dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Heer Halewijn


Eens zorgde de boze Halewijn voor veel onrust in de bossen en op het open land. Hij kon zo mooi zingen dat ieder meisje dat zijn gezang hoorde, hem absoluut moest volgen, waar hij ook heen ging. Als hij er een op die manier had gelokt, tilde hij haar achter op zijn paard, zijn schild hing hij aan het zadel en hij reed dan in wilde galop met haar het donkere bos in. Geen van die meisjes keerde ooit weer terug.
Toen hoorde op zekere dag Machteld, de dochter van een vorst, het verhaal over de boze Halewijn. Ze besloot het monster op te zoeken en haar zusters te wreken. En ze ging naar haar vader toe en sprak: "Lieve vader, laat mij naar Halewijn gaan!"
"Nee, mijn lieve dochter, die daarheen gaan, keren niet terug!"
Toen ging Machteld naar haar moeder en sprak: "Lieve moeder, laat mij naar Halewijn gaan!"
"Nee, mijn lieve dochter, die daarheen gaan, keren niet terug!"
Maar toen ze naar haar broer ging en sprak: "Lieve broer, laat mij naar Halewijn gaan," antwoordde deze: "Ga maar, mijn lieve zuster, ga maar. Maar denk om je eer en draag je kroon met waardigheid."
Daarna kleedde Machteld zich en maakte zich op alsof ze naar een feest ging. Ze droeg een zijden jurk en een met parels bezette mantel. Op haar hoofd droeg ze een gouden kroon. Ze ging naar haar vaders stal en zadelde het snelste paard. Schrijlings ging ze erop zitten en zingend reed ze door het bos.
Diep in het bos kwam Halewijn haar tegen en sprak: "Wees gegroet, mooi meisje met de heldere ogen en het gouden haar!" Hij wendde zijn paard en reed samen met haar verder. Toen ze langs een hazelaar kwamen, riep een witte duif: "Keer terug, mooi meisje, keer terug!"
Maar Machteld reed verder zonder angst. Ten slotte kwamen ze bij een bron. De grond er omheen was donker van het bloed. Daar sprong Halewijn van zijn paard en spreidde zijn mantel in het gras uit. Hij vroeg de mooie Machteld bij hem te gaan zitten. Dat deed ze. Maar toen zij omhoogkeek, zag ze in de top van een donkere den elf dode meisjes hangen. Halewijn zei: "Weldra zul jij de twaalfde zijn!" Hij keek haar recht in het gezicht om te zien of ze huilde, zoals de anderen hadden gedaan. Maar Machtelds blik was rustig en haar ogen bleven helder. Toen zei hij tegen haar: "Omdat jij de mooiste en dapperste van allen bent, mag jij je eigen dood kiezen. Zeg het maar, wil je bovenin de dennenboom hangen of in het koele water drijven of wil je het blanke zwaard kussen?"
"Dan kies ik het blanke zwaard, zoals dat past bij mijn hoofd!"
Toen ging Halewijn staan en trok zijn zwaard. Machteld stond echter voor hem en zei: "Trek je opperkleed uit opdat dat niet bedorven wordt, want meisjesbloed spuit erg ver."
Hij deed wat zij vroeg, draaide zich om om het kledingstuk uit te trekken en legde zijn zwaard naast zich neer. Machteld greep het en zie: nog voordat hij zijn kleding uitgetrokken had, lag zijn hoofd al aan haar voeten. Toen begon het hoofd te spreken: "Ga onder de dennenboom staan waaraan de meisjes hangen. Daar staat een pot met zalf, doe die op mijn hals!"
"Dat doe ik niet! Het hoofd van de moordenaar moet blijven liggen waar het ligt!"
"Pak dan de hoorn die achter aan mijn zadel hangt en blaas erop!"
"Dat doe ik niet, anders komen er andere moordenaars achter mij aan!"
Ze pakte het hoofd van Halewijn bij de haren en waste het in de bron. Het hoofd en het zwaard nam ze mee. En ze reed weer weg, schrijlings in het zadel zittend. Zingend reed ze door het bos.
Halverwege ontmoette ze Halewijns moeder en die vroeg: "Mooi meisje, heb jij mijn zoon ook gezien?"
"Uw zoon Halewijn ging op jacht. Maar hij zal nooit meer jagen! Uw zoon, Halewijn, is dood. Ik heb zijn hoofd hier in mijn schoot, rood van het bloed is mijn jurk." En Machteld trok het zwaard en bedreigde daarmee de oude vrouw, zodat die er snel vandoor ging.
Zingend reed Machteld verder tot ze voor de poort van haar vader stond. Ze blies op de hoorn als een held. Toen haastten haar vader en moeder, broer en zuster haar juichend tegemoet en jubelend groette ze het volk. Alle edelen van het land werden uitgenodigd voor een groot feestmaal.
Midden op de tafel stond het hoofd van Halewijn.
*   *   *
Samenvatting
Een middeleeuwse overlevering over Halewijn en Machteld. Machteld gaat naar de beruchte vrouwen- en meisjesmoordenaar Halewijn. In het bos komt ze hem tegen; ook haar wil hij vermoorden, maar omdat ze zo dapper is, mag ze zelf kiezen met welk middel. Ze kiest voor het zwaard, maar waarschuwt Halewijn dat meisjesbloed nogal spat. Hij draait zich om om zijn kleding uit te doen, maar dan pakt Machteld het zwaard en hakt Halewijns hoofd af. Als heldin wordt ze thuis onthaald.
Toelichting
Het lied van Heer Halewijn is een mondeling overgeleverde ballade over een prinses die naar Heer Halewijn in het bos wil gaan, maar dat niet mag omdat nog nooit iemand daarvan teruggekomen is. Haar broer geeft haar toestemming om te gaan, als ze haar eer maar bewaart. Heer Halewijn verlokt haar met een lied om haar daarna te doden. Hij is echter onder de indruk van haar schoonheid en vraagt aan haar hoe ze gedood wil worden. Ze kiest voor het zwaard (de adellijke manier, i.t.t. de galg). Dan blijkt echter dat de koningsdochter een list heeft bedacht: ze stelt voor dat Heer Halewijn zijn overkleed uittrekt, zodat het niet met haar bloed besmeurd zal raken. Terwijl hij zijn kleed uittrekt, grijpt zij haar kans en hakt zijn hoofd eraf. Ze stapt op haar paard en rijdt met het hoofd van Heer Halewijn naar huis. De koning is blij dat zijn dochter levend teruggekomen is en hij houdt een feestmaal.
De datering van het lied is onzeker. Het is, voor zover bekend, pas voor het eerst opgetekend in de 19e eeuw: rond 1830 noteerde J.F. Willems het van een los liedblaadje. Vorm, taalgebruik en onderwerp wijzen op een middeleeuwse oorsprong. Het lied zou dan eeuwenlang mondeling zijn overgeleverd (orale traditie) of eerdere noteringen zijn verloren gegaan.
Originele tekst:
Heer Halwijn zong een liedekijn;
Al die dat hoorde wou bij hem zijn.
En dat vernam een koningskind,
Die was zoo schoon en zoo bemind.
Zij ging voor haren vader staen;
'Och vader, mag ik naer Halewijn gaen?'
'Och neen, gij dochter, neen gij niet!
Die derwaert gaen en keeren niet.'
Zij ging voor hare moeder staen:
'Och moeder, mag ik naer Halewijn gaen?'
'Och neen, gij dochter, neen gij niet!
Die derwaert gaen en keeren niet.'
Zij ging voor hare zuster staen:
'Och zuster, mag ik naer Halewijn gaen?'
'Och neeen, gij zuster, gij niet!
Die derwaert gaen en keeren niet.'
Zij ging voor haren broeder staen:
'Och broeder, mag ik naer Halewijn gaan?'
t Is mij aleens waer dat gij gaet,
Als gij uw eer maer wel bewaert,
En gij uw kroon naer rechten draegt.'
Toen is zij op haer kamer gegaen
En deed haer beste kleeren aen.
Wat deed zij aen haeren lijve?
Een hemdeken fijnder als zijde.
Wat deed zij aen haer schoon korslijf?
Van gouden banden stond het stijf.
Wat deed zij aen haren rooden rok?
Van steke tot steke een gouden knop.
Wat deed zij aen haeren keirle?
Van steke tot steke een peirle.
Wat deed zij aen haer schoon blond haer?
Een kroone van goud en die woog zwaer.
Zij ging in haer vaders' stal,
En koos daer 't beste ros van al.
Zij zette haer schrijlings op het ros:
Al zingend en klingend door 't bosch.
Als zij te midden 't bosch moge zijn.
Daer vond zij mijn heer Halewijn.
'Gegroet!' zei hij, en kwam tot haer.
'Gegroet, schoon maegd, bruin oogen klaer!'
Zij reden met elkander voort
En op den weg viel menig woord.
Zij kwamen bij een galgenveld,
Daeraen hing menig vrouwenbeeld.
Alsdan heeft hij tot haer gezegd:
'Mits gij de schoonste vrouwe zijt,
Zoo kiest uw dood! Het is nog tijd.'
'Wel als ik dan hier kiezen zal,
Zoo kieze ik dan het zwaard voor al.
Maer trekt eerst uit uw opperst kleed,
Want maegdenbloed dat spreit zoo breed;
Zoo 't u bespreide het ware mij leed.'
Eer dat zijn kleed getogen was,
Zijn hoofd lag voor zijn voeten ras;
Zijn tong nog deze woorden sprak:
'Gaet ginder in het koren
En blaest daar op mijn horen,
Dat al mijn vrienden 't hooren.'
'Al in het koren gae ik niet;
Op uwen horen blaes ik niet.'
'Gaet ginder onder de galge
En haelt daer een pot met zalve
En strijkt dat aen mijn rooden hals!'
'Al onder de galge gae ik niet;
Uwen rooden hals strijk ik niet,
Moordenaers-raed doe ik niet.'
Zij nam het hoofd al bij het haer
En waschte 't in een bronne klaer.
Zij zette haer schrijlings op het ros;
Al zingend en klingend reed zij door 't bosch.
En als zij was ter halver baen,
Kwam Halewijns moeder daer gegaen:
'Schoon maegt, zaegt gij mijn zoon niet gaen?'
'Uw zoon heer Halewijn is dood;
Ik heb zijn hoofd in mijnen schoot;
Van bloed is mijnen voorschot rood!'
Toen ze aen haer vaders poorte kwam,
Zij blaesde den horen als een man.
En als de vader dit vernam,
't Verheugde hem dat zij weder kwam.
Daer werd gehouden een banket;
Het hoofd werd op de tafel gezet.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen