dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Het grote geschenk


Het was een strenge, gure en wrede winter. De mensen verstopten zich in hun warme huizen, en gingen zo min mogelijk naar buiten, waar de ijskoude wind hen in het gezicht blies. Zelfs de dikste jassen hielden de snerpende kou niet tegen.
Koning Winter stond tevreden voor het grote raam van zijn paleis, dat geheel van ijs was gebouwd op de noordelijke kust van de Poolzee. Hij had zojuist zijn neven, Regen, Hagel en Sneeuw, bevolen mee te gaan met zijn oudste zoon, de Noordenwind, op een tocht naar de gematigde luchtstreek, en bedacht dat het geen gek idee zou zijn als hij zelf ook eens een ommetje ging maken.
Hij liet zijn vier poolberen voor zijn wagen spannen en reed zo ver zuidelijk als hij maar durfde, en keek intussen tevreden naar het werk dat zijn zoon en zijn neven hadden verricht.
Alle planten waren verdwenen, en de grond was bedekt met een dikke laag sneeuw, even mollig om te zien als zijn eigen witte berenpels. "Laten nu de bloemen maar eens proberen om hun kopjes op te steken uit die sneeuwlaag," zei Koning Winter bij zichzelf. "Nee, nee, ze moeten er de hele lange winter onder blijven, en wie weet, lukt het de Lentefee dit keer niet om de bloemen in het voorjaar tot leven te brengen."
Koning Winter reed langzaam terug naar zijn paleis, genietend van de stille witte wereld om hem heen.
De Noordenwind was teruggekomen van zijn lange reis. Hij voelde zich leeg en verdrietig. Die nacht had hij iets vreselijks meegemaakt: een hevige sneeuwval had een heel dorpje in de bergen bedolven. Er was maar één levend wezen aan de dood ontsnapt, een klein hummeltje, met haar als gesponnen vlas en ogen als blauwe bloemen. De Noordenwind had het kleine, bange, huilende schepseltje in zijn armen genomen en meegedragen door de bossen en over de bergen tot in het paleis van Koning Winter aan de Noordpool.
Nooit eerder was er zo iets gebeurd. Nooit eerder was het stemmetje van een huilend kind tot de Noordenwind doorgedrongen. Zijn hart klopte snel; het was een nieuw en wonderlijk gevoel, dat hem onrustig maakte.
Hij liep naar de grote zaal, waar Koning Winter op zijn troon zat. Naast hem zat zijn neef, de Sneeuwstorm. De Noordenwind voegde zich bij hen, ging in zijn diepe armstoel zitten en verzonk in gepeins. Langzamerhand werd hij kalmer.
Het was koel in de zaal. Geen vuurtje flikkerde in de haard, geen lampje brandde gezellig, maar de maan scheen met haar bleke licht door de hoge ramen naar binnen en deed de ijskristallen tegen de wanden glinsteren als zilver en juweel. De Noordenwind scheen alles behalve vrolijke gedachten te hebben, want hij zuchtte een paar maal diep. Toen hij zag dat Koning Winter en zijn neef de Sneeuwstorm in slaap waren gevallen, stond hij op en verliet zachtjes de zaal. In de voorhal van het paleis lag een stapel zachte pelzen. De Noordenwind legde er voorzichtig een aantal opzij tot hij het pakje gevonden had dat hij zocht. Voorzichtig tilde hij het op. Toen pakte hij een paar lange repen rendiervel, en voorzichtig bond hij het pakje hiermee aan zichzelf vast. In het pakje lag het kleine meisje, dat hij de naam 'Vlasbloem' gegeven had.
De Noordenwind begreep wel, dat hij het kleine meisje onmogelijk bij zich kon houden in het rijk van zijn vader, Koning Winter. Opdat niemand het kleine wezentje zou zien, had hij haar zolang in de voorhal tussen de warme pelzen gelegd.
En nu, nu had hij een oplossing gevonden voor het tere wezentje dat hij veilig tegen zich had aangebonden.
Met een enorme snelheid gleed de Noordenwind in zuidelijke richting langs de grond, en hij stopte niet, voordat hij bij een kleine rivier was gekomen die door een donker bos stroomde. Hij was nu minstens tweeduizend kilometer van het paleis van Koning Winter vandaan, en kon dus eventjes rusten. Hij hijgde van inspanning. Voorzichtig trok hij een slip weg van de pels waarin Vlasbloem gewikkeld was en keek naar het slapende kind. Plotseling werd het hart van de Noordenwind week, en hij verlangde het lieve kleine ding te kussen, maar hij wist dat zij het zou besterven van de schrik als hij het waagde. Daarom deed hij het niet, maar dekte haar weer lekker toe, en ging toen het pijnbos in. In het midden van dit bos hield hij stil en liet een schril gefluit horen, dat beantwoord werd door een zwakker gefluit in de verte. Onmiddellijk kwam er een kleine donkere man, gekleed in blauw fluweel, uit de duisternis van het bos te voorschijn, hij nam de baret met de grote paarse veer van zijn donkere krullen, maakte een buiging voor de Noordenwind en zei: "Wat kan ik voor u doen, Noordenwind?" - "Ik wou je meester spreken, de goede Sint Nicolaas. Is hij thuis?" - "Zeker, hij is thuis. Welke boodschap moet ik hem brengen?" - "Zeg hem dat de Noordenwind, de zoon van Koning Winter, hem graag wil spreken en hier op hem wacht." De knecht verdween en keerde kort daarna terug. "Mijn meester, Sint Nicolaas, nodigt u uit om bij hem binnen te komen, maar hij verzoekt u heel vriendelijk te zijn, en te denken aan zijn zachtmoedige hofgebruiken."
"Die boodschap was niet nodig," zei de Noordenwind, "want ik kom met en voor iets héél liefs. Nooit was ik vreedzamer gestemd dan op dit ogenblik..."
"Het spijt me," zei de donkere knecht zacht, "u heeft de Heilige Meester wel eens een ander beeld van uzelf gegeven... Wilt u mij volgen?" De Noordenwind klemde de kleine Vlasbloem met een teder gebaar tegen zich aan, toen hij achter de knecht aan door het bos liep. Plotseling stonden ze op een open vlakte; het maanlicht toverde schaduwen op het paleis dat voor hen lag. "Kom maar, volg me," zei de donkere knecht.
Even later stond de Noordenwind op de binnenplaats van het paleis. Een lange, brede trap leidde naar een verblijf dat op een soort keuken leek. Het zag er gastvrij, gezellig en zindelijk uit. In de houten schoorsteenrand stond met grote, duidelijke letters de uitnodiging gesneden: "Welkom zijn de hongerenden." De stenen vloer was met wit zand bestrooid, en de tafels en stoelen waren van eikenhout, zwart van ouderdom, evenals de dwarsbalken van de zolder, waarin allerlei figuren en spreuken waren uitgesneden.
In een grote zetel bij de haard zat een oude man in een donkerrode fluwelen mantel. Zijn volle witte baard hing golvend naar beneden. Zijn ogen fonkelden in zijn vriendelijke gezicht.
"Dag Noordenwind," zei hij glimlachend, terwijl hij zijn mantel wat dichter om zich heen trok. "Wat brengt jou ertoe om mijn vreedzame woning te betreden? Kom je namens Koning Winter of namens jezelf? Ach, het doet er ook niet toe, je bent welkom...!" Hij draaide zich half om naar zijn knecht. "Zeg, Piet, leg nog eens wat hout op het vuur en pook het maar flink op... 't Is altijd zo koud als de Noordenwind in de buurt is..."
Zwarte Piet deed snel wat hem bevolen was, terwijl de Noordenwind verontschuldigend zijn schouders ophaalde. Sint Nicolaas knikte vriendelijk naar hem. Dit gaf de Noordenwind moed om zijn pakje los te maken, en Vlasbloem, die nog altijd sliep, uit de zachte pels te voorschijn te halen. Hij vertelde de Sint hoe hij haar gevonden had. "Het is een vreemde boodschap die ik moet doen, goede Sint," zei hij zacht. "Het leed van dit kind heeft mij voor het eerst van mijn leven weekhartig gemaakt. Weet u, Sint, ik ben niet altijd zo koud en guur... Ik ben u dikwijls achternagegaan, als u met uw liefdevolle hart de kinderen blij ging maken met geschenken... Ja, ik heb u altijd in stilte bewonderd. Daarom ben ik ook nu naar u toegekomen om uw hulp te vragen voor dit kindje... Kom, Vlasbloemetje, word eens wakker," vervolgde hij en drukte zijn lippen heel zachtjes op de dichte oogjes van het kind, dat nu wakker werd, haar bloemenoogjes uitwreef met haar rosé knuistjes, en verwonderd om zich heen keek. Sint Nicolaas streek nadenkend over zijn baard: "Wat een trieste geschiedenis, Noordenwind," sprak hij, "maar we vinden er vast wel een oplossing voor."
Hij stak zijn hand uit om het kind te strelen. Tot zijn grote verrassing was Vlasbloem helemaal niet bang voor hem, en strekte beide armpjes naar hem uit. Hij nam het kind op schoot, en glimlachte toen het de armpjes om zijn hals sloeg en hem kuste.
De Noordenwind zuchtte opgelucht. "Gelukkig, ze is hier graag, ze is hier goed, ik laat haar dan nu maar hier... Vaarwel Sint Nicolaas! Ik ga..." De Sint maakte een klein gebaar, maar de Noordenwind verontschuldigde zich: "Nee, nee, ik heb geen tijd om te blijven. Koning Winter zal mij missen als hij wakker wordt... Ik moet nu gaan, vaarwel!"
't Was vijf december, Sint Nicolaasavond... In het huis van de boswachter heerste deze keer geen vrolijke stemming. Droevig zat de vrouw bij haar spinnewiel, treurend om haar kind, haar enig kind, dat kort geleden gestorven was.
"Kom aan moedertje," zei haar man, "houd nu eens even op met spinnen en kom eens bij het haardvuur zitten..."
"Och Jan, hoe kan ik dat nu doen?" vroeg de vrouw met een vriendelijk, maar droevig lachje. Toch stond ze op van haar spinnewiel en liep langzaam naar de andere kamer.
"Kom nu, je mag niet langer zo verdrietig zijn! Ons kleintje is nu immers van alle pijn en lijden verlost; laten we proberen een beetje vrolijk te zijn op Sint Nicolaasavond. Al was het maar om onze kleine vriend Olaf, vind je niet? Ach, hij is zo flink en sterk en jong. Toe, maak het een beetje gezellig vanavond, om hem een plezier te doen... Hij zal zo dadelijk wel komen, denk ik. Ach, hij is zo'n heerlijke, trouwe vriend voor twee zulke eenzame mensen als wij..."
"Je hebt gelijk, Jan," zei zijn vrouw, haar ogen afdrogend. "Voor Olaf zal ik het gezellig maken en wat speculaas bakken." Ze begon de kamer wat op te ruimen en nam uit een oude kast met mooi koperen beslag de mooie porseleinen kopjes, die ze niet meer te voorschijn had gehaald sinds de laatste Sint Nicolaasavond, die ze nog samen met hun kindje hadden doorgebracht.
Heel eenzaam en bedroefd zouden deze twee mensen het hebben gehad, als Olaf, de zoon van hun buren, er niet was geweest. Als hij zingend van zijn werk terugkwam, weergalmde het bos van zijn jonge, frisse stem en de boswachter zei, dat zijn werk hem altijd lichter viel als hij Olafs stem hoorde. En, toen hij eens uit een boom was gevallen en zijn been had gebroken, was het Olaf geweest, die hem op zijn sterke jonge schouders naar huis had gedragen. Geen wonder, dat ook zijn vrouw veel van de lieve jongen hield.
Dikwijls kwam hij hen 's avonds gezelschap houden en altijd wist hij zoveel liedjes, verhalen en grapjes, dat hij de langste winteravond kort maakte. Nee, 't was niet meer dan billijk dat zij om Olaf even hun verdriet probeerden te vergeten, al was 't alleen maar voor deze avond. En zo haalde de goede vrouw haar bakspulletjes te voorschijn, kneedde met bekwame vingers het speculaasdeeg, legde haar mooiste tafelkleed op tafel, en zette er haar beste porselein op. "Daar komt Olaf al," riep de boswachter van beneden. "Ja, ja, ik kom, ik ben er al," riep zijn vrouw terug. "Ik zie hem al. Maar wat draagt hij daar? Zeker iets, dat hij onderweg heeft opgeraapt." - "Ik draag een Sint Nicolaasgeschenk voor u," zei Olaf lachend, met zijn heldere stem. "Kom, laten we naar binnen gaan, dan zult u wel zien, wat het is!"
Vlasbloemetje was, nadat de Noordenwind haar bij Sint Nicolaas had gebracht, een hele tijd bij de Goedheiligman gebleven. In die week had ze al de hoekjes en gaatjes van zijn paleis doorsnuffeld. Ze had gezien hoe zijn Zwarte Pieten bezig waren alle soorten speelgoed te maken dat er maar op de wereld te bedenken was. Ze had staan kijken bij een paar Pieten die de poppen aankleedden; ze had op de houten paardjes gereden; ze had op de blikken trompetjes geblazen en op de trommels geslagen, totdat Sint Nicolaas watjes in zijn oren had gestopt, zo'n lawaai maakte het kleine ding. Het was allemaal heerlijk, vonden de Pieten en zij moesten er steeds weer om lachen. Vlasbloem mocht, wat hen betrof, het hele paleis ondersteboven trommelen en blazen, zo lief vonden ze haar. Toen kwam de Noordenwind even langs, om te kijken hoe zijn kleine beschermelinge het maakte. Hij schudde ernstig zijn hoofd en zei tegen de Hoofdpiet dat de Pieten druk bezig waren om zijn Vlasbloem erg te verwennen. Maar de Hoofdpiet lachte net zo hard als de andere Pieten, en zei dat het meisje precies mocht doen wat ze wilde.
Op een keer kwam Vlasbloem eens in de keuken, terwijl alle Pieten daar erg druk bezig waren om pepernoten en speculaaspoppen te maken. Het hummeltje at wel drie speculaaspoppen, handenvol pepernoten en twee suikerbeesten. Ze werd ziek; haar hoofdje klopte, haar maagje begon te draaien, en ze werd in haar bed gelegd met warme kruiken. Juist op dat ogenblik kwam de Noordenwind weer langs om naar zijn Vlasbloemetje te komen kijken. Weer schudde hij ernstig zijn hoofd, toen de Hoofdpiet hem vertelde wat er was gebeurd. De Noordenwind ging naar Sint Nicolaas, en sprak met hem. "Uw Zwarte Pieten verwennen het kleine meisje teveel. Vandaag heeft ze zoveel gesnoept, dat ze nu ziek in haar bedje ligt. Zou het niet beter zijn als ze bij eenvoudige, lieve mensen opgroeide, zodat ze gezelligheid, warmte en geborgenheid krijgt?"
"Tja," zei Sint Nicolaas, "misschien heb je gelijk..." Hij streek een paar maal over zijn baard. "Weet je, Noordenwind, ik ken een paar beste mensen, die haar zullen liefhebben en waarderen. Ik denk dat ons Vlasbloemetje bij deze mensen een heel fijn leven zal krijgen."
De dag vóór het Sint Nicolaasfeest werd het meisje door de Hoofdpiet in de armen van Olaf gelegd. "Olaf," zei de Hoofdpiet, terwijl hij met moeite zijn ogen droog hield, "ik heb hier het mooiste Sint Nicolaasgeschenk dat je maar kunt bedenken. Het is voor de boswachter en zijn vrouw." Hierna draaide hij zich om en verdween in het donker. Vlasbloem sliep, toen Olaf aanklopte bij de kleine boswachterswoning. "Kijk, mevrouw Goedhart, kijk nu toch eens wat deze avond u brengt! De knecht van Sint Nicolaas heeft gevraagd of u voor dit kleine meisje wilt zorgen. Hij had het over een Sint Nicolaasgeschenk..."
"Och Jan, kijk toch eens, een meisje, een klein lief meisje..." riep de vrouw, en tranen van blijdschap stroomden haar over de wangen.
"Moedertje," zei haar man, "we zullen van dit kind houden en voor haar zorgen alsof het ons eigen kleintje is..." Hij streelde Vlasbloem over haar wangetje. "Kom, kleine meid, vertel ons eens wie je bent, en waar je vandaan komt?"
Nu vertelde het meisje dat ze bij Sint Nicolaas had gelogeerd, en de boswachter en zijn vrouw luisterden vol verbazing. Hoe heerlijk Vlasbloem het ook had gehad bij Sint Nicolaas en de Zwarte Pieten, ze vond het nu toch ook weer prettig te wonen bij mensen van haar eigen soort. En het allerfijnst vond ze het om het lieve woord 'moeder' weer te kunnen zeggen...
Het werd een heerlijke Sint Nicolaasavond - de eerste van een hele reeks heerlijke Sint Nicolaasavonden, want Vlasbloem werd een lieve dochter voor de goede mensen, die haar een tehuis hadden gegeven. Zij en Olaf leefden als broer en zuster, en in heel de omtrek waren die twee bekend en bemind, omdat ze zo goed waren voor de armen en ongelukkigen, vooral als het tegen Sint Nicolaas liep.
Koning Winter regeert nog altijd in zijn paleis aan de Noordpoolzee, koel en ijzig.
Maar de Noordenwind brengt menig gezellig uurtje door met de oude Sint Nicolaas en zijn vrolijke Zwarte Pieten. Dan zit hij graag in een gezellig hoekje, en vertelt hun van Vlasbloem, en hoe ze opgroeit. Hij houdt nog altijd zielsveel van zijn vondelingetje. Nu en dan sluipt hij 's avonds naar het huisje in het bos en kijkt eens hoe ze het maakt. Maar Vlasbloem weet niet eens, dat het koele briesje aan het eind van een warme dag een bewijs is van de trouwe gehechtheid van de Noordenwind aan zijn lieveling...
*   *   *
Samenvatting
Een Sinterklaasverhaal van Nienke van Hichtum. Op een dag vindt de Noordenwind een kindje in een dorp dat door een zware sneeuwval volledig is bedolven. Hij neemt haar mee naar zijn huis bij Koning Winter, maar daar kan ze niet blijven. Dan brengt hij haar naar Sinterklaas die haar liefdevol opvangt en alwaar ze verwend wordt door de Zwarte Pieten. Uiteindelijk besluit Sinterklaas dat het beter is als het meisje weer bij echte mensen wordt ondergebracht...
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen