De vreemde gast van Spekholzerheide
Week in week uit zaten iedere zondag vier Limburgers in een herberg van Spekholzerheide, in de buurt van Kerkrade, samen te kaarten.
In het plaatselijke kerkje zaten op die tijd alle mensen die God liefhebben en die vergeving voor hun zonden willen verdienen en ontvangen. Maar de kroeglopers vonden dat ze ook wel zonder Gods genade konden. Als de kerkklokken luidden om alle goede zielen naar het huis van God te lokken, zaten zij rond de morsige tafel met elkaar te zwetsen, de glazen tot de rand toe gevuld. Als de hoogmis in volle gang was, pakten zij de kaarten op, en speelden om grof geld. Ze waren een slecht voorbeeld voor het dorp en er werd over ze gepraat. Op een keer kwam er eentje van de vier niet opdagen. "Hij zal dadelijk nog wel komen," zei de waard. Zulke goede klanten als de vier kon hij wel gebruiken. Ze zaten gezellig te kletsen over ditjes en datjes, en ze werden pas ongeduldig toen het almaar later werd en hun kameraad wegbleef.
"'t Is me wat moois... waarom heeft hij geen boodschap gestuurd?" begon er een te mopperen. "Hij komt heus nog wel... hij komt nog wel," suste de waard. "Kijk dan naar de klok achter je, man! Hij komt nog wel...! Hij komt vandaag niet, dat zal ik je vertellen!" Op dat moment zwaaide de deur open en de herbergier riep zonder op of om te kijken uit: "Heb ik het niet gezegd? Daar is hij al! Kom erbij, kerel. We zitten op je te wachten." Hij draaide zich om en schrok. Het was niet de oude, verwachte kameraad, die was binnengekomen, maar een lange rijzige heer. Hij ging aan de overkant zitten, precies tegenover de andere bezoekers, en tikte op de tafel om een bestelling te plaatsen. Men kon aan zijn manier van kloppen horen dat hij gewend was bevelen uit te delen.
De kroegbaas schoot toe, haastiger dan zijn gewoonte was. "Wat kan ik voor u doen, mijnheer?" En hij liet er verontschuldigend op volgen: "Ik dacht dat het een vaste klant was, eentje uit het dorp die hier elke zondag komt. Het kon bijna niemand anders zijn, want de rest zit allemaal in de kerk!" - "In de kerk... ja ja... heeft u een goede fles wijn voor mij?" - "Dat zou ik wel zeggen!"
De waard ging naar zijn kelder en zocht een dure fles uit. Hij glom van inspanning om het zijn gast naar de zin te maken. Hij veegde de stoffige fles zorgzaam af, ontkurkte hem en schonk het glas langzaam vol. Aan de manier waarop de gast het rode vocht keurde, merkte men meteen dat hij er verstand van had. Hij liet het glas in zijn hand ronddraaien en tuurde er een tijdje geconcentreerd naar. Vervolgens liet hij even de geur langs zijn neusgaten waaien, en nam hij een korte, bedachtzame teug. Toen pas kwam hij weer in beweging.
De drie mannen in de hoek hadden met verwondering toegekeken. Zelf namen ze, zodra de waard hen bediend had, gulzig een stevige slok, en wreven dan met de rug van de hand hun mond af. Aan het langzame genieten van de gast kon je zien, dat hij opvoeding had genoten.
"Je hebt een goede kelder, herbergier!" zo zei hij. "Er komen zeker veel zondaars bij je langs."
'ik heb er altijd eer in gesteld, mijnheer," antwoordde de waard, terwijl hij bij het tafeltje van het voorname heerschap ging staan, "om de beste kwaliteiten in voorraad te hebben." De gast glimlachte om de aanstellerig deftige manier waarop de waard tegen hem praatte.
"Zo zo... tja, als je ook al op zondagmorgen bezoek krijgt, terwijl iedereen... hm... dit toch een zonde vindt, moet je ze wel iets bijzonders te bieden hebben."
De drie mannen aan de andere kant begonnen intussen met elkaar te fluisteren, en de heer boog zich iets voorover om hen beter te kunnen verstaan. De waard kon hem nu nauwkeurig opnemen. Je kon aan zijn kleding zien dat het een rijkaard was. Hij droeg een grote groenzijden hoed van een ongewone vorm, en zijn comfortabele lange mantel viel tot over zijn voeten, zodat van zijn broek en schoenen niets te zien was. Wel schitterden onder de jas gouden knopen van een zachtbruin vest, dat van de huid van een jong kalf was gemaakt. De waard merkte op dat de jas van zeer kostbaar laken was vervaardigd.
Deze heer die als bij toeval in zijn herberg terecht was gekomen, kon niet alleen een gewone rijkaard zijn, nee, hij moest meer geld bezitten dan het hele dorp bij elkaar! Wat kwam hij hier toch voor de drommel zoeken?!
De gast stond op - de lange mantel viel onder het lopen als een monnikspij tot over zijn voeten - en liep naar de tafel van de drie mannen. Met een stem die de mannen aangenaam in de oren klonk, vroeg hij: "En waarom zit ü niet in de kerk?" De drie mannen schoven een beetje op hun stoelen heen en weer, en knipoogden tegen elkaar. Zouden zij de waarheid durven zeggen? Waarom zouden zij niet vrijuit spreken? Rijkelui zijn toch ook mensen?! Een van hen lachte brutaal en nam als eerste het woord. "Ze schenken hier betere wijn dan daar!" De heer was geamuseerd.
"Zo zo, meen je dat. En zitten jullie hier altijd met z'n drieën?" - "Nee, we zijn met ons vieren. Tijdens de hoogmis gaan we altijd kaarten."
"En waar is de vierde dan nu? Ik zie maar een gewoon klaverblad!"
"We weten niet waar hij vandaag uithangt. Je zou zeggen dat hij nu niet meer komt!"
"Jullie hebben dus eigenlijk nog iemand nodig...?" - "Ja mijnheer, anders kunnen we niet kaarten en is onze zondag bedorven." De heer lachte opnieuw.
"Bedorven! Wie zou dat op zijn geweten willen hebben? Wat zouden jullie ervan zeggen als ik met jullie meedeed en de plaats van jullie vriend inneem?"
"Wil mijnheer met ons kaarten? Nee, nou wordt - ie mooi!" - "Waarom niet? Ik heb in mijn leven wel eens meer tijdens een kerkdienst gekaart."
Door deze woorden voelden ze dat de heer van hun eigen soort was, en dat zij van hem niets te vrezen hadden. Nu ontspanden ze zich en gingen in een gemakkelijke houding om de tafel zitten. De rijke bezoeker wenkte de waard en overhandigde hem zijn lange mantel.
Toen zagen ze pas goed hoe kostbaar hij gekleed was. Een wijde kraag van kant spreidde zich over zijn schouders uit. Niet alleen zijn vestknopen waren van goud, maar er hing ook een zevendubbele gouden ketting vol schitterende edelstenen op zijn buik te bungelen. Zijn vingers flonkerden van de juwelen ringen, waarin hij opzettelijk het licht liet spelen. De vier konden hun ogen niet van hem afhouden.
Hij merkte hun bewondering op en lachte zijn tanden bloot. "Dat kunnen jullie ook makkelijk verdienen, als je zou willen." - "Ja, dat zal wel, als u het zegt," lachte een der mannen, "ik heb dat kunstje anders jarenlang geprobeerd!" - "Niet op de goede manier, vriend... niet op de goede manier..." Hij lachte, maar het klonk als een kuch. Hij leek nu plotseling ongeduldig te worden. "Laten we daar nu niet over praten! We zouden toch een spelletje kaart spelen? Tijdens een kerkdienst kaarten schenkt nog eens extra speelplezier. Waard! Kom op met de kaarten!"
De kaarten werden gebracht. De heer scheen niet te merken dat ze smerig waren, zo popelde hij om met het spel te beginnen. "Maak dan toch voort," riep hij korzelig tot de anderen, toen deze nog aarzelden om te beginnen.
De waard haalde gehaast de lei met het stukje krijt. Men moest toch op kunnen schrijven, hoeveel er werd gewonnen en verloren?
De man die tegenover de heer zat, nam het stukje krijt in zijn handen, en liet het per ongeluk op de grond vallen. Snel bukte hij zich... en tegelijkertijd zag hij waarom de gast zo'n lange mantel had gedragen. De heer was de man met de bokkenpoot. Hij gilde het uit. "Het is de duvel, die bij ons komt kaarten! De duvel! De duvel zelf!"
Toen hij zich oprichtte, was het harige heerschap al verdwenen. Geen spoor liet hij achter. Als de spelers met hem zouden hebben gekaart, zouden ze zeker hun ziel hebben verloren aan de duivel.
De vier kerels renden de herberg uit, het dorp in. Ontdaan vertelden ze iedereen die ze tegenkwamen wat hen was overkomen en aan welk gevaar ze waren ontsnapt. Voortaan zaten ze iedere zondag in de kerk. In de kroeg durfden ze nooit meer te komen...
* * *
Samenvatting
Een volksverhaal over niet naar de kerk gaan. In plaats van naar de kerk te gaan verblijven vier mannen in de kroeg. Als op een dag de vierde man niet komt opdagen, komt er een vreemde gast voor hem in de plaats en wil met hen kaarten. Het blijkt de duivel te zijn. Daarna gingen ze naar de kerk en nooit meer naar de kroeg.
Trefwoorden
spekholzerheide, kerk, kerkrade, volksverhaal, duivel, sage, christelijk-verhaal, limburg, duivelverhaal
Basisinformatie
- Herkomst: Limburg, Nederland
- Verhaalsoort: christelijk-verhaal, duivelverhaal, volksverhaal, sage
- Religie: christendom
- Leeftijd: vanaf 8 jaar
- Verteltijd: ca. 10 minuten
Populair
Verder lezen