zondag 10 november 2024

Volksverhalen Almanak


Beowulf


Vele oude liederen verhalen van lang vervlogen tijden daar in het noorden, van het geslacht der Skylden, een geslacht van Deense heersers.
Zo was er eens een Skyldenkoning, Hrothgar, onverschrokken in oorlogs- en mild in vredestijd, die met Gods hulp het prachtige Heorot bouwde, dat van heinde en ver edelen aantrok die de prachtige gebouwen wilden zien en die zich in de feestzaal wilden verzadigen aan spijs en drank.
Naam en faam van Heorot verbreidden zich niet alleen over heel het Denenland, maar zelfs tot ver over de grenzen, evenals de gastvrijheid en wijsheid van de koning. Maar op een dag viel over de met kostbare houtsoorten betimmerde en met geweien versierde feestzaal de schaduw van ontzetting en rouw. Het was geen vijandelijk leger dat gekomen was om te plunderen, neer te branden en te moorden; de dood kwam met de avondschemering uit een nabijgelegen meer.
De zon neigde zich ter kimme, de dag liep ten einde, de harpen en de stemmen van de barden, die de schepping der wereld hadden bezongen, verstomden. In de feestzaal heerste een diepe stilte die alleen onderbroken werd door het ademen van de slapenden. Daar dook uit de diepte van het meer de reusachtige, afschuwelijke Grendel op die onder dekking van de duisternis ongehinderd doordrong in Hrothgars slot. Zijn gloeiende ogen ontdekten daar dertig weerloze slachtoffers - dertig slapende krijgers. En nauwelijks had het ondier zijn klauwen in zijn eerste slachtoffer geslagen of het werd door bloeddorst bezeten: Grendel verscheurde en doodde als een dol geworden roofdier zolang er zich in de feestzaal nog iets bewoog en hij zich aan bloed te goed kon doen. Het doodsgeschrei der slachtoffers wakkerde zijn moordlust nog meer aan. Daarna veegde hij de dertig levenloze ongelukkigen met één greep als een gruwelijk boeket bij elkaar en sleepte hen nog voor de ochtendschemer naar zijn hol op de bodem van het meer. Alleen het scharlaken bloedspoor, dat bij het aanbreken van de dag zichtbaar werd, getuigde van zijn wandaad.
In één nacht veranderde Hrothgars gelukkige land in een jammerdal. Van zorgen vervuld, trachtte de koning zijn onderdanen te troosten en te kalmeren; hij zag de toekomst donker in.
En met recht - de volgende nacht al kwam de verschrikking terug. Niemand zag kans Grendels wandaden te voorkomen en wie hem in de weg liep, ontkwam hem niet. Overdag zocht men hem tevergeefs, het diepe meer hield het afgrijselijke geheim goed verborgen.
Zo verloor Heorot nacht op nacht, maand op maand, winter op winter zijn bewoners en werd een stad des doods. Vergeefs hoopte de vertwijfelde koning het monster met goudschatten te kunnen verleiden - Grendel raakte het goud niet aan, want God beschermde de koning en zijn schatten tegen de klauwen van de draak.
Twaalf lange jaren zaaide de demon die, ondanks zijn afschuwelijke macht, tegen allen gezamenlijk machteloos geweest zou zijn, angst. Toentertijd zongen de barden nog slechts treurige liederen en allengs drongen deze klaagzangen door tot in de verste landen.
In het twaalfde jaar kwamen ze ook Beowulf, neef van Gotenkoning Hygelac, ter ore.
Beowulf was jong, dapper en sterk en bij het horen van deze liederen kromp zijn hart ineen. Hij overlegde niet lang, koos veertien wakkere krijgslieden uit en liet een snel schip bouwen om hen naar het Deense land te brengen.
De voorbereidingen waren weldra getroffen. Aan boord fonkelden de wapenrustingen, de schilden en de zwaarden der helden, en Beowulf gaf bevel tot de afvaart. Als een ongeduldige vogel stak het schip zijn kop in de golven die bruisend op het strand sloegen en eerst toen de volgende dag de zon weer opkwam, bleef het stil liggen. De strak staande zeilen vielen slap, de kiel schuurde over de grond. Ze gingen voor anker aan de voet van zonovergoten heuvels - in Denemarken.
Doch toen zij luide de hemel dankten dat de gevaarlijke zeereis zo voorspoedig was verlopen, klonk er plotseling vanaf een hoge heuvel een stem: "Wie bent u en waarom komt u in volle wapenrusting?"
Beowulf keerde zich om en zag een ruiter in galop de heuvel afkomen, recht op hen af. Het was een van Hrothgars krijgers en pas toen deze stilhield, antwoordde Beowulf: "Wij zijn Goten uit Hygelacs rijk. Als het waar is wat de barden zingen, dan komen wij u helpen. Deze mannen," Beowulf wees op zijn veertien getrouwen, "vrezen niets en niemand en ik ben de zoon van de beroemde Ecgtheow wiens lange leven een ononderbroken keten van onvergankelijke heldendaden is."
"Ik hoop dat het niet bij deze woorden blijft," was het antwoord van de ruiter en hij ging verder: "Ik breng u naar het slot Heorot. Mijn mannen zullen zich om uw schip bekommeren."
Kort daarop, toen het schip stevig verankerd langs de kant op de golven schommelde, begaven de Goten zich met hun gids op weg naar Hrothgars burcht. Bij de poort gekomen, nam de ruiter afscheid van hen: "U bent er. Ik moet nu terug naar mijn post aan zee... Moge God u bijstaan!" Daarop wendde hij zijn paard en reed weg.
Over een met kostbare stenen geplaveide weg begaven Beowulf en zijn metgezellen zich naar Hrothgar. En terwijl ze nog vol bewondering naar de pracht en praal van de koningszaal keken, stond Beowulf reeds voor de heerser voor wie hij zich, het hofgebruik volgend, diep boog.
Hrothgars gelaat, sterk verouderd en met diepe vouwen doorgroefd door de verschrikkelijke beproevingen van de afgelopen jaren, lichtte op bij het zien van het groepje dappere mannen. "Welkom, zoon van de dappere Ecgtheow, welkom met je getrouwen! Waarlijk, je had geen zwaardere taak op je kunnen nemen en al heb je dan de kracht van dertig mannen in je armen, ik moet je toch waarschuwen. Vele helden hebben al de nacht in Heorot doorgebracht, maar geen heeft de ochtend beleefd. Grendel brak hun lansen alsof het strohalmen waren en verslond hun lichamen als waren het vliegen..."
"Wees gegroet, koning Hrothgar," antwoordde Beowulf. "Wacht mij hier de dood, dan heeft dat zo moeten zijn; maar ik wil mijn leven zo duur mogelijk verkopen en met Grendel tot de laatste druppel bloed vechten en wel zonder zwaard en schild, want die zouden mij van geen enkel nut zijn."
De Denen betuigden hun bijval; daarna schaarden allen zich rond de tafel. De fonkelende wapenrustingen en de schoonheid der hofdames deden aan voorbije jaren denken. En toen de koningin, getooid met fraaie sieraden van goud en edelstenen, zelf kwam om met de gast de beker te heffen, zwoer Beowulf andermaal: "Of ons schip keert met overwinnaars terug die de dronk van de koningin hebben verdiend, of het blijft aan het Deense strand achter als een grafteken voor de vrienden die eervol voor u in de strijd zijn gebleven."
Het was al stil geworden in de zaal; nog eenmaal drukte Hrothgar de hand van Beowulf, daarna namen de Denen afscheid van hun gasten en toen de avondschemer viel, verlieten ze hen om zich in veiligheid te brengen. Beowulf gaf zijn veertien getrouwen bevel te gaan slapen. Zij legden zich neer en waren snel ingesluimerd. Alleen hun aanvoerder, die schild en zwaard had afgelegd, probeerde gespannen met zijn ogen het duister te doorboren...
Hij behoefde niet lang te wachten; rond de slanke torens van de burcht floot het als bij een opkomende storm en direct daarop kondigden krakende balken en afbrokkelende muren aan dat de vijand in aantocht was.
En daar was hij al: afschrikwekkend wanstaltig en slijmerig glad met gloeiende, rollende ogen. Hij dorstte naar bloed en verwachtte helemaal niet dat hij zo'n rijke buit zou vinden.
Onverwijld stortte hij zich op de eerste slaper, doodde hem met een enkele slag van zijn klauw en zette zijn wolfstanden in het lichaam om het bloed te drinken.
Daarna tastte hij met zijn klauwen naar het volgende slachtoffer. Maar wat is dat? In plaats van een aardworm te pakken en te verscheuren, voelt Grendel zelf een ongekend krachtige greep en een plotselinge hevige pijn. Beowulf heeft toegegrepen, Beowulf wiens kracht die van dertig helden evenaart! Tevergeefs probeert het monster zich uit de wurggreep te bevrijden. Het voelt dat zijn laatste uur geslagen is. Het wil vluchten, maar de vijand laat niet los, integendeel, hij breekt het ondier de ledematen. Grendel krimpt ineen van pijn en stort met zo'n slag terneer dat de burcht op zijn grondvesten schudt.
Steeds luider wordt het strijdrumoer. De muren wankelen, het gedreun is in heel Denemarken te horen en vervult de mensen met doodsangst.
De Goten snellen hun aanvoerder te hulp, maar hun zwaarden en lansen kunnen het hart van het ondier niet bereiken.
Beowulf zet de strijd onverminderd voort. Grendel verliest veel bloed en wil zich met een laatste, geweldige ruk losscheuren, maar een ondraaglijke pijn in de schouder doet hem een alles doordringend gebrul uitstoten en zijn schrikwekkende arm valt verlamd op de vloer; het ondier wankelt naar buiten en zoekt stervend zijn weg naar het meer...
Beowulf gaat hem niet achterna. Eerst 's ochtends, toen Hrothgars mannen de zaal binnenstroomden om met eigen ogen de arm van Grendel te zien die hen jarenlang met de dood bedreigd had, volgden ze gezamenlijk het purperen bloedspoor. Grendels doodstrijd zagen ze echter niet. Slechts het bloedkleurige water van het meer bewees dat het monster daarin voor eeuwig begraven lag.
Als een lopend vuurtje deed het vreugdevolle nieuws over Beowulfs heldendaad de ronde door het gehele land. En nog voor de zon haar hoogste stand had bereikt, kwamen al over land en zee de machtigen toegestroomd.
Koning Hrothgar, naar de gruwelijke trofee ziend, dankte de held: "Zelfs al zou ik je al mijn bezittingen schenken, dan nog zou ik mijn dankbaarheid niet voldoende tot uitdrukking hebben gebracht. Misschien kan ik je daarmee belonen, dat ik je als mijn eigen zoon zal beschouwen en je een goede vader zal zijn."
"Met Gods hulp hebben wij gezegevierd," antwoordde Beowulf. "Ik had alleen graag gezien dat het monster hier onder mijn handen was bezweken, want wie weet wat de diepte van het meer nog voor ons verbergt."
Daarop begaven allen zich naar de feestzaal waar het al gauw op een bijenkorf leek. De mede vloeide in stromen, er werd veel gelachen en de liederen die de barden ten beste gaven waren de vrolijkste ooit in deze feestzaal ten gehore gebracht. Ook de koningin nam met haar gevolg aan de algehele vreugde deel en koning Hrothgar overlaadde Beowulf nog tijdens het gastmaal met geschenken: een geheel met goud doorstikte banier, een wapenrusting, een schitterend zwaard en acht edele paarden met kostbare zadels. De koningin voegde er een gedreven gouden ring aan toe, een harnas en een halsketting.
En wederom klonken de harpen en de stemmen van de mannen die het verleden lovend bezongen.
Eerst 's avonds laat begonnen de gasten op te breken. Ditmaal echter bleven Beowulf en de zijnen niet in de zaal achter; naar oud gebruik hielden de Denen hier de wacht...
Terwijl op Heorot deze vreugdevolle dag ten einde liep, weergalmde het hol op de bodem van het meer van het geweeklaag van de heks. Want Grendel had daar niet alleen gewoond, maar samen met zijn moeder. Haar had hij dag in dag uit zijn buit gebracht en bij haar had hij zijn laatste adem uitgeblazen. En zoals Grendel het mensengeslacht had gehaat en vervolgd, zo dorstte nu zijn moeder naar wraak. Hoewel ze zich nog nooit uit het water had gewaagd, dreef de toorn haar nu uit haar schuilplaats.
Als een vampier vloog ze op het slot af en drong de feestzaal binnen. De Denen waren direct op de been en gedekt door hun schilden naderden ze stap voor stap deze nieuwe demon. Nu pas werd de heks er zich van bewust dat zij niet zo sterk was als haar zoon. Ze sloeg op de vlucht en daarbij lukte het haar nog iets buit te maken: Grendels arm en één der Denen.
Dat was Hrothgars trouwste raadgever - Aeschere genaamd, en toen de koning de volgende ochtend het bericht over zijn dood vernam, werd het hem weer bang te moede. "Nog eenmaal vraag ik je om hulp," zei hij tot Beowulf. "God geve dat het de laatste maal is. Aeschere's dood is voor mij een zwaar te dragen verlies..."
"Gaarne wil ik u helpen, koning, en daarom zullen wij niet aarzelen, maar onverwijld handelen. Aan die nachtmerrie moet een eind komen!"
Ze braken op. Met koning Hrothgar aan het hoofd volgden ze zonder moeite het duidelijke spoor dat de heks met het door haar meegesleepte lijk van 's konings raadgever had gemaakt. Het spoor voerde over rotsige paden, door bossen en struikgewas naar de klippen boven het meer. Hier eindigde het - op een hoge rotspunt hing Aeschere's huid, een gruwelijke hoon voor de achtervolgers.
Toorn en rouw weerklonken in het geschal der strijdhoorns dat diep in het water doordrong. En tegelijkertijd scheerden er merkwaardige wezens over het wateroppervlak als vluchtende reuzenwormen of slangen. Voor Beowulf was dit het bewijs dat hij de vijand daar zou aantreffen. Zonder verder na te denken sprong hij in het water.
Lang, heel lang zonk hij naar beneden en toen hij eindelijk grond onder zijn voeten voelde, kreeg hij geen tijd meer om rond te kijken. De heks vloog op hem af om hem te verscheuren, maar haar klauwen konden aan Beowulfs harnas geen houvast vinden en langzaam naderde de held het hol, waarbij hij door zonderlinge monsters, die zich van alle kanten op hem stortten, in het nauw werd gedreven.
Nauwelijks was hij over de drempel of hij bleef stokstijf staan: hier was geen water te bekennen en de flakkerende vlammen van een vuurtje verlichtten het hol! Daar zag hij het vormloze vrouwmens dat zich opnieuw op hem wierp. Hij trok zijn zwaard en gaf haar een geweldige slag. Maar ziet - de stalen kling verwondde de heks niet. Integendeel, zij stortte zich op Beowulf, wierp hem neer en trachtte met een dolk een einde aan zijn leven te maken.
Zonder zijn harnas was Beowulf beslist verloren geweest. Maar hij schudde het wijf van zich af, stond op en ontdekte aan de wand een zwaard: nimmer had hij er een gezien dat zo groot en zo zwaar was. Hij pakte het beet met de kracht van dertig mannen en doorstak het hart van de heks, die onmiddellijk dood neer zeeg. Een zonnestraal die door het water de grot binnendrong viel op Grendel. Beowulf huiverde, hoewel het monster niet bewoog: ook in de dood was het nog afschrikwekkend. De held hief het reusachtige zwaard voor de laatste slag. Als bewijs van zijn triomf sloeg hij Grendels kop af en keerde daarmee op de oever van het meer terug.
Hij verheugde er zich al op koning Hrothgar te verrassen, maar toen hij bovenkwam zag hij alleen zijn getrouwe Goten staan. Ze kwamen hem juichend tegemoet, blij dat hij nog leefde. "We hebben urenlang staan wachten," verklaarden ze, "en toen het hele meer een rode tint kreeg, dacht koning Hrothgar dat het door uw bloed gekleurd werd en keerde met zijn mannen naar Heorot terug. Alleen wij hebben de hoop op uw terugkeer niet opgegeven."
Avonturen beginnen, maar eindigen ook. Beowulf werd, nadat hij zijn laatste verwoede strijd in het land der Denen roemrijk had beëindigd, door heimwee overvallen. Al de volgende dag nam hij afscheid van koning Hrothgar, die hem met nog twaalf kostbare geschenken overlaadde en keerde naar zijn vaderland terug.
Zijn dappere daden maakten hem niet alleen tot een held die door barden in alle talen werd bezongen, maar ook, na de dood van zijn oom, tot koning over zijn volk dat hij vijftig vredige jaren met verstand en beleid regeerde.
*   *   *
Samenvatting
De sage over de strijd van Beowulf met het monster van Heorot. De ontvangstzaal Heorot, gebouwd door de Skyldenkoning Hrothgar, wordt geteisterd door een monster dat in een diep meer woont. Dat komt Beowulf, de neef van de Gotenkoning Hygelac, ter ore. Hij besluit de Denen te hulp te komen en gaat een gevaarlijke strijd aan met het monster.
Toelichting
Beowulf is een Oud-Engels heroïsch, episch gedicht, geschreven in de allitererende versvorm. Het is het oudste epische gedicht dat in een taal geschreven is die duidelijk een oude vorm van het huidige Engels is. Men is het niet eens over de precieze datum, maar men schat dat het manuscript uit de 10e eeuw stamt. Er is echter meer onzekerheid over de oorsprong van het gedicht zelf. Er komen enkele archaïsche woorden in het werk voor die suggereren dat het gedicht uit de 8e eeuw stamt, misschien zelfs de eerste helft ervan.
Het gedicht is over het algemeen een fictief werk, maar er komen personen in voor die mogelijk echt bestaan hebben, en gebeurtenissen die waarschijnlijk plaatsvonden tussen de jaren 450 en 600 in Denemarken en Zuid-Zweden.
Het gedicht verhaalt over de strijd van Beowulf tegen het trolachtige monster Grendel. Dit monster tiranniseert al twaalf jaar lang Heorot, de grote zaal gebouwd door Hrothgar, koning der Denen. Als Beowulf, neef van koning Hygelac der Goten, hoort van de moorden gepleegd door Grendel, schiet hij te hulp met veertien van zijn mannen. Beowulf en zijn gevolg overnachten in Heorot, en in het holst van de nacht valt Grendel aan. Ook nu weer verrast hij een van de slapende mannen, rijt hem open en verslindt hem geheel. Als hij ook Beowulf wil grijpen, weet deze hem in een gevecht te doden. Later rekent hij ook nog af met Grendel's moeder. Aan het eind van het verhaal, wanneer hij zelf reeds vijftig jaar lang koning der Goten is, moet hij het tegen een vuurspuwende worm (een draak) opnemen, die hem echter doodt. Zijn neef Wiglaf doodt de draak alsnog en wordt de nieuwe koning.
Het gedicht geeft een voorstelling van een voorchristelijke samenleving gebaseerd op oorlog, waarin de relatie tussen de koning en zijn onderdanen een zeer belangrijke rol speelt. Deze relatie bestaat hierin dat de koning zijn onderdanen beschermt in ruil voor wapens, voedsel, goud, et cetera.
De samenleving uit het gedicht heeft familiebanden tevens hoog in het vaandel staan: als een familielid gedood wordt, is het de taak van de nabestaanden om zijn dood te wreken op zijn moordenaar; dan wel door hem ook te doden, dan wel door hem te dwingen een som geld te betalen (weergeld). Als één van de misdrijven van Grendel wordt dan ook genoemd het feit dat hij niet wil onderhandelen over weergeld. Bovendien wordt de wereld van Beowulf geregeerd door de lotsbestemming. Zijn overtuiging, dat het lot hem in zijn macht heeft, is een belangrijk aspect van de handelingen van Beowulf in het gedicht, terwijl de verteller duidelijk vanuit een christelijk perspectief spreekt; opvallend is daarbij dat de verteller de heidense rituelen die hij beschrijft niet veroordeelt, maar eerder blijk geeft van medeleven met deze mensen, die niet weten van het bestaan van God.
Wetenschappers zijn het er niet over eens of Beowulf een heidense of christelijke inslag heeft. De personages uit het gedicht zijn duidelijk heidens, maar de verteller plaatst de gebeurtenissen steevast in een christelijke context, door Grendel als nazaat van Kaïn te betitelen. Sommige theorieën poneren dat Beowulf een vertaling is van een ouder Germaans verhaal, opnieuw verteld voor een christelijk publiek.
Er zijn verscheidene vertalingen gemaakt van het gedicht, de een geslaagder dan de ander. De Ierse dichter Seamus Heaney heeft een bekende vertaling geleverd.
Nederlandse vertaling van Beowulf door Jan Jonk als proza of als stafrijm.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen