dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Kleine Jakob en de zeeslang


Jakob woonde op een boerderij, niet ver van de zee, samen met zijn moeder, zijn vader en zijn zes broers. En omdat hij de jongste en de kleinste was noemde iedereen hem kleine Jakob en liet hem de vervelende karweitjes opknappen waar niemand zin in had, zoals ganzenhoeden!
Op een dag bereikte de boerderij het nieuws dat de eerste, de grootste en oudste van alle zeeslangen, Meester Stor-Orm, uit de diepten van de oceaan naar de oppervlakte was gezwommen en dat hij zich, met zijn kop naar de kust en zijn staart naar de zee, in de volgende baai aan de kust geïnstalleerd had.
Meester Stor-Orm was onvoorstelbaar groot. Zijn kop stak uit de zee als een berg, zijn ogen waren net twee ronde, spiegelende meren en zijn lijf was zo lang, dat het als hij zich uitstrekte, over de Atlantische Oceaan heen reikte. Helemaal van Europa tot de kust van Noord-Amerika.
De eetlust van het monster was enorm. Maar zijn enige maaltijd was het ontbijt. Zodra de ochtendzon op zijn ogen scheen opende hij zijn brede bek en gaapte. "Aa-aahhhhhhh...." zo werd de frisse lucht naar binnen gezogen en "hoooooooo..." dan blies hij zijn kwalijke adem weer uit. Die adem rook naar bedorven vis. Het was een stank van rotting en bederf.
Meester Stor-Orm gaapte altijd zes keer. De zevende keer deed hij zijn bek open, liet zijn lange, beweeglijke, gespleten tong er uitschieten, graaide daarmee een enorm ontbijt bij elkaar en stak het naar binnen. Die tong van hem was zo sterk, dat hij een huis omver kon gooien en de mensen grijpen die er binnen zaten. Die tong kon in één keer een half dozijn koeien bij elkaar vegen of een boot vol vissers. Maar wat de mensen het meest beangstigde was dat die tong zo lang was, dat je onmogelijk kon gissen waar het monster de volgende keer zou toeslaan.
Toen Jakobs moeder hoorde over Meester Stor-Orm zei ze: "Er moet iets gedaan worden!"
Zijn vader zei: "Iemand zal hem moeten doden!"
"Ik wil het wel tegen hem opnemen," zei kleine Jakob, die zijn tenen zat te warmen bij het vuur. "Ik ben niet bang."
Zijn zes broers schaterden het uit en begonnen hem te plagen. "Kleine Jakob!" riepen ze. "Ons kleine broertje! De grote held!"
Nu was koning Harald, de heerser van het land, een oude man. Maar hij had nog altijd een wijs hoofd op zijn schouders en dus riep hij een vergadering van de Ding bij elkaar, dat was een raad van mannen die bij elkaar kwamen om wetten te maken en te regeren. En de koning zei hun dat er een dappere kampioen gevonden moest worden om Meester Stor-Orm te doden.
Meteen ging iedereen door elkaar praten.
"Hij kan niet gedood worden!" zei er een. "Zonde van de tijd om het te proberen!"
"Op de een of andere manier moeten we het hem naar de zin maken!" zei een ander.
"We zouden hem lekkere hapjes kunnen voeren," zei een derde. "Zeven lieflijke maagden, elke morgen vastgebonden op de rotsen... of misschien een prinses. Dan zou het monster ons verder met rust laten."
"Wacht!" zei de koning. "Wacht nog zeven dagen. Misschien vinden we een kampioen. En als die Meester Stor-Orm doodt, kan hij mijn enige kind, prinses Lieflijk Juweel, tot vrouw krijgen en mijn koninkrijk erven. Hij krijgt ook mijn kostbare zwaard, Sikker Snapper, dat mij werd geschonken door de god Odin zelf."
Het nieuws van de beloning die de koning uitloofde -een prinses, een koninkrijk en een zwaard - verspreidde zich door het rijk en alle landen eromheen. En zeven dagen later, rond het middaguur, verzamelde zich een grote menigte bij de kust. Kleine Jakob en zijn familie waren er ook, en de koning, zijn lieflijke dochter, alle Ding-leden en zesendertig vervaarlijk uitziende kampioenvechters.
Sommige kampioenen hadden een plan, en sommigen hadden nog geen idee hoe ze het zouden aanpakken. Maar allemaal stapten ze stoer kijkend rond totdat... Meester Stor-Orm zijn bek opendeed en een slaperige na-het-ontbijtgeeuw liet horen.
Foei! De stank van die adem was verschrikkelijk. Twaalf kampioenen vielen ter plekke flauw, twaalf werden misselijk en de laatste twaalf knepen hun neus dicht en gingen ervandoor.
"Ik zie dat er niet één kampioen meer over is!" zei koning Harald. "Dan zal ik morgen, voordat Meester Stor-Orm wakker wordt, zelf komen om tegen hem te strijden."
"U bent te oud, heer," zei de rentmeester. "Uw dagen van strijd zijn voorbij."
De koning trok zijn kostbare zwaard Sikker Snapper. "Bij mijn goede zwaard," zei hij, "ik zeg u allen, dat ik zelf eerder zal sterven dan dat mijn dochter of enige andere maagd wordt opgeofferd aan dat monster." Hij wendde zich tot zijn rentmeester en zei: "Rust een boot uit met twee sterke riemen, zet de mast overeind, houd de zeilen klaar om te hijsen en geef de bootsman bevel om de boot te bewaken tot ik morgen kom, voor zonsopgang."
Op weg naar huis zei kleine Jakob tegen zijn broers: "Ik zou wel met Meester Stor-Orm willen vechten. Heus. Ik ben niet bang."
Zijn broers lachten. "Kleine Jakob! De grote held!" riepen ze, en met z'n allen grepen ze hem en rolden hem stoeiend op de grond - zes tegen één - tot hun vader er een eind aan maakte.
Toen Jakob weer overeind kwam stak hij zijn kin in de lucht. "Ik had jullie allemaal aangekund!" zei hij. "Maar ik spaar mijn krachten - voor Meester Stor-Orm!"
Die nacht lag kleine Jakob stil in bed. Hij had zijn plannen klaar. Hij zou het opnemen tegen Meester Stor-Orm.
Zodra de anderen vast in slaap waren sloop hij naar buiten, besteeg zijn vaders paard en galoppeerde weg. Het was volle maan en de hemel was bezaaid met sterren, dus kon hij het pad naar de kust gemakkelijk vinden.
Toen hij bij een klein hutje kwam, sprong hij van zijn paard, maakte het vast aan het hek en liep naar binnen. Jakobs oude grootmoeder lag in haar bed te snurken, het turfvuur was afgedekt en smeulde en op de grond ernaast stond een ijzeren pot. Kleine Jakob bukte, haalde een gloeiend stuk turf uit het vuur, deed het in de pot en sloop weer even zachtjes weg als hij gekomen was. Grootmoeder hoorde niets. Alleen de grijze kat op het voeteneind van haar bed keek op en rekte zich uit.
De boot van koning Harald lag gereed, met de mast overeind, drijvend in het ondiepe water. In de boot zat de bootsman die zijn armen over zijn borst sloeg om zich warm te houden.
Kleine Jakob riep naar hem: "Het is een zeldzaam koude morgen! Waarom kom je niet aan de kant, een beetje heen en weer rennen om jezelf te warmen?"
"Van de boot gaan? Ik zou niet durven!" riep de bootsman terug. "De rentmeester zou me bont en blauw laten slaan als er vandaag iets misging met de boot van de koning!"
Kleine Jakob zette de ijzeren pot neer en begon met een stok in een rotspoel te porren, alsof hij schelpdieren zocht. Plotseling sprong hij overeind en schreeuwde: "Goud! goud! Hoera! Het glanst als de zon! Dat kan niet anders dan goud zijn!"
Dit was te veel voor de bootsman. In een wip was hij de boot uit, het zand over en zat hij op zijn knieën bij de rotspoel, speurend naar goud. En kleine Jakob? Hij pakte de pot met gloeiende turf, liep zachtjes over het zand, maakte het touw van de boot los, sprong aan boord, greep een riem en duwde af.
Tegen de tijd dat de bootsman weer opkeek, was kleine Jakob al op zee, met strakke zeilen en een flink gangetje er in. De bootsman was razend. Hij zwaaide met zijn armen en schreeuwde de kwaadste, grofste scheldwoorden die hij maar kon bedenken. Maar hij was machteloos.
Toen koning Harald, zijn rentmeester, de prinses en hun dienaren aankwamen, waren ook zij razend. En toen er een hele menigte nieuwsgierig volk aan kwam zetten, inclusief Jakobs familie, waren die ook niet bepaald blij. Maar wat konden ze doen? Alleen wachten en uitkijken. Intussen zette kleine Jakob in zijn kleine boot koers naar de grote kop van Meester Stor-Orm, die zo groot was als een berg en zeilde door. Toen hij vlak bij was, liet hij de boot tegen de bek van het monster aanlopen, streek het zeil, haalde de riemen binnen en rustte uit.
Langzaam kwam rond en rood de zon op boven een verre vallei. Zijn heldere stralen vielen op de twee grote ogen van Meester Stor-Orm en hij werd wakker. Wijd gaapte zijn bek en hij begon met de eerste van zijn dagelijkse zeven geeuwen voor het ontbijt.
Toen Meester Stor-Orm inademde, stroomde er een golf zeewater in zijn bek en door zijn keel - en de boot en Jakob werden mee naar binnen gezogen. Verder en verder, sneller en sneller werd de boot naar beneden gesleurd, door de keel van het monster, die hier en daar zacht verlicht werd door een zilverachtig, fosforescerend schijnsel.
Ten slotte werd het water ondieper en de boot liep vast. Kleine Jakob tilde de ijzeren pot op, sprong van boord en holde verder tot hij bij de lever van het monster kwam. Hij haalde een mes uit zijn zak, sneed een gat in de olieachtige lever en propte de gloeiende turf in het gat. Hij blies en blies tot hij dacht dat zijn lippen zouden barsten. Maar eindelijk vlamde de turf op, de olie in de lever siste en spetterde, er was een steekvlam en toen stond de lever in lichterlaaie.
Kleine Jakob holde terug naar de boot, zo snel als zijn benen hem konden dragen. Hij sprong erin en hield zich stevig vast. En hij was maar net op tijd. Toen Meester Stor-Orm de felle hitte van het vuur in zijn binnenste voelde, draaide en kronkelde en sloeg hij om zich heen met zo'n geweld, dat hij ging overgeven. De hele inhoud van de enorme maag van het monster rees als een vloedgolf omhoog in zijn keel, greep de boot, sleurde hem mee op de stroom, omhoog, omhoog en zijn bek uit, over de zee, tot hij hoog en droog op een zandduin belandde.
Maar niemand sloeg acht op kleine Jakob! De koning en alle mensen die waren komen kijken, en daarbij waren ook Jakobs grootmoeder en de grijze kat die door het tumult gewekt waren, gingen er allemaal vandoor naar de top van de dichtstbijzijnde heuvel.
In een ogenblik was kleine Jakob uit de boot en holde al snel achter hen aan om te ontsnappen aan de enorme golven die op de kust beukten terwijl Meester Stor-Orm heftig kronkelde en draaide.
Nu was het monster eerder meelijwekkend dan angstaanjagend. Zwarte rookwolken golfden uit zijn bek en neusgaten naarmate het vuur in zijn binnenste feller brandde. Hij sloeg heen en weer. Hij stak zijn gevorkte tong uit zijn bek omhoog naar de koele hemel. Hij schudde zijn kop en zijn tong viel zo hard en zwaar neer dat hij een reusachtige deuk in de aarde maakte waar de zee naar binnen stroomde. En die deuk werd de kromme zeestraat die nu Denemarken scheidt van Noorwegen en Zweden.
Meester Stor-Orm haalde zijn tong naar binnen en zwiepte nu zijn kop omhoog, hoger en hoger naar de koele lucht. Hij schudde zijn kop, en die kwam zo snel en zwaar naar beneden dat er een paar tanden uitvielen en in zee terechtkwamen. En dat werd de verspreid liggende eilandengroep die nu de Orkney-eilanden genoemd worden.
Weer ging zijn kop omhoog, hij schudde hem heen en weer en toen hij naar beneden kwam, vielen er nog een heleboel tanden uit. Dat werden de Shetland-eilanden.
En een derde keer ging zijn kop omhoog en toen hij naar beneden kwam viel de rest van zijn tanden eruit. Dat werden de Faroër-eilanden.
Toen rolde Meester Stor-Orm zich op, rond en rond tot een grote knoedel en stierf. En deze knoedel werd IJsland en het vuur dat kleine Jakob ontstak met de brandende turf brandt nog immer onder dat land. Zelfs nu zijn er nog bergen op IJsland die vuur spuwen.
Toen iedereen volstrekt overtuigd was dat Meester Stor-Orm dood was, kon koning Harald zich nauwelijks meer beheersen. Hij sloeg zijn armen om kleine Jakob heen en noemde hem zijn zoon, hij deed zijn koninklijke mantel af en legde hem om Jakobs schouders en hij gaf hem zijn kostbare zwaard, Sikker Snapper. En toen nam de koning de hand van de prinses en legde die in Jakobs hand.
En dus werd er bruiloft gevierd - en wat voor een bruiloft! Het feestvieren en dansen duurde negen hele weken lang. Alle mensen waren zo blij dat Meester Stor-Orm dood was en dat ze nu in vrede konden leven. En iedereen, ook zijn broers, was het erover eens dat kleine Jakob hun kampioen was en - een grote held!
*   *   *
Samenvatting
Een mythe van de Orkney-eilanden (Schotland).
Toelichting
Volgens de Scandinavische mythologie ligt er onder de zee een immense slang, zijn lijf in een lus om de hele aarde geslagen en zijn staart in zijn bek. Deze slang zal losbreken bij het einde van de wereld. Dan zal Thor, de dondergod, hem bevechten, maar het lot heeft beslist dat de giftige adem van de slang de god ten slotte zal doden.
Het verhaal van Meester Stor-Orm (Noors voor Groot-Slang) is afkomstig van de Orkney-eilanden, die net als de Shetland-eilanden een rijke erfenis van verhalen en volksgeloof uit hun Scandinavische verleden hebben bewaard. Hoewel ze nu onderdeel uitmaken van Schotland waren de twee eilandengroepen tot de tweede helft van de vijftiende eeuw trouw verschuldigd aan de koning van Noorwegen, en was het Noors nog altijd de voornaamste spreektaal in plaats van het Schots van de Laaglanden.
Op de Shetland-eilanden bestond het geloof dat er ergens in zee een slang woonde die er zes uur over deed om in te ademen en ook weer zes uur om uit te ademen. Dit was een verklaring voor eb en vloed, twee maal op een dag!
Naverteld uit Scottish Fairy and Folk Tales van George Douglas (red.), 1893; en The Folklore of Orkney and Shetland van Ernest W. Marwick, in 1975.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen