vrijdag 6 december 2024

Volksverhalen Almanak


Ombaq en Oemboel


De prins van Djenggala, die Raden Poetra heette, had twee echtgenoten, waarvan de ene Wadal Werdi heette en de andere Limaran. Op een dag kreeg Limaran een tweeling, twee jongens. Wadal Werdi was jaloers, dat Limaran kinderen had en zij niet. Uit afgunst stopte ze de tweeling in een kistje en verving ze door twee jonge hondjes. De tweeling liet ze de rivier afdrijven. Wadal Werdi speldde Raden Poetra op de mouw, dat de kinderen van Limaran er niet als jongetjes uitzagen, maar als jonge hondjes...
En inderdaad, toen Raden Poetra er naar kwam kijken, zag hij, dat het wel jonge hondjes leken. Aan zijn patih droeg hij op Limaran te verwijderen; te Wesi Asad moest ze tot haar hoofd begraven worden op een viersprong. De patih moest bekend maken dat de voorbijgangers haar mochten kwellen zoveel zij wilden, en als ze dat niet deden, ten minste hardop haar fout moesten verkondigen.
Nu willen we het hebben over het kistje met de tweeling. De vrouw van de Groene Reus was net naar de rivier gegaan om de was te doen. Daar zag ze een kistje de stroom afdrijven; ze ving het op, opende het en zag tot haar verbazing, dat er twee kleine jongetjes in lagen. Ze nam ze mee naar huis en stopte ze weg. Toen de Groene Reus thuiskwam, vertelde ze hem: "Man, ik heb een kistje in de rivier gevonden. Toen ik het deksel oplichtte, bleken er twee jongetjes in te zitten. Dit zijn ze!"
"Goed, wat wil je met ze doen, vrouw?"
"Ik wou ze grootbrengen, omdat ik zelf geen kinderen heb. Later pluk ik daar de vruchten van."
Toen er geruime tijd verstreken was en de jongens al groot geworden waren, werd de een Ombaq en de ander Oemboel genoemd. Op een dag moesten de jongens de Groene Reus luizen. Toen ze zijn haar losmaakten, zagen ze drie dingen. In de eerste plaats een vuurvlieg. Ombaq vroeg: "Wat is dat, grootvader, een vuurvlieg?"
"Dat is een tovermiddel: als ik met een vijand te doen krijg en ik haar laat vliegen, wordt het vuur."
Daarna vroeg Ombaq: "Wel, wat is dit, grootvader, een steentje?"
"Als je dat weggooit, kan het een berg worden."
En daarna: "Hé, dit is net een ranti vrucht."
"Als je dat weggooit, kan het een zee worden."
Ombaq nam de drie tovermiddelen weg.
De twee jongens kregen een influistering van de goden om weg te gaan en hun moeder bij te staan, die door rampspoed gekweld werd. Toen grootvader en grootmoeder Groene Reus sliepen, liepen de beide jongens weg. Grootvader Groene Reus werd wakker en riep Ombaq en Oemboel, maar ze kwamen niet. Om ze te krijgen liep hij hen door het bos achterna. De Groene Reus riep ze toe om stil te staan, maar zij namen het eerste tovermiddel, de vuurvlieg, die ze loslieten met de opdracht: "Vuurvlieg, pak de Groene Reus met je vuur en zorg dat hij doodgaat!"
De vuurvlieg veranderde in een mantel en viel de Groene Reus onhoorbaar op het lijf, zodat hij helemaal verbrandde.
Ombaq zei: "Broertje, laten we deze drie tovermiddelen vooral meenemen naar Raden Poetra van Djenggala."
"Goed, broer. Als Raden Poetra jou of mij mishandelen wil, dan zullen we het hem betaald zetten."
"Als je ze bij je hebt, kunnen ze ons geen kwaad doen."
"Kom broertje, laten we nu snel verder gaan om onze moeder uit haar ongeluk te verlossen."
De beide jongens gingen meteen op weg, en het duurde niet lang of ze waren in Djenggala gekomen. Ze kwamen nu bewoners van het rijk tegen. Ombaq vroeg aan een voorbijganger of het waar was, dat de echtgenote van Raden Poetra te Wesi Asad, midden op een viersprong begraven was.
De ander antwoordde: "Ja, het is me wat moois. Ik heb juist een omweg gemaakt, omdat nu eenmaal bepaald is, dat iedereen die daar komt en de koningin niet wil mishandelen, toch zeker haar fout hardop moet verkondigen."
De twee jongens haastten zich verder. Toen ze bij hun moeder aangekomen waren, bogen ze zich tot haar voorover en bevrijdden haar van de marteling. De beide jongens vertelden haar alles wat er gebeurd was. Ze gingen weg met hun moeder en vestigden zich in het bos. Op den duur werd dit een groot rijk, omdat er veel mensen kwamen wonen.
Nu willen we het hebben over Raden Poetra, die op een dag in het bos ging jagen. Hij zag dat er een dorp was, zo uitgestrekt als een koninkrijk. Hij zei tegen zijn patih: "Broeder! Hier is een nieuw groot dorp in het bos gekomen. Je moet eens onderzoeken of ik daar kan verblijven."
"Om u te dienen, heer!"
De patih ging naar het grootste huis, en daar trof hij Limaran met haar twee zoons.
Patih Prasanta sprak: "Duizendmaal vergiffenis, mag ik ook vragen van wie dit huis is?"
Limaran zei: "Broeder, ken je me niet meer?"
"O hemel, het is mijn meesteresse, die ik hier voor me zie! En die twee krijgshaftige jongemannen daar, wie zijn dat?"
"Dat zijn mijn zoons, broeder, met wie Wadal Werdi bedrog heeft gepleegd, en die ze met twee jonge hondjes verruild heeft, zodat ik veel geleden heb. Mag u hier wel komen, broeder?"
"Ja zeker, Raden Poetra heeft me gestuurd, om het dorp hier eens te bekijken omdat hier altijd vroeger een uitgestrekt groot bos geweest is."
"Ja, broeder. Ik heb dit dorp gesticht, met mijn twee jongens hier."
De twee jongemannen vielen haar in de rede: "Praat eens met vader. Want moeder heeft veel te lijden gehad in Wesi Asad; wij willen alleen maar dat haar recht gedaan wordt. Als vader uit eigen beweging geen gerechtigheid wil doen, dan dagen we hem uit, om het tegen ons op te nemen in toverkrachtige middelen."
"Goed, broeder, kom, laten we op weg gaan." De patih, Ombaq, Oemboel en hun moeder gingen naar Raden Poetra, en ze vertelden hem wat er allemaal gebeurd was. Raden Poetra wilde Limaran meenemen naar de rijkszetel. Ombaq zei echter: "Ik verzoek u, dat u moeder meeneemt naar Djenggala, maar ik smeek u Wadal Werdi naar de nederzetting te zenden, met een zadel op de rug, dan zal ik op haar rijden en haar mond op en neer doen gaan met de breidel, en dan zal ik ervoor zorgen, dat ze moeder begeleidt op haar tocht naar de rijkszetel."
Raden Poetra sprak tot zijn patih: "Roep die Wadal Werdi hierheen, en zeg, dat het mijn uitdrukkelijke wens is dat ze, wanneer ze hier gekomen is, terstond gegrepen zal worden en gebreideld en gezadeld. Geef haar aan mijn zoon Ombaq."
Al gauw was de patih te Djenggala gekomen, ging de vrouwenvertrekken in, en sprak tot Wadal Werdi: "Ik ben door Zijne Majesteit gezonden, met een halster. U moet nu mee naar het bos; zo wenst het Zijne Majesteit."
Toen vertrokken ze meteen. In de nederzetting van Limaran aangekomen, werd Wadal Werdi gegrepen, gebreideld, en gezadeld. Ze jammerde hartroerend.
Patih Prasanta zei: "Nou zul je je straf moeten ondergaan, omdat je de twee jongetjes voor jonge hondjes verruild hebt."
Om de beurt reden Ombaq en Oemboel op haar, zodat het een schouwspel werd voor de bevolking van het hele land. Toen ze aan het paleis van Djenggala gekomen waren, moest men Wadal Werdi begraven op de vroegere plaats van Limaran, tot aan de borst, en ze werd bewaakt door lijfwachten tot aan haar dood toe.
Verder wordt verteld, dat Raden Poetra en zijn vrouw Limaran weer vreedzaam leefden als voorheen.
*   *   *
Samenvatting
Een Javaans volkssprookje over een koninklijke tweeling. Uit jaloezie verwisselt een van de vrouwen van de prins van Djenggala zijn pasgeboren zoons met twee hondjes en zorgt ze ervoor dat de moeder van de kinderen gestraft wordt. De zonen groeien op bij een reus en zorgen er later voor dat hun eigen moeder in ere wordt hersteld.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen