dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Heer en knecht


In Armenië leefden twee arme broers. Ze hadden zo weinig om van te leven dat ze het volgende afspraken: de ene broer zou de wereld intrekken en zich ergens als knecht verhuren, de andere broer zou thuisblijven en op huis en hof passen. Het was de jongste die thuis bleef. De oudste zwierf door de wereld tot hij in een onbekende landstreek een heer vond, die hem als knecht in dienst wilde nemen. Deze heer was erg rijk en bezat erg veel land. Hij zei tegen zijn nieuwe knecht: "Je kunt voor me werken tot het volgende voorjaar. Op één voorwaarde: Degene van ons die zich het eerst kwaad maakt op de ander, verliest aan de ander duizend roebel. Maak jij je kwaad op mij, dan heb ik duizend roebel verdiend. Verlies ik echter als eerste mijn geduld, dan ben ik jou duizend roebel schuldig."
"Duizend roebel? Zoveel geld zou ik nooit kunnen betalen," antwoordde de knecht.
"Dat hindert niet," zei de landheer. "In plaats van mij duizend roebel te betalen zouden we overeen kunnen komen dat je nog tien jaar bij me in dienst blijft zonder dat ik je daarvoor geld betaal."
Deze overeenkomst lokte de knecht in het begin weinig aan, maar dan dacht hij: wat kan me gebeuren? Als ik me nu eens heel vast voorneem me nooit kwaad te maken op mijn heer dan heb ik een kans duizend roebel rijker te worden. Ik doe het!
De volgende morgen stuurde de landheer zijn knecht naar het veld. "Neem de zeis mee," zei de landheer, "en maai zolang het licht is."
De knecht werkte de hele dag op het veld. 's Avonds kwam hij pas terug van het veld. Hij was doodmoe. Hij had honger en hij had slaap.
"Wat kom jij doen?" vroeg de landheer die hem opwachtte voor de ingang van zijn hoeve.
"Eten en slapen! De dag is voorbij."
"De dag is voorbij, zeker, maar het is buiten nog licht. Het is vannacht volle maan en zolang het licht is, zou je aan het werk blijven. Om te eten en te slapen kom je heus te vroeg."
"Wanneer moet ik dan eten en slapen?" vroeg de knecht en zijn stem klonk weinig vriendelijk.
"Ga je je kwaad maken?" vroeg de landheer met een lachje.
"Nee nee, ik maak me in geen geval kwaad... alleen wil ik zeggen dat ik doodmoe ben... dat ik omval van de honger..." Meer zei de knecht niet. Hij draaide zich om en ging terug naar het veld. Hij maaide tot de volle maan eindelijk verdween en de zon weer verscheen. Toen liet hij zich uitgeput in het gras vallen. "Laat hem barsten met zijn brood en zijn bed en zijn roebels," riep de knecht driftig.
Als bij toverslag stond zijn heer naast hem. "Wat hoor ik? Boze woordjes! Je bent kwaad op mij! Je weet wat we afgesproken hebben. Je betaalt me duizend roebel of je blijft tien jaar voor me werken zonder dat ik je loon betaal!"
De knecht begreep dat hij in de val was gelopen. Hij dacht er lang over na wat hij het beste zou kunnen doen. Tenslotte gaf hij de landheer een schuldbekentenis van duizend roebel en hij keerde, zwaar in de schuld, terug naar huis.
"Hoe is het gegaan?" wilde daar de jongste broer weten.
Dat vertelde de oudste broer hem naar waarheid. "Een mooie geschiedenis!" vond de jongste broer vrolijk. "Nu is het mijn beurt om de knecht te spelen en jij blijft fijn uitrusten hier in huis. Niet getreurd!"
De jongste broer reisde naar dezelfde rijke landheer aan wie zijn broer nog duizend roebel moest betalen. Ook deze nieuwe knecht stelde de rijke landheer voor: wie zich het eerste kwaad maakt, betaalt.
"Dat lijkt me een aardig plan," zei de jongste broer. "Alleen vind ik duizend roebel geen geweldig bedrag. Laten we er tweeduizend van maken."
"Mij best," zei de landheer. "Maak ik me het eerste kwaad, dan betaal ik jou tweeduizend roebeltjes. Maak jij je het eerste kwaad, dan werk je hier nog twintig jaartjes. Uitstekend! Dit spreken we dus af!"
De volgende dag merkte de landheer dat de nieuwe knecht nog lag te slapen terwijl de zon al hoog aan de hemel stond. "Opstaan!" riep hij dichtbij zijn gezicht. "Wakker worden! Het is al bijna middag en jij slaapt nog! Vooruit nou! Uit je bed!"
"Uw stem klinkt toch niet kwaad?" vroeg de knecht geeuwend.
"Kwaad? Ik maak me niet kwaad!" antwoordde de landheer. "Ik wilde alleen even onder je aandacht brengen dat het zo zoetjes aan tijd wordt om naar het veld te gaan. Met het zeisje. Leuk maaien!"
"Ik kuier er straks wel eens heen," zei de knecht. "Nadat ik me wat heb opgefrist."
Hij stond op, waste zich op zijn gemak, kleedde zich traag aan.
"Maak wat voort, beste knecht! Je bent al erg laat!" zei de heer.
"Beter laat dan kwaad!" antwoordde de knecht goedgemutst.
"Kwaad? Je zult mij nooit kwaad zien!" lachte de heer. "Ik zou het alleen erg fijn vinden als je nu aan het werk gaat."
"O, dat is andere taal! Ik merk dat u aan onze overeenkomst denkt!"
De knecht treuzelde tot het middag was. "Loont het eigenlijk de moeite nog?" vroeg hij toen. "Zouden we eerst niet een hapje eten? Een stukje van het varken en een potje bier zouden er wel ingaan bij mij!"
De landheer zei niets. Hij dekte de tafel en samen met zijn knecht gebruikte hij de maaltijd die eigenlijk voor hem alleen bestemd was geweest. Toen alles op was zei de knecht: "Na een maaltijd in de noen kan men het best een dutje doen!"
Hij klom op een hooiberg en sliep tot de avond. Toen wekte de landheer hem met de volgende woorden: "Luister eens hier, het wordt me nu toch heus te dol met jou!"
De knecht keek hem uitgeslapen aan: "Boze woordjes? Nee toch!"
"Natuurlijk niet. Ik maak me niet kwaad. Ik vind alleen dat dit een dagje was dat weinig opleverde. Wat werk betreft, bedoel ik!"
"Morgen komt er weer een dag!" antwoordde de knecht. "Wie dan leeft, die dan zorgt. Vanavond ga ik eens vroeg onder de wol."
"Nee, je kan nog niet gaan slapen. Ik heb vanavond een gast. Ga naar de stal en slacht een schaap."
"Welk schaap?" vroeg de knecht.
"Het schaap dat je zelf het beste lijkt," zei de landheer.
De knecht kuierde in de richting van de stal. Even later kwam de buurman van de landheer opgewonden aanlopen. "Je knecht heeft zijn verstand verloren. Hij is bezig al je schapen af te slachten, de een na de ander!"
Zo snel zijn benen hem konden dragen, liep de landheer naar de schaapsstal. Hij zag dat zijn knecht nu ineens heel ijverig was geworden en in korte tijd alle schapen had geslacht. Nu kon de landheer onmogelijk vriendelijk blijven. Hij vloekte en raasde als een bezetene. "Vervloekte knecht! Idioot! Hersenloze pummel! Kijk wat je gedaan hebt! Moge de duivel je halen!"
"Wat heb ik verkeerd gedaan?" vroeg de knecht rustig. "U droeg mij op het schaap te slachten dat mij het beste leek. Dat heb ik gedaan en daar ben ik mee doorgegaan. Van de schapen die ik nog niet geslacht had, heb ik steeds weer het schaap dat me het beste leek geslacht. Ik begrijp werkelijk niet waarom u zich zo kwaad maakt."
"Kwaad? Ik ben helemaal niet kwaad. Ik vind het alleen een beetje vervelend dat ik nu geen enkel levend schaap meer heb."
"Dat went gauw genoeg!" zei de knecht. "Ik ben blij dat u niet kwaad bent. Kom, we praten er niet meer over."
Op deze manier hield de nieuwe knecht het maandenlang vol bij de rijke landheer en wat werkelijk bewondering verdient: ook de rijke landheer hield het al die tijd vol.
"Zodra het voorjaar is gekomen," zei de landheer vaak tegen zijn knecht, "zodra de eerste koekoek roept in het bos ben je vrij om te vertrekken. Onze overeenkomst eindigt in de lente, dat weet je."
Maar de winter was nog niet eens goed begonnen.
"Ik moet een list bedenken," vond de landheer in stilte. "Tot de koekoek roept houd ik het niet uit met deze schavuit. Ik zal met mijn vrouw naar het bos gaan en haar in de allerhoogste boom laten klimmen. Als ze dan tussen de takken zit, moet ze een paar keer krachtig "koekoek" roepen, terwijl ik met mijn knecht in de buurt wandel."
Die middag zei de landheer tegen zijn knecht: "Zullen wij samen eens de beentjes gaan strekken? Een wandeling in het bos is in dit jaargetijde een genot."
"Ik vind het geen gek idee," zei de knecht. "Ik wandel met u mee. Liever dan te werken als een os, wandel ik met mijn heer in 't bos!"
Toen ze langs de boom liepen waarin de vrouw van de landheer zich had verstopt, riep ze met heldere stem: "Koekoek - koekoek!"
"Wat hoor ik daar?" vroeg de landheer zijn knecht. "Een vroege koekoek. Dan is de lente in het land! Je tijd bij mij zit erop, beste kerel. Mijn gelukwensen en goede reis!"
De knecht had de list dadelijk doorzien. "Is dat geen zeldzaam verschijnsel?" zei hij verwonderd. "Een koekoek in de winter? Dat vogeltje wil ik wel eens van dichtbij zien."
Hij raapte een dikke tak van de grond en gooide die goedgemikt tegen de rug van de vrouw van de landheer. Nu kon de landheer zich niet langer bedwingen. Terwijl zijn vrouw uit de boom tuimelde, sprong hij met gebalde vuisten op zijn knecht af. Hij schreeuwde: "Nu is het genoeg, lelijke kwelduivel! Ik kan je wel wurgen! Je maakt me wanhopig en ziek! Ik heb er alles voor over om je te zien gaan."
"Aha, u maakt zich kwaad op mij!" zei de knecht.
"Ja, natuurlijk maak ik me kwaad. Ik kom er eerlijk voor uit. Ik ben kwaad, ik ben kwaad, ik ben kwaad! Ik zal je tweeduizend roebel betalen en als je daarna onmiddellijk opkrast doe je me een groot plezier."
Zo verdiende de knecht tweeduizend roebel. Hij betaalde de schuld van zijn broer en hield nog duizend roebel over. Met dat geld reisde hij terug naar huis. Daar vertelde hij alles aan zijn oudste broer en hij besloot met de woorden: "Toch was die landheer nog de kwaadste niet! Hij heeft gezorgd dat voor ons de kwade dagen voorgoed voorbij zijn!"
*   *   *
Samenvatting
Een grappig volksverhaal uit Armenië over iemand kwaad krijgen. Twee arme broers treden om de beurt bij een landheer als knecht in dienst. Die gaat een weddenschap met hen aan: degene die zich het eerst kwaad op de ander maakt, betaalt de ander 1000 roebel. De oudste broer verliest die weddenschap, maar de jongste lukt het door lui en trainerend gedrag de landheer verschrikkelijk kwaad te krijgen.
Trefwoorden
Basisinformatie
Bron
"Sprookjes en vertellingen uit Rusland" vertaald en bewerkt door Hans Werner. Deltos Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1972. ISBN: 90-10-30122-2
Populair
Verder lezen