naar huis, naar zijn vader. Hij kocht zich een gewone linnen kiel, en hij trok al muziekmakend verder, want dat had hij in de hel geleerd, van de duivel zelf. Maar nu was er daar een oude koning en daar moest hij voor spelen, en die verheugde zich daar zo over, dat hij Hans zijn oudste dochter tot vrouw beloofde. Maar toen zij hoorde, dat ze trouwen moest met een gewone kerel in een wit linnen kiel, zie ze: "Voordat ik dat deed, ging ik nog liever in ‘t diepste water." Toen gaf de koning hem de jongste en die wou het uit liefde voor haar vader doen; zo kreeg de broer van de duivel een prinses, en toen de oude koning dood was, werd hij erfgenaam van ‘t hele koninkrijk.
*   *   *
Samenvatting
Een volkssprookje uit Duitsland. Een afgedankte soldaat komt de duivel tegen en dient hem zeven jaren in de hel. Geheel onverzorgd en smerig keert hij terug en krijgt hij als beloning een ransel vol goud. Die wordt echter van hem gestolen, maar op zijn beurt helpt de duivel hem nu een handje.
Toelichting
Van Frau Viehmann uit Zwehern. Meesterlijk verteld! Verwant met Berepels. Opvallend zijn de wraakgevoelens van de soldaat, die tot uiting komen wanneer hij in de drie potten kijkt en daar zijn oude commandanten tegenkomt en daarom het vuur nog harder opstookt. Vergelijk ook de "Divina Commedia" (De Goddelijke Komedie), waarin Dante zijn vijanden in de hel de gruwelijkste straffen en folteringen laat ondergaan.
De afgedankte soldaat, de man die de strijd van het leven heeft doorgemaakt en die niets meer heeft dan zijn eigen leven. Het verhaal van het dienstdoen in de hel is in Europa algemeen verbreid, maar de voorwaarde, dat de man zich al die tijd niet wassen mag, komt maar sporadisch voor. Zeven jaren moet hij de duivel dienen en na zeven jaren dient de duivel hem. Bij de duivel past geen reinheid noch van de ziel noch van het lichaam. Onderaardse wezens delen vaak geschenken uit die er op de aarde anders uitzien, zie ook De geschenken van het kleine volkje. De beloning met schijnbaar waardeloze dingen, die dan later in goud veranderen, hoort thuis in sagen, die van de omgang met dwergen en dergelijke onderaardse geesten vertellen; ook het omgekeerde komt voor: men krijgt goud mee, maar thuisgekomen blijken het dorre bladeren of erger nog te zijn (zie De duivel en zijn grootmoeder).
Merkwaardig is dat hij muziek leert in de hel...
De waard die diefstal pleegt, zie Tafeltje dek je, ezeltje strek je en knuppel uit de zak en De drie handwerksgezellen. Dat de waard vervolgens gestraft wordt vinden we alleen in het laatstgenoemde verhaal.
Motief van hel en duivel, zie De duivel met de drie gouden haren. Motief van de afgedankte soldaat, zie: Met z'n zessen de hele wereld door.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Bron
"De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel. Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
Populair
Verder lezen