De vuurbloem
Aan de oever van een brede Russische rivier lag een groot dorp. Groene weiden en weelderige akkers met vette, zwarte aarde strekten zich uit tot aan de horizon. Het was goed wonen in dit rijke dorp en in ieder huis hield men wel een pot vol blinkende munten verborgen. Maar de rijkste van allen was de molenaar. Hij bezat een mooie molen en een nog mooiere dochter!
Iedere boerenzoon in de wijde omtrek was verliefd geweest op de schone Wassilisa en had gedroomd van haar gouden vlechten en haar ogen, zo blauw als korenbloemen. Maar de rijke molenaar was trots en vond niemand goed genoeg voor zijn dochter. Hij wist echter niet dat het meisje haar hart allang had weggeschonken. Aan wie? Wel, aan de mooiste jongen van het dorp.
Hij was de dorpsherder, een wees zonder huis of geld, maar met ogen die straalden als sterren en een glimlach, warmer dan een zonnestraal. Och, hij zou ieder meisje kunnen krijgen, als hij maar wat geld bezat. En sommigen zouden hem zelfs zonder dat geld hebben getrouwd. Maar hij had alleen aandacht voor het molenaarsdochtertje en zij voor hem.
Elke avond ontmoetten zij elkaar op de andere oever van de rivier, waar het bos zijn hoge bomen in het heldere water spiegelde. Maar zij zagen de toekomst donker in, want nooit zou Wassilisa kunnen trouwen zonder de ouderlijke zegen. En voordat die gegeven werd, zou er wel een wonder moeten gebeuren, dachten ze. Ontelbare kaarsen hadden zij ontstoken voor de strenge ogen van de iconen in de dorpskerk, maar zonder resultaat.
Zoals alle Russen hielden de bewoners van dit rijke dorp veel van feestvieren. En van de oude gebruiken, die zij nog van hun voorouders kenden. Zo was het de gewoonte op de avond van de vierentwintigste juni, Sint-Jan, allen samen op de weide buiten het dorp de Sint-Jansvuren te ontsteken. De ouderen namen lekkers en kwas mee (een zoetzure drank van gegist brood). De meisjes droegen zelfgevlochten bloemenkransjes en de jongens hun rode zondagse hemden. En natuurlijk hadden ze hun balalaika's en trekharmonica's. Knetterend joegen de vlammen van de vreugdevuren omhoog en de hele weide was vervuld van dansmuziek, liedjes, gejuich en gelach.
Aan één kant stroomde de rivier en de meisjes wierpen tersluiks haar bloemenkransjes in het water. Want als dat vlug door de stroom werd meegenomen, zou er spoedig bruiloft zijn. Maar bleef het ergens steken of, wat nog erger was, als het zonk...!
Onvermoeid dansten de meisjes en de jongens hun rondedans om de vuren en verliefde paartjes sprongen hand in hand, met ware heldenmoed, over de vlammen. Maar eindelijk werden ze toch vermoeid en streken neer bij de oude blinde bedelaar. Onverwacht was hij op het feest verschenen en niemand wist waar vandaan. Een zwerver kent vaak wonderlijke verhalen. En in de ban van het geheimzinnige zomerfeest drongen ze om hem heen. Toe oudje, vertel ons een sprookje!
De oude hief zijn gezicht naar de donkere hemel, waar de eerste sterren verschenen waren en zei: "Nee, vanavond vertel ik jullie geen sprookje, maar iets dat werkelijk gebeurd is. Luister maar:
Vandaag is het Sint-Jansdag en oude, wijze mensen beweren dat er dan in de nacht iets wonderlijks gebeurt. In het dichtste gedeelte van de wouden, daar waar de reuzenvarens groeien, bloeit in deze nacht driemaal de Vuurbloem. Hij verspreidt een licht dat zelfs door de aarde heen dringt! Ergens ligt, onder de wortels van de varens, een schat verborgen. Goud, zilver en fonkelende edelstenen, zo groot als nooit een mens bezeten heeft. In het licht van de Vuurbloem wordt de schat zichtbaar en de dappere die de bloem durft te plukken, zal de schat kunnen bemachtigen en voor zijn hele verdere leven rijk zijn. Maar ach, hoe groot zijn de gevaren!"
De oude bedelaar zweeg en staarde met zijn oude ogen stil voor zich uit. Ook de mensen en kinderen die om hem heen zaten zwegen. Plotseling lachte iemand. Het was de gierige molenaar. Scherp klonk zijn stem in de gewijde stilte: "Zo jongens, dat is een mooie kans voor de dappersten onder jullie. Ik weet dat velen dromen van een huwelijk met mijn dochter. Welnu, wie met deze schat bij mij komt, wordt mijn schoonzoon!"
Twee jonge mannen sprongen op. Een rijke boerenzoon, brutaal en ijdel, wiens huwelijksaanzoek door Wassilisa herhaaldelijk was afgeslagen en Iwan, de jonge, blonde herder. "Ik ga die schat halen," riep de boerenzoon overmoedig, "God noch duivel kan mij weerhouden!" Iwan zweeg, maar keek alleen naar het blonde gezicht van zijn meisje. De zwerver schudde zijn grijze hoofd en mompelde: God zij met ons. Hij sloeg een kruis en velen deden het hem na. Maar niet de rijke boerenzoon. Het was bekend dat hij 's zondags liever in de kroeg zat dan in de kerk.
De nacht viel. De vuren waren bijna uitgebrand en langzaam gingen de mensen naar huis. Hun liederen en de muziek van de harmonica klonken nog lang over de weide... Tenslotte waren er alleen de twee jongens en, verscholen achter een dikke eik, Wassilisa.
De boerenzoon keek de herder honend aan en siste: "Brutale vlegel, durf jij naar mijn bruid te kijken? Mijn knechten ranselen je nog eens dood!" Met grote stappen liep hij naar de rivier. Hij zou die schat halen en de trotse Wassilisa tot de zijne maken. Als die ouwe maar de waarheid had gesproken...
Op de weide stonden nu alleen nog de herder en het meisje. Wassilisa omhelsde hem en smeekte hem dringend niet naar het donkere bos te gaan. Op de een of andere wijze zou God hen wel helpen. Maar hij schudde lachend zijn hoofd. Dit was immers een prachtige kans om haar te veroveren! "Bid voor mij, liefje," zei hij, "dan zal God mij beschermen."
Ondertussen was het volslagen donker geworden. De dunne maansikkel was achter zwarte wolken verdwenen en een krachtige wind joeg de smeulende as van het Sint-Jansvuur over de weide. De jongen bracht zijn meisje naar de grote molen en vroeg haar nog een keer: "Bid voor mij!" Daarna sprong hij in zijn boot en roeide naar de overkant van de rivier. De storm bedaarde even plotseling als hij was opgestoken en het meisje tuurde hem na in het zwakke maanlicht tot hij aan land stapte. Toen liep ze snel naar haar kamertje en knielde neer voor haar eigen, kleine Mariabeeld. In de geurige olie brandde dag en nacht de pit en verspreidde door het glaasje een zachtroze licht. Dit glaasje hing aan een gouden kettinkje voor het gezicht van de icoon en de rustige ogen in het strenge gezicht van de heilige keken stil neer op het biddende meisje
Intussen was de boerenzoon de rivier overgestoken en het bos ingegaan. Het was heel stil tussen de hoge bomen en het dichte struikgewas. Alleen een flauwe lichtschijn van de nieuwe maan op de rottende blaren en soms klonk geritsel tussen het gras. Dan greep de jongen vlug naar het mes in zijn gordel. Maar hij zag niets en liep weer verder. Op een kleine open plek dansten honderden vuurvliegjes. Ze kropen in zijn kleren en over zijn haar... rotbeesten! Geërgerd probeerde hij ze af te schudden, maar het lukte niet. Vloekend sloeg hij erop los en ineens vlogen ze allemaal weg. Het werd nog donkerder en nog stiller in het bos. Een uil riep driemaal...
De boerenzoon was nu diep in de wildernis doorgedrongen en hij zag het moeras waar de grote varens groeiden. Weer schreeuwde de uil en het werd hem bang te moede. Een licht flitste achter de bomen, donkere schaduwen gleden boven zijn hoofd. Maar het bleef griezelig stil. Een benauwde, vochtige warmte steeg uit het moeras. "Hier moet ik wachten," mompelde de jongen. Hij was bang en tegelijkertijd ergerde hem die onbegrijpelijke angst.
"Oudewijvenpraat van die zwerver," gromde hij en ging in het gras zitten. Doch haastig sprong hij op toen een dikke groene slang langs hem heen gleed. Verbijsterd staarde hij naar de vreselijk rode ogen en de horens op haar platte kop. Zij verdween, maar nu lichtten weer andere ogen op, vlammend groen en fel geel... Hij was omringd door onzichtbare wezens en durfde zich niet te verroeren. Het zweet brak hem uit. Ergens in de verte gierde de wind, maar in het bos was het doodstil. Plotseling kraaide een haan. Een licht verscheen in het hart van een reuzenvaren en groeide en vormde een kelk. De Vuurbloem, een bloem van vlammende tongen!
Als betoverd stond de jongen te kijken. "Het is toch waar," fluisterde hij bevreemd. Hij waagde een stap naar de plant en op hetzelfde ogenblik schoot een brullende windstoot door het donkere bos, bomen vielen krakend om, afgerukte takken sloegen om zijn oren en vanachter de struiken kropen roetzwarte duivels naar hem toe. Ze huilden als hongerige wolven en hun afschuwelijke rode tongen spuwden
Donderslagen rolden over het kreunende bos en groene vleermuizen zwaaiden uit de bomen en grepen naar het haar van de boerenzoon. Een gemene kromme heks viel, op haar bezem, als een zware kat op zijn schouders en ranselde hem met een zweep van slangen.
Half gek van angst probeerde de eens zo overmoedige jongen te bidden, of alleen maar het kruisteken te maken. Maar zijn hand balde zich tot een vuist en over zijn lippen kwamen alleen vloeken... Wanhopig probeerde hij zich een weg te banen naar de schitterende bloem. Het lukte, maar telkens ontweek de brandende kelk hem. Hij vervloekte God en alle heiligen en stortte zich boven op de bloem. Zijn voeten gleden uit en als een bezetene trapte hij van zich af. Zo viel hij in het moeras. Op hetzelfde ogenblik verdwenen de geesten en ook de Vuurbloem. Het werd heel stil. Het licht van de dunne maansikkel brak tussen de zwarte wolken door en gleed sidderend over een mensenhand, die nog eenmaal krampachtig in de lucht greep...
Na enige tijd klonken er stappen. Het was de jonge herder. Nadat hij de rivier had overgestoken was hij het bos ingegaan. Rustig liep hij voort onder de hoge bomen. Deze streek kende hij goed, omdat hij er dikwijls verdwaald vee had gezocht. Roerloos rezen de stammen naast hem op. Toen hij op de open plek kwam, dansten honderden vuurvliegjes hun zomerdans. Ze vlogen om zijn hoofd en streken neer in zijn haar. "Oh, wat mooi," mompelde de jongen en nam er voorzichtig een in zijn hand. "Jij schepseltje Gods," zei hij zacht tegen het glinsterende beestje, "jij bent zelf een vuurtje, wijs mij eens de weg naar de wonderbare Vuurbloem."
En zie, de insecten vormden een lange rij en vlogen als een lichtend snoer voor hem uit. Dat is een goed teken, dacht hij blij en volgde welgemoed. Zo kwam hij aan de oever van het moeras, dat omgeven was door het dichtste woud dat hij ooit gezien had. Hij keek op in het bleke maanlicht en hoorde plots een haan kraaien. Op hetzelfde ogenblik begon er in de grootste der varens iets te gloeien. En langzaam opende zich een lichtende kelk: de Vuurbloem.
Ontzag en bewondering vervulden de jongen. Hij keek en keek... tot hij het gevoel had opgenomen te zijn in de gouden glans. Maar dan herinnerde hij zich de schat en deed een aarzelende stap naar de bloem. Een ratelende donderslag deed hem verschrikt terugspringen. Bliksemflitsen doorkliefden de duistere lucht. De storm stortte zich razend op de hoge stammen en grote takken vlogen om het hoofd van de angstig bevende herdersjongen. Ontzet keek hij om zich heen en zag van alle kanten afschuwelijke gestalten op zich afkomen. Roetzwarte duivels met vuurrode tongen en staarten als slangen. Wanstaltige beesten, half varken, half dwerg. Dunne slijmerige armen doken op uit het moeras en grepen hem vast. Heksen in de bomen huilden als wolven en krijsten: "Die bloem is van ons, van ons, van ons!"
De jongen voelde zich onweerstaanbaar naar het moeras trekken en in een laatste krachtsinspanning hief hij zijn armen naar de hemel en riep in vertwijfeling: "O grote God, sta mij bij!" En ver van hem, geknield voor de heilige icoon, bad Wassilisa: "Lieve God, sta hem bij!"
Als bij toverslag bedaarde de storm en verdwenen de duivelse gestalten. De verraderlijke armen weken van het lichaam van de herder en bevrijd richtte hij zich op. En daar fonkelde de Vuurbloem en overstraalde de hele omgeving met haar gouden licht. Aandachtig maakte Iwan het teken van het heilige kruis en plukte de wonderbloem. Het geruis in de bomen klonk als verre muziek. Het was alsof zijn ogen en oren voor het eerst geopend werden. Zijn blik drong diep in de aarde en deze openbaarde hem haar geheimen. Hij hoorde het gras groeien en begreep de taal van de vogels. "Johannes," fluisterde hij, "de Sint-Jansvuren hebben gebrand, dit is de nacht van Johannes." Toen zag hij onder de grootste varen een fonkelende schat begraven liggen. Hij greep de meegebrachte spade, opende de aarde en trok de grote pot te voorschijn, die gevuld was met goud, zilver en glinsterende edelstenen.
De bloem in zijn banden was als een kaars gedoofd, maar de jongen had het gevoel of alle warmte en licht naar zijn hart waren gevloeid. Hij nam de schat in zijn armen en liep, God dankend, naar huis. De eerste zonnestralen begeleidden hem en hoog in de lucht jubelden de leeuweriken
Nooit heeft men in het rijke dorp zo vrolijk feestgevierd als op de trouwdag van de blonde herdersjongen en het molenaarsdochtertje Wassilisa.
* * *
Samenvatting
Een Russisch sprookje over de Sint Jansnacht en onmogelijke liefde. De mooie dochter van een rijke en trotse molenaar is verliefd op een arme herder, maar haar vader wil alleen een rijke schoonzoon. Als er op het Sint Jansfeest een verhaal verteld wordt over een geheimzinnige vuurbloem waaronder een schat begraven ligt, looft de molenaar zijn dochter uit aan de vinder. Een overmoedige trotse jongen en de herdersjongen gaan op pad...
Trefwoorden
molenaar, sint jan, volkssprookje, moeras, heldensage, sint jansfeest, rusland, onmogelijke liefde, eenvoud, vuur, zomerverhaal
Basisinformatie
- Herkomst: Rusland
- Verhaalsoort: heldensage, sprookje, volkssprookje, zomerverhaal
- Religie: christendom
- Leeftijd: vanaf 9 jaar
- Verteltijd: ca. 16 minuten
Thema
Feest / viering
Populair
Verder lezen