maandag 7 oktober 2024

Volksverhalen Almanak


De betoverde prinses


In een zeker koninkrijk ergens ver hier vandaan, leefde eens een rijke koopman die een zoon had, die Iwan heette. Op een dag laadde de koopman zijn schepen vol met handelswaar, liet zijn huis, zijn winkels en magazijnen achter onder de hoede van zijn vrouw en zoon en ging op reis naar verre landen.
En zo zeilde hij over de zeven zeeën, één maand lang, twee maanden lang, drie maanden lang. Hij wierp het anker uit in talloze vreemde havens, kocht daar van allerlei handelswaar en verkocht er de goederen die hij zelf had meegenomen en maakte op die manier grote winsten. Gedurende deze tijd beheerde Iwan de winkels en magazijnen van zijn vader en deed dat op zo'n voortreffelijke wijze, dat ook hij goede zaken deed en veel geld verdiende. Hij verdiende zoveel geld, dat al gauw de andere kooplieden en de voorname burgers van zijn stad jaloers op hem begonnen te worden.
"Waarom is die Iwan toch zo gelukkig in het handeldrijven? Hij berooft ons van al onze klanten, zodat er niemand meer in onze winkels komt kopen," mopperden ze. En op een goede dag staken alle kooplieden en burgers van de stad de koppen bij elkaar om een middel te vinden, zodat Iwan niet verder zou kunnen gaan met zulke grote winsten te maken. En zo besloten de kooplieden en burgers van de stad waar Iwan en zijn moeder woonden, om de burgemeester te verzoeken, Iwan verder te beletten het beroep van koopman uit te oefenen.
"Want," zo schreven ze in het verzoekschrift dat ze bij de burgemeester indienden, "Iwan, de zoon van die en die koopman, is niet waardig nog langer deel uit te maken van ons koopmansgilde, omdat hij een dief en een dronkaard is."
En zo werd de arme Iwan uit de koopmansstand gestoten en veroordeeld om een jaar lang als gewoon soldaat dienst te nemen in het leger.
Zijn haar werd hem afgeschoren - want als soldaat moet je in Rusland met een kaalgeschoren hoofd lopen - en daarop trok hij naar de dichtstbijzijnde garnizoensplaats om zich in de kazerne te gaan melden.
Iwan was niet één jaar, maar tien jaar lang soldaat. Toen vroeg hij aan zijn commandant, of hij voor zes maanden met verlof mocht gaan, om zijn vader en moeder in zijn geboortestad te bezoeken. De koopman en zijn vrouw waren ten zeerste verheugd, toen ze hun zoon weer bij zich hadden. Iwan verbleef zes maanden in het ouderlijk huis, maar toen brak het tijdstip aan, dat hij weer naar zijn kazerne moest terugkeren.
Op de dag van zijn vertrek leidde zijn vader hem naar de met goud en zilver gevulde kelders van het koopmanshuis en zei: "Geliefde zoon, neem vóór je weer weggaat net zo veel goud en zilver uit mijn kelders als je maar wenst."
Nou, dat liet Iwan zich geen twee maal zeggen. Hij propte zijn zakken vol met kostbaarheden, nam afscheid van zijn ouders, besteeg het paard dat zijn vader voor hem gekocht had en aanvaardde de terugtocht naar de stad waar zijn kazerne was.
Iwan was erg bedroefd, dat hij nu in zo lange tijd zijn vader en moeder weer niet zou zien en om zich een beetje op te vrolijken, steeg hij onderweg in een herberg af om een goed glas wijn te gaan drinken. Hij dronk een groot glas, en nóg een, en nóg een... en het eind van het liedje was, dat Iwan dronken werd en al spoedig in een diepe slaap viel om zijn roes uit te slapen.
En toen gebeurde het, dat tijdens zijn slaap andere dronkaards zijn zakken leeg roofden, zodat Iwan de volgende morgen bij het ontwaken bemerkte, dat hij geen kopeke meer bezat. Diep teleurgesteld vervolgde hij zijn weg naar de garnizoensplaats. Deze lag echter enige dagreizen van zijn geboortestad af, zodat Iwan onderweg moest overnachten. Toen de avond viel, bevond hij zich juist bij een herberg, die aan de kant van de weg stond en Iwan besloot daar de nacht door te brengen. Voor de herberg stond echter een bord, waarop geschreven stond, dat ieder die de nacht in de herberg wilde doorbrengen, honderd roebel moest betalen. Wat moest Iwan nu doen? Hij bezat geen rooie cent, maar wilde aan de andere kant toch ook liever niet de nacht onder de blote hemel blijven. Bovendien rammelde zijn maag van de honger. Hij aarzelde dan ook niet en ging de herberg binnen, waar de waard hem met vreugde ontving en meteen maar vast de tafel voor hem ging dekken. En nu duurde het niet lang, of Iwan zat voor een wel voorziene dis en liet zich spijzen en dranken uitstekend smaken.
Toen hij klaar was met eten, ging hij echter met een zorgelijk gezicht voor zich uit zitten staren. "Waarom ben je zo bedroefd, mijnheer de soldaat?" vroeg de waard "Toch niet, omdat je misschien geen geld hebt om mij te betalen?"
"O nee, dat is niet de reden," antwoordde Iwan. "Geld heb ik meer dan genoeg. Maar ik maak er mij zorgen over, dat, nu ik zelf zo weldoorvoed en verzadigd ben, mijn paard nog altijd honger lijdt."
"O, maar dat is helemaal niet het geval, mijnheer de soldaat. U kunt zich er zelf van gaan overtuigen, dat uw paard volop haver en hooi heeft. Ik heb zojuist de stalknecht nog opdracht gegeven goed voor uw paard te zorgen," zei de waard.
"Dat weet ik allemaal wel, maar mijn paard heeft nu eenmaal de gewoonte, alleen te willen eten, wanneer ik bij hem ben. Daarom moet je mijn bed maar in de stal zetten, dat ik daar vannacht kan gaan slapen."
De waard was getroffen door de grote gehechtheid van het paard aan zijn meester en deed zoals hem gezegd was, zodat Iwan die nacht in de stal bij zijn paard kon gaan slapen.
De volgende ochtend echter bij het eerste krieken van de dag en nog voordat er ook maar iemand in de herberg op was, zadelde Iwan zijn paard en reed er vandoor, zodat de waard zijn honderd roebel het nakijken had.
En ook de avond van de tweede dag, toen Iwan afsteeg bij een herberg waar het logies tweehonderd roebel kostte, wist hij de waard op dezelfde wijze te verschalken en reed hij 's morgens vroeg weg, zonder ook maar een cent te betalen.
De avond van de derde dag kwam hij bij een herberg, waar hij nog meer moest betalen, dan in de beide voorgaande: driehonderd roebel. Maar ook hier besloot Iwan dezelfde list uit te halen. Hij at en dronk naar hartelust en liet toen ook in die herberg zijn bed in de stal zetten, zodat hij de volgende dag voor dag en dauw zou kunnen wegrijden. Nu wilde het geval, dat de vrouw van de herbergier een tovenares was en omdat ze het wel een beetje mal vond, dat iemand in de stal bij zijn paard ging slapen, sloeg ze haar toverboek eens op, om te kijken of er met de vreemde gast misschien iets bijzonders aan de hand was. En daar zag ze in het toverboek duidelijk staan, dat Iwan helemaal geen geld bij zich had en van plan was de volgende ochtend in alle vroegte weg te rijden, zonder te betalen.
De vrouw van de herbergier gelastte toen een paar stevige knechts bij de staldeur op wacht te gaan staan en toen Iwan 's morgens vroeg met zijn paard de stal uit kwam om er van door te gaan, grepen de knechts hem beet, gaven hem een geduchte aframmeling en brachten hem voor hun meester.
De herbergier besliste toen, dat Iwan drie jaar lang als knecht in de herberg zou moeten dienen, totdat hij de driehonderd roebel die hij schuldig was met zijn loon zou hebben verdiend. En zo gebeurde het: Iwan bleef als knecht in de herberg en deed iedere dag het werk, dat hem door de herbergier en zijn vrouw werd opgedragen.
"Zeg, mijnheer de soldaat," zei de herbergier op een dag, "kun je goed schieten?"
"Dat zou ik denken," antwoordde Iwan, "bij ons in het leger doe je de hele dag niets anders."
"Als dat zo is, neem dan dat geweer mee en ga eens proberen, of je hier in de omgeving wat wild kunt buit maken. Morgen komt hier een voornaam heer logeren en dan moet er wildbraad op tafel komen."
Iwan deed wat hem gezegd was en zwierf de hele dag over de velden op zoek naar wild. Maar geen enkele ree, fazant, patrijs of haas liet zich zien. De avond begon al te vallen en Iwan maakte juist aanstalten om dan maar onverrichterzake naar huis te gaan, toen hij in de verte aan de rand van het bos een haas zag springen. Iwan legde het geweer aan de schouder om te schieten, maar het haasje had hem bemerkt en vluchtte het bos in.
Iwan snelde het achterna. Hij baande zich een weg door het dichte kreupelhout en stond toen opeens op een mooie groene weide midden in het bos. En daar op die weide stond een prachtig kasteel, geheel van witschitterend marmer en met een dak van puur goud, dat fonkelde en glansde in de stralen van de ondergaande zon. Iwan zag nog juist, hoe het haasje de openstaande poort van het kasteel binnen wipte. Hij haastte zich het dier achterna, maar toen hij op de binnenplaats van het kasteel stond, was de haas spoorloos verdwenen.
"Wel," dacht Iwan bij zich zelf, "laat ik in elk geval dat kasteel eens van binnen gaan bekijken." En hij liep de voordeur binnen en wandelde door alle kamers.
Zo'n pracht en praal had Iwan zijn hele leven nog niet gezien! De ene kamer was al rijker en kostbaarder gemeubileerd dan de andere. De wanden waren bekleed met prachtige geborduurde kleden, op de vloer lagen tapijten die zo dik waren, dat Iwan er tot zijn enkels in zakte en aan de plafonds hingen kristallen kronen met honderden brandende kaarsen, zodat het fonkelde en schitterde dat je ogen er pijn van deden. In een van de mooiste zalen, waar al de meubels verguld waren en van zuiver goud leken, stond een lange tafel gedekt, die beladen was met de heerlijkste spijzen en dranken die je je maar kon voorstellen. Iwan, die de hele dag over de velden had gezworven en een stevige honger had gekregen, bleef niet lang al dat heerlijks alleen maar met zijn ogen bewonderen. Hij zette zich aan tafel, proefde van ieder gerecht en dronk van iedere fles wijn een glas. En terwijl hij daar zo naar hartelust zat te smullen, hoorde hij plotseling buiten een geluid van trappelende paardenhoeven en een rijtuig dat de kasteelpoort kwam binnenrijden.
Iwan rende naar het raam en zag toen een koets, die gevolgd werd door een troep soldaten te paard. In de koets zag hij een betoverend mooie prinses zitten. Maar het wonderbaarlijkste van alles was toch wel, dat zowel de prinses als de ruiters, als de koets en de paarden helemaal zwart waren. Zó glanzend zwart, of ze allemaal uit ebbenhout waren gesneden. Iwan herinnerde zich, wat hij in het leger had geleerd en sprong in de houding, terwijl hij de militaire groet bracht. De zwarte prinses kwam de zaal binnen en groette de soldaat heel vriendelijk: "Goedenavond, soldaat. Hoe ben je hier gekomen, vrijwillig of onder dwang? Kom eens naast me zitten, dan kunnen we rustig met elkaar praten."
En toen Iwan naast de prinses was gaan zitten, ging zij verder: "Ik heb altijd horen vertellen, dat Russische soldaten voor niets bang zijn. Zou je mij een grote dienst willen bewijzen? Duivels hebben zich namelijk van mij en mijn kasteel meester gemaakt. Zou jij mij daarvan willen bevrijden?"
"Hoogheid," sprak Iwan, "ik wil alles voor u doen, al zou het mij mijn laatste druppel bloed kosten."
"Luister dan goed! Tot middernacht kun je hier net zo veel blijven eten, drinken en plezier maken als je zelf wilt. Maar zodra het twaalf slaat, moet je in de kamer hiernaast gaan. Daar hangt aan riemen een bed aan de zoldering. Ga in dat bed slapen en blijf daar doodstil liggen, zonder iets te zeggen. Wat je om je heen ook zult horen of zien gebeuren. Zo lang je je niet beweegt en niets zegt, hoef je ook voor niets bang te zijn. Maar o wee, als je deze raad niet opvolgt."
Toen de zwarte prinses dit gezegd had, nam ze afscheid van Iwan, stapte weer in haar koets en liet hem alleen achter.
Iwan de koopmanszoon deed precies, zoals de prinses hem had opgedragen. Hij bleef eten en drinken naar hartelust tot het middernacht sloeg. Toen haastte hij zich in de aangrenzende kamer, vond daar het aan de zoldering hangende bed en ging erin liggen. Op hetzelfde ogenblik brak er een onweer los of de hele wereld op het punt stond te vergaan. De bliksem flitste door de nacht en dreunende donderslagen deden de muren van het kasteel op hun fundamenten wankelen. En toen Iwan voorzichtig tussen zijn oogwimpers door keek, zag hij dat de hele kamer gevuld was met duivels, die een wilde rondedans om het bed uitvoerden. Daarna begonnen de duivels van alles te doen, om Iwan aan het schrikken en bang te maken. Ze gilden en krijsten vlak bij zijn oor, ze kwamen met z'n allen op hem af stormen of ze hem verscheuren wilden, ze pakten het bed beet en slingerden het wild heen en weer en nog allerlei andere schrikaanjagende dingen meer. Iwan hield zijn ogen echter stijf dicht, bewoog zich niet en zei niets terug op al de bedreigingen die de duivels hem toeschreeuwden.
Toen opeens stond daar Iwan's sergeant uit de kazerne voor zijn bed. "Soldaat Iwan, je had al lang weer terug in de kazerne moeten zijn. Als je niet onmiddellijk opstaat en naar je garnizoen terugreist, zul je als deserteur worden beschouwd en zul je op de binnenplaats van de kazerne vijfentwintig stokslagen krijgen," zo schreeuwde de sergeant Iwan toe. Maar die bleef rustig liggen, of hij niets gehoord had. En daar stond toen ineens ook zijn luitenant voor zijn bed. Die bedreigde hem met vijftig stokslagen, zonder dat Iwan echter ook hier enig antwoord op gaf. Na de luitenant kwam de kapitein. "Schurk!" schreeuwde de kapitein hem toe. "Ik zal je leren, om de bevelen van je meerderen niet op te volgen. Vooruit, breng eens wat stevige stokken, dan zullen we hem een aframmeling van honderd stokslagen geven!"
De duivels kwamen van alle kanten met stokken aandragen, zodat er spoedig een hele stapel voor het bed op de grond lag. Toen stond daar plotseling Iwan's hoogste chef voor zijn bed, de kolonel... "Aha, ellendeling! Je bent dus blijkbaar niet bang voor wat stokslagen," zo schreeuwde deze hem toe. "Die heb je in je leven blijkbaar al te vaak gehad. Maar dan hebben we voor zulke boosdoeners als jij ook nog wel andere middelen. Vooruit, laat een peloton soldaten aanrukken, dan zullen we deze deserteur ter plaatse dood schieten!" En op hetzelfde ogenblik, of ze uit de grond verrezen waren, stond daar een peloton soldaten met geladen geweren in de hand.
"In een rij gaan staan!" beval de kolonel. "Aanleggen!" En juist wilde hij de mond openen om: "Vuur!" te commanderen, toen buiten het kraaien van een haan weerklonk...
En kijk! Opeens was alles verdwenen: de kolonel, de soldaten, de geweren, de stokken en de duivels. De kamer lag weer even verlaten, als toen Iwan er voor het eerst binnen was gekomen om in het bed te gaan liggen. De volgende morgen al vroeg in de ochtend kwam de prinses weer in haar koets en met haar gevolg van ruiters de kasteelpoort binnen rijden. En tot zijn grote verbazing zag Iwan, dat de prinses nu niet meer helemaal glanzend zwart was zoals de dag tevoren. Haar hoofd, haar hals en haar schouders waren zo wit als sneeuw, terwijl de rest van haar lichaam nog als van ebbenhout was. En zo was het ook met de ruiters en de paarden van haar gevolg.
"Ik dank je wel, soldaat," zo sprak de prinses tot Iwan. "Je hebt vannacht erge dingen meegemaakt. Maar dat zal nog erger worden. Zou je voor mij nóg een nacht in de kamer met het bed willen doorbrengen?" Ook hierin stemde Iwan toe en zo bleef hij de hele dag in het gezelschap van de prinses, tot de avond begon te vallen. Toen nam de prinses weer afscheid van hem en Iwan bleef alleen in het kasteel achter. Klokslag middernacht ging hij de kamer binnen en ging weer in het bed liggen. Opnieuw barstte een ontzettend noodweer los en op hetzelfde ogenblik was de kamer weer gevuld met razende en tierende duivels, die onder het uitstoten van verschrikkelijke dreigementen om het bed begonnen te dansen.
"Kijk hem eens! Kijk hem eens!" krijste een afschuwelijke gebochelde dwerg met maar één oog midden op zijn voorhoofd. "Die wil ons uit het kasteel verjagen. Maar dat zal je niet glad zitten, kereltje! Wacht maar even, dan zullen we onze grootvader er bij halen!" En op datzelfde moment verscheen er een oude duivel met een lange verwarde grijze baard, die een woedend gebrul aanhief als van een verscheurend roofdier.
"Maak vuur aan in de schouw!" schreeuwde de oude duivel. "En neem een paar zware ijzeren stangen en maak die roodgloeiend in de vlammen. Daarmee zullen we hem een aframmeling geven, dat er geen beentje in zijn lijf heel blijft!"
En nauwelijks had hij dit gezegd, of in de schouw lekten de vlammen al hoog op, terwijl een paar krachtige duivels zware ijzeren staven in het vuur hielden om ze roodgloeiend te maken. Daarop stormden ze op het bed toe en hieven de van hitte sissende ijzers in de lucht om er Iwan een geduchte aframmeling mee te geven. Toen kraaide buiten een haan... en zowel de duivels, als het vuur en de roodgloeiende ijzers waren in een oogwenk verdwenen. De kamer lag even vredig als toen Iwan er was binnengekomen.
En ook die ochtend kwam de prinses weer met haar gevolg de kasteelpoort binnen rijden. Deze keer waren zowel de prinses, als de haar begeleidende ruiters en hun paarden tot aan hun knieën sneeuwwit geworden. Alleen hun benen beneden de knie waren nog zwart als ebbenhout. De prinses bedankte Iwan op nog hartelijker wijze dan de eerste keer, maar vroeg hem, of hij nog één nacht in de kamer met het bed wilde doorbrengen: "Maar deze keer zullen de duivels razend van woede zijn. Daarom moet je vannacht een schapenvacht om je heen slaan, want ze zullen je stellig met hun klauwen te lijf gaan." Iwan beloofde, dat hij ook die nacht weer in het bed zou gaan liggen en daarna bracht hij de dag gezamenlijk met de prinses door.
Toen middernacht aangebroken was, sloeg Iwan een schapenvacht om en ging de kamer binnen, waar hij zich voor de derde keer in het bed legde. Het ging zoals de voorgaande nachten. In een noodweer met bliksemschichten en donderslagen kwamen de duivels in de kamer. En toen ze daar Iwan weer in bed zagen liggen, ontstaken ze in zo'n woede, dat ze zich met z'n allen op hem wierpen en met hun scherpe klauwen naar hem sloegen. Hun nagels bleven echter in de wollige schapenvacht haken en Iwan bleef ongedeerd.
"Halt!" schreeuwde een van de duivels, wiens lichaam helemaal met vuurrode borstelige haren was begroeid. "Op deze manier komen we niet verder. We zullen zijn vader en moeder hier naar toe slepen en voor zijn ogen levend verbranden. Dan zal hij toch wel eens eindelijk een teken van leven geven."
En op hetzelfde ogenblik stonden Iwan's vader en moeder midden in de kamer, terwijl de duivels in de schouw een hoog oplaaiend vuur aanlegden. Toen grepen ze de oude man en de oude vrouw beet en gooiden ze in de vlammen, dat de vonken in het rond stoven. "O Iwan, lieve zoon, heb toch medelijden met ons! We verbranden hier levend, kom toch eindelijk eens je bed uit!" zo schreeuwden Iwan's ouders en staken smekend hun handen naar hun zoon uit. Iwan zei ook nu echter geen woord en verroerde zelfs geen vinger. Op dat ogenblik kraaide buiten een haan en als bij toverslag lag de kamer weer verlaten, of er nooit duivels en vuren in waren geweest. Die morgen kwam de prinses weer de kasteelpoort binnen rijden. Haar koets, de begeleidende ruiters en hun paarden waren nu helemaal sneeuwwit en de prinses zelf straalde in zo'n smetteloze blankheid, dat het Iwan was of hij in een schitterend wit licht keek.
"Soldaat, je hebt terwille van mij nu drie nachten achtereen de afschuwelijkste verschrikkingen doorstaan. Dat is nu afgelopen en het zal niet weer terugkeren. Maar kom snel met me mee, want we moeten deze plaats onmiddellijk verlaten!"
"Ach, prinses," zei Iwan, "laten we nog een paar uur hier blijven. Ik heb drie nachten achtereen geen oog dicht gedaan en ik zou zo graag nog eerst even wat willen uitrusten."
"Nee, dat is onmogelijk. We moeten dit kasteel nog op dit ogenblik verlaten, anders zal ons iets verschrikkelijks overkomen." En de prinses trok Iwan aan zijn hand mee in haar koets, en reed in volle draf weg. Toen ze een eindje gereden hadden, zei de prinses tot Iwan: "Kijk nu eens om naar de plaats, waar zojuist het kasteel stond." Iwan boog zich uit het raampje van de koets en zag, dat er op de weide geen spoor meer van het kasteel te bekennen viel. Het was net, of het met al zijn witmarmeren muren en gouden daken in de grond verdwenen was. En op de plaats waar het vroeger gestaan had, steeg een grote zwarte rookkolom op, waar tussendoor rode vuurstralen schoten.
"Als we daar nog één minuut langer gebleven waren, zouden we in die vuurgloed zijn omgekomen," sprak de prinses.
Daarop gaf ze Iwan een beurs en sprak: "Dit is geen gewone beurs, maar een toverbeurs. Als je geld nodig hebt, hoef je hem maar om te keren en de goudstukken zullen er uit rollen. Keer nu terug naar de herberg en betaal de herbergier de driehonderd roebel die je hem schuldig bent. Dan moet je naar het eiland komen, dat ginds in het Grote Meer ligt. Daar zal ik op je wachten bij de kathedraal midden op dat eiland. En als je daar aankomt, zullen we samen de kathedraal binnen gaan en met elkaar trouwen. Ik zal jouw vrouw en jij zult mijn man worden. Maar zorg er voor, dat je op tijd komt. Als je vandaag niet meer kunt komen, kom dan morgen. Kun je morgen niet, kom dan overmorgen. Maar als je ook overmorgen nog niet gekomen bent, dan zul je me nooit meer terug zien."
En toen de prinses dit tegen Iwan gezegd had, nam ze afscheid van hem en reed weg. De prinses ging naar rechts en Iwan naar links.
Toen Iwan bij de herberg aankwam, ging hij naar de herbergier, haalde de toverbeurs uit zijn zak en keerde die op de tafel om. En kijk, een stroom goudstukken viel rinkelend op het tafelblad.
"Je dacht, dat een soldaat geen geld had, hè," zei Iwan tegen de herbergier die met uitpuilende ogen het wonder stond aan te zien. "En dat je mij drie volle jaren in je dienst zou kunnen houden. Maar daar komt niets van in. Daar, neem de driehonderd roebel die ik je schuldig ben en ik vertrek vandaag nog van hier."
En Iwan haalde zijn paard uit de stal, zadelde het en reed in draf naar het eiland, waar de prinses op hem zou wachten.
Intussen had de vrouw van de herbergier ook gezien, hoe Iwan zo maar de goudstukken uit zijn beurs liet rollen. En omdat ze immers zelf een tovenares was, begreep ze direct, dat dit geen gewone beurs, maar een toverbeurs moest zijn.
"Maar waar zou hij die toch vandaan hebben?" vroeg ze zichzelf af. En om een antwoord op die vraag te krijgen, haalde ze weer haar toverboek voor de dag. En daarin kon ze duidelijk lezen, hoe alles zich had toegedragen: hoe Iwan de betoverde prinses had gered, hoe zij hem de toverbeurs had gegeven die hem voor altijd van geld zou voorzien, zo veel als hij maar wilde, en tenslotte ook, hoe zij op hem wachtte bij de kathedraal midden op het eiland, waar Iwan haar uiterlijk overmorgen zou moeten komen halen.
Toen riep de vrouw van de herbergier de koeienjongen bij zich en gaf hem een toverappel. "Ga meteen naar dat en dat weiland toe en laat daar je koeien grazen," zo sprak de vrouw tot de koeienjongen. "En als er dan een soldaat te paard voorbij komt, die je vraagt of je iets voor hem te drinken hebt, geef hem dan deze appel om zijn dorst te lessen."
De jongen deed wat hem gezegd was en dreef zijn koeien naar het weiland. En nauwelijks was hij daar goed en wel aangekomen, of hij hoorde in de verte paardengetrappel en zag Iwan in volle draf komen aangalopperen. Toen Iwan de koopmanszoon de koeienjongen zag, sprong hij van zijn paard en riep: "Zeg, koeienjongen, heb jij misschien iets voor me te drinken? Ik versmacht van de dorst." Maar de koeienjongen antwoordde: "Nee, water heb ik niet en dat is hier in de verre omtrek ook niet te vinden. Maar ik heb hier wel een mooie appel. Als je die wilt hebben, kun je hem krijgen."
Iwan nam de appel dankbaar aan, beet er gretig in en werd op hetzelfde ogenblik overweldigd door een enorme slaap. Hij strekte zich uit onder een grote eikenboom en viel in een diepe slaap, waaruit hij in drie dagen niet ontwaakte.
Intussen wachtte de prinses op het eiland tevergeefs op de komst van Iwan. Ze wachtte één dag, ze wachtte twee dagen, ze wachtte drie dagen...
En toen stapte ze weer in haar koets en ging op zoek waar Iwan bleef. Zo kwam ze ook bij het weiland waar de koeienjongen zijn koeien aan het grazen was.
"Zeg, koeienjongen, heb jij hier misschien een Russische soldaat voorbij zien komen?" vroeg de prinses, terwijl ze zich uit het raampje van haar koets boog.
"Ja," antwoordde de jongen. "Eergisteren kwam hier een soldaat te paard aanrijden. Ik gaf hem een appel om zijn dorst te lessen en daarna is hij onder gindse eikenboom gaan slapen. Daar ligt hij nog altijd." En daar zag de prinses inderdaad Iwan liggen. Ze pakte hem bij de arm, schudde hem heen en weer, maar wat ze ook deed, ze kon hem niet wakker krijgen. Toen nam de prinses een stukje papier en schreef daar op: "Iwan de koopmanszoon, wanneer je niet naar dat en dat veer gaat, je laat overzetten en vervolgens naar het driemaal tiende koninkrijk reist, zul je nooit meer met me kunnen trouwen."
Ze stopte het papiertje in Iwan's zak, kuste hem op zijn voorhoofd, weende bitter en reed toen in haar koets weg. Ver, ver weg... Eerst tegen de avond ontwaakte Iwan uit zijn diepe slaap. Hij keek verbaasd om zich heen en wist eerst niet, waar hij zich bevond en wat er met hem was gebeurd.
"Er was hier vanmiddag een wondermooi meisje," sprak de koeienjongen. "Ze was helemaal in glanzend wit gekleed en zag er uit als een koningsdochter. Ook haar koets en de ruiters van haar gevolg waren sneeuwwit. Ze probeerde je wakker te maken, maar je bleef maar slapen. Daarop heeft ze iets op een briefje geschreven en dat in je zak gestopt. En toen is ze weer weggereden."
Toen Iwan dat hoorde, schrok hij hevig. Hij greep in zijn zak naar het briefje dat de prinses had achtergelaten, las het en sprong toen zonder één ogenblik te verliezen op zijn paard, om naar de veerpont te rijden waarvan de prinses gesproken had.
Of hij lang reed of kort, ik weet het werkelijk niet, maar tenslotte kwam hij bij de veerpont aan. "Hier!" schreeuwde Iwan tot de veerlieden, "ik betaal jullie van te voren, maar breng me dan ook zo snel mogelijk naar de overkant." En hij trok zijn beurs, keerde die boven de veerpont om en voordat de verbaasde veerlieden goed wisten wat er gebeurde, was de hele pont tot de rand toe gevuld met goudstukken.
De veerlieden haastten zich de gulle soldaat naar de overkant te brengen en vroegen vol belangstelling naar het doel van de reis. "Ik ben op weg naar het driemaal tiende koninkrijk. Weten jullie misschien de weg daar naar toe?"
"Wel, mijnheer de soldaat," antwoordden de veerlieden, "er leiden twee wegen naar het driemaal tiende koninkrijk: één rechtstreeks van drie uur en één langs een omweg van drie jaar. Maar de weg rechtstreeks is onbegaanbaar."
"Wat moet ik dan beginnen? Want ik heb geen tijd om drie volle jaren te reizen."
"Luister," zeiden de veerlieden die Iwan graag wilden helpen, "van tijd tot tijd komt hier een griffioen aangevlogen, die zo groot als een berg is. Die griffioen is op zoek naar voedsel voor haar jongen. En als zij het een of andere dode dier ziet liggen, pakt zij dat op en draagt het naar haar nest met jongen in het driemaal tiende koninkrijk. Wat jij nu moet doen is het volgende: dood je paard, haal het de ingewanden uit zijn buik, kruip daar zelf in en dan zullen wij het weer dichtnaaien. Als de griffioen het dode paard ziet liggen, zal zij het stellig pakken en naar haar nest in het driemaal tiende koninkrijk brengen. Daar kruip jij dan weer uit de buik van het paard en kunt gaan waarheen je wilt."
Dat vond Iwan een uitstekend idee en hij deed zoals de veerlieden hem gezegd hadden. Hij sloeg met zijn sabel zijn paard de kop af, sneed het de buik open, haalde er de ingewanden uit en kroop er toen zelf in. De veerlieden naaiden daarop het paard weer dicht en gingen met hun bootje terug naar de andere oever.
Het duurde lang of het duurde kort, maar opeens klonk een enorm geraas en kwam de griffioen zo groot als een berg door de lucht aanvliegen.
Ze zag het dode paard liggen, greep het vast met haar geweldige klauwen en droeg het naar haar nest in het driemaal tiende koninkrijk. Daar wierp ze het voor haar jongen en vloog weer weg om nieuwe prooi te zoeken. Iwan sneed toen snel de buik van zijn paard open, kroop eruit en ging naar de koning van het driemaal tiende koninkrijk om bij hem in dienst te treden.
Nu wilde het geval, dat die griffioen in het driemaal tiende koninkrijk heel wat kwaad aanrichtte. Iedere dag moest haar een volwassen man worden gegeven, die ze kon verslinden. Anders zou ze het gehele driemaal tiende koninkrijk te gronde richten.
En zo moest de koning iedere dag een van zijn sterkste en flinkste soldaten naar het nest van de griffioen sturen om door het ondier te worden verscheurd. Toen dan ook Iwan zich bij het paleis meldde om bij de koning in dienst te treden, dacht deze bij zich zelf: "Laat ik vandaag deze vreemdeling maar aan de griffioen offeren, dat spaart mij tenminste een van mijn soldaten uit. Want als dat zo doorgaat, zal het niet lang meer duren, of mijn hele leger is door de griffioen opgegeten."
Hij liet Iwan bij zich komen en sprak tot hem: "Vreemdeling, alvorens je bij mij in dienst kunt treden, wil ik je eerst op de proef stellen. In de tuin van mijn paleis staat een appelboom. Daar moet jij op wacht gaan staan. En als gedurende een hele dag geen enkele appel van die boom wordt gestolen, kun je soldaat in mijn leger worden." Dat was een list van de koning. Want hij wist, dat iedere dag de griffioen over de tuin van zijn paleis vloog. En als het ondier Iwan daar bij de appelboom zou zien staan, zou het hem stellig grijpen en verslinden.
Iwan de koopmanszoon deed echter wat de koning hem had opgedragen en ging bij de appelboom in de tuin van het paleis op wacht staan. Het duurde niet lang, of er klonk boven hem in de lucht een geruis of er tienduizend duiven voorbij vlogen. En daar streek de griffioen, die zo groot als een berg was, vlak voor Iwan neer.
"Zo, Iwan de koopmanszoon, ik wist niet dat je in de buik van dat paard zat. Anders had ik je al lang opgegeten," zo sprak het ondier. Daarop liet het zijn onderlip tot op de grond zakken en hief zijn bovenlip omhoog zo hoog als een kerktoren. En met opengesperde muil was het gereed om Iwan in één hap te verslinden.
Iwan de koopmanszoon sprong echter naar voren. Hij hief zijn geweer met bajonet in de lucht en stootte dat toen met al zijn kracht in de onderlip van de griffioen, zodat die met de bajonet aan de grond werd vastgenageld. Toen greep hij zijn sabel en ging daarmee de griffioen te lijf. "Ach, Iwan de koopmanszoon, hak me niet in stukjes met je sabel," smeekte de griffioen. "Grijp eens onder mijn linkervleugel. Daar zul je een flesje vinden. Drink daar uit en dan moet je maar eens zien wat er gebeurt. Ik zal je tot een machtige held maken."
Iwan deed zoals de griffioen hem gezegd had, vond inderdaad een klein flesje en dronk de inhoud daarvan op. En meteen voelde hij een grote kracht door zijn ledematen stromen. Toen greep hij opnieuw zijn sabel en hakte nu nog verwoeder op de griffioen in.
"Ach, Iwan de koopmanszoon, ik zal je tot een nog grotere held maken. Onder mijn rechtervleugel zul je een tweede flesje vinden. Drink daar ook van en kijk eens, wat er dan gebeurt."
Ook dit deed Iwan en nu voelde hij zo'n kracht in zijn spieren, dat het hem was of hij alle legers ter wereld alleen zou kunnen verslaan. Hij greep zijn sabel en viel de griffioen nu zo hevig aan, dat het monster op zijn knieën viel en smeekte: "Genade! Genade, Iwan de koopmanszoon! Ik zal je geluk en roem bezorgen. In mijn borstveren verborgen zul je een derde flesje vinden. Drink ook daaruit en kijk eens, wat er dan gebeurt."
Toen Iwan dit hoorde, greep hij voor de laatste maal naar zijn sabel en hieuw nu met zo'n kracht op het monster in, dat hij het in enkele ogenblikken in blokjes zo groot als een dobbelsteen had gehakt. Al die blokjes stapelde hij op tot een grote hoop. En het werd een stapel zo hoog als een berg, die ver boven het paleis van de koning uitstak.
De volgende dag liet de koning een van zijn generaals bij zich komen: "Generaal, ga naar de appelboom in de tuin van mijn paleis en zoek daar de afgekloven beentjes van Iwan de koopmanszoon bij elkaar. Al is hij dan een vreemdeling uit een ander land, het is niet gepast, om zijn door de griffioen afgekloven beenderen zo maar in weer en wind te laten liggen. We zullen hem een eerlijke begrafenis geven."
De generaal sprong op zijn paard en haastte zich naar de appelboom in de paleistuin. Daar zag hij tot zijn stomme verbazing, dat Iwan springlevend was en de griffioen in dobbelsteentjes was gehakt, die opgestapeld waren tot een hoop zo hoog als een berg.
De generaal galoppeerde terug naar het paleis en berichtte de koning wat hij gezien had. Toen heerste er grote vreugde in het driemaal tiende koninkrijk. De koning prees Iwan om zijn moedig gedrag en gaf hem een eigenhandig geschreven brief, waarin stond: "Ik, de koning van het driemaal tiende koninkrijk, gelast hierbij al de herbergiers van mijn rijk, om Iwan de koopmanszoon in hun herbergen te laten eten en drinken zo veel en zo vaak als hij wil, zonder dat hij daar iets voor zal hoeven te betalen."
Iwan bedankte de koning voor zijn brief en omdat hij van het gevecht met de griffioen een flinke honger had gekregen, liep hij de beste herberg van het koninkrijk maar eens binnen, om zich daar aan een stevig maal tegoed te doen. Hij at tien hele broden, een halve aan het spit gebraden os en dronk daar een vaatje wijn bij op. Toen ging hij naar de stal van de koning om eens lekker uit te slapen.
En zo leefde Iwan gedurende drie volle jaren in de stal van de koning, terwijl hij in de herbergen van het rijk at en dronk. Toen kwam de prinses, die langs de omweg naar het driemaal tiende koninkrijk was gereisd, in het rijk van haar vader aan. De koning ondervroeg zijn dochter, wie haar uit het door de duivels betoverde kasteel had gered en de prinses vertelde, hoe een soldaat, een zekere Iwan de koopmanszoon, haar uit de macht van de duivels had bevrijd.
"Iwan de koopmanszoon!" riep de koning uit, "maar die leeft sinds drie jaar in mijn koninklijke stal. Ik ben hem veel verschuldigd, want hij heeft de griffioen, die ons land bedreigde, gedood en in stukjes gehakt."
Toen heerste er nog grotere vreugde dan voorheen. De prinses viel Iwan om de hals en je begrijpt wel, dat de koning zijn dochter graag aan zo'n moedige en onoverwinnelijke held ten huwelijk gaf. Met grote pracht en praal werd de bruiloft gevierd en Iwan leefde vanaf dat ogenblik gelukkig met zijn vrouw in het paleis van de koning.
*   *   *
Samenvatting
Een onttoveringssprookje uit Rusland.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen