De negen monniken
De jonge Kakiemon was geboren in Osaka, maar toen zijn familie verarmde en hij tenslotte alleen achterbleef, besloot hij zijn geluk in de hoofdstad Edo te beproeven. Hij was flink en arbeidzaam, woord en daad lagen bij hem vlak bij elkaar en daarom was hij de volgende dag al op weg naar Edo. Hij zwierf daar een tijdje over de markt en door de straten, tot hij een goede betrekking vond bij een koopman. Hij kon goed rekenen, wist precies hoe hij bedriegers buiten de deur moest houden en klanten met een vriendelijke grijns naar binnen kon lokken. Niet vreemd dus dat de rijke koopman bijzonder op hem gesteld was en de jonge Kakiemon het gevoel had dat in de stad Edo het geluk hem eindelijk weer eens toelachte.
Op een dag moest hij de koopman, voor een dringende zaak, in zijn woonhuis opzoeken. Plotseling zag hij in de tuin een jong meisje. Ze wandelde tussen de mooiste bloemen die hij ooit gezien had. Maar tegelijkertijd begreep hij dat haar schoonheid die van de bloemen ver overtrof. Verliefd en vol verwachting wilde hij naar haar toelopen, doch tot zijn schrik bemerkte hij dat ze de dochter van de rijke koopman was. Nóóit zou deze zijn dochter aan een arme bediende uithuwelijken!
Kakiemon trok zich verdrietig terug. Nooit meer ging hij met zijn vrienden, na sluitingstijd, de stad in om plezier te maken. Maar wel benutte hij iedere gelegenheid om in het huis van de koopman te komen. Onder een of ander voorwendsel liep hij er een paar maal per dag naartoe en bleef dan eindeloos bij de deur talmen, in de hoop dat het meisje Oran toevallig voorbij zou komen. En gebeurde dat, dan bleven haar mooie, donkere ogen aandachtig op die aardige flinke jongen gevestigd.
Al gauw wisselden zij in het geheim liefdesbrieven en vroegen zij zich af hoe zij de strenge koopman konden overtuigen van hun ernstige bedoelingen. Eindelijk besloot Kakiemon hem een bezoek te brengen en ronduit om de hand van zijn dochter te vragen.
Maar dat was een grote vergissing! Woedend over zoveel onbeschaamdheid stond hij tegenover de jonge Kakiemon: "Wat verbeeld jij je wel? Zo'n armoedzaaier, die de ene week niet weet waarvan hij de volgende leven zal. En die wil met mijn dochter trouwen! Weet je niet dat zij één van de rijkste bruidjes in de hele stad is? Ga uit mijn ogen, ik wil je niet meer zien!"
Terneergeslagen liet Kakiemon de woordenstroom over zich heengaan en durfde er niets tegenin te brengen. En de koopman, wiens woede wat bekoeld was en die de jongen toch eigenlijk niet missen wilde in zijn zaak, zei nu veel kalmer: "Toch moet je niet denken dat ik een goeie bediende niet op prijs stel. Je kunt hier blijven werken, maar ga nu uit mijn ogen."
Toen het meisje Oran dit alles ter ore kwam, was zij ontroostbaar. Zij mocht Kakiemon niet meer ontmoeten en haar vader liet haar door twee kamermeisjes dag en nacht bewaken. Daarbij stuurde hij Kakiemon met alle mogelijke opdrachten ver van huis, zodat er ook werkelijk geen enkele mogelijkheid meer bestond zijn liefste te zien. De jongen werkte onafgebroken en legde ieder kopermuntje opzij. Maar op deze wijze zou hij natuurlijk nooit rijk genoeg worden, om de bruidegom van het koopmansdochtertje te kunnen zijn.
Oran was zo vervuld van verdriet en verlangen, dat zij ziek werd. En geen dokter kon haar genezen. Zij werd steeds bleker en magerder en wilde alleen nog maar denken en horen over haar Kakiemon. De ene beroemde dokter na de andere werd ontboden, maar zij haalden vertwijfeld de schouders op. "Heer, wij zijn hier machteloos," kreeg de koopman te horen. "Dit is een ziekte van het hart. Als het meisje niet genezen wil, dan zal haar toestand steeds slechter worden en tenslotte zal ze sterven."
En de koopman begreep eindelijk dat hij moest toegeven. Weigerde hij Kakiemon als schoonzoon, dan zou hij zijn kind verliezen!
Hij liet de jongen bij zich komen en zei: "Je weet natuurlijk heel goed dat ik jou nooit als schoonzoon gewenst heb. Mijn dochter is echter ernstig ziek en alleen een huwelijk met jou kan haar genezen. Maar je kunt niet zo gemakkelijk in deze rijke familie komen! Je moet m'n dochter een thuis aanbieden, zoals dat bij een meisje van haar stand hoort. Lukt je dat niet, dan..." en hij zuchtte diep.
Kakiemon overlegde koortsachtig wat hem nu te doen stond. Zijn lieve Oran mocht niet sterven!
Eindelijk kreeg hij een idee. Hij vroeg aan de koopman enkele dagen vakantie, maar vertelde hem niet waar hij heen wilde. De koopman stemde toe en schudde bezorgd zijn hoofd.
"Nu zullen wij eens zien of je nog tot iets anders in staat bent, dan met een treurig gezicht rond te dwalen."
Kakiemon ging zo snel mogelijk naar zijn geboorteplaats Osaka. Hij wist dat aan de rand van de stad een vervallen, onbewoond paleis stond. Sinds vele jaren beweerde men dat het er spookte! Nu was Kakiemon niet bang voor spoken en trouwens, al was hij dat wel, de hoop Oran daar als zijn vrouw binnen te kunnen voeren, verdreef alle bedenkingen.
In Osaka vroeg hij dadelijk een audiëntie aan bij de koning. Hij boog diep en zei: "Koninklijke hoogheid, ik beloof U in het paleis aan de rand van de stad alle spoken voorgoed te verdrijven, als U mij toestaat daar enkele dagen te gaan wonen."
"Waar heb jij mijn paleis voor nodig?" vroeg de vorst hoogst verwonderd.
Kakiemon vertelde hem over zijn huwelijk en de voorwaarde die de rijke koopman hem gesteld had.
De vorst was getroffen door de vastberadenheid en de moed van de jongen en toonde zich graag bereid hem het paleis een poosje te lenen.
"Maar vergeet door je huwelijk die spoken niet!" riep hij hem lachend na.
Kakiemon keerde terug naar Edo en ging rechtstreeks naar het huis van de rijke koopman.
"Als ik Uw dochter, die weliswaar uit een rijk maar toch niet uit een vorstelijk milieu stamt, ontvang in een koninklijk paleis, bent U dan tevreden?"
"In een vorstelijk paleis? Hoe wil je daar in vredesnaam aan komen?" riep de koopman verbaasd uit.
"Dat is mijn zaak," antwoordde Kakiemon kalm. "Laat de stoet met de bruidsdraagstoel naar het koninklijke paleis in Osaka gaan. Daar zal ik Uw dochter, mijn vrouw, opwachten." Nu had de koopman er niets meer tegenin te brengen. De jongen is niet dom, dacht hij in stilte, en aan moed ontbreekt het hem zeker niet.
Toen aan Oran verteld werd dat zij de vrouw van Kakiemon zou worden, verscheen er een blos van vreugde op het bleke gezichtje. En na twee dagen liep zij al vrolijk door het huis.
Eerst werd de bruiloft, met alle pracht en praal, in Edo gevierd. En daarna vertrok de stoet naar Osaka. Toen ook daar de feestelijkheden ten einde waren, bleven Kakiemon en zijn bruid alleen achter in het oude, verlaten paleis. De plafonds konden ieder ogenblik instorten, terwijl in de tuin het onkruid zo hoog was opgeschoten, dat je er doorheen kon lopen zonder gezien te worden!
Nu woonden zij dus in een paleis. Maar daar zij toch ook iets eten moesten, ging Kakiemon vis verkopen. Wilde hij echter genoeg geld verdienen, dan moest hij al vóór middernacht naar de ver afgelegen vismarkt vertrekken. Zo was Oran, na twaalven, geheel alleen. Doch zoals Kakiemon de lange, moeilijke weg, met de zware vismand op zijn rug, zonder morren aflegde, zo bleef het meisje onbevreesd in het paleis achter. Zij waren veel te gelukkig dat het lot hen eindelijk bij elkaar had gebracht!
Kakiemon en Oran woonden al vrij lang in het paleis en nog altijd was er niets bijzonders gebeurd. Kakiemon had het met de verkoop van zijn vis zo druk, dat hij helemaal vergat dat het in het paleis ooit gespookt had. Ook Oran dacht niet meer aan spoken en daardoor schrok zij niet eens toen op een nacht, nadat Kakiemon net vertrokken was, drie monniken in lange zwarte pijen voor haar stonden. Zij droegen ieder een korte, zwarte kaars die een helder licht verspreidde. Geruisloos waren zij uit de paleismuur te voorschijn gekomen en begonnen nu langzaam, met stijve bewegingen, te dansen. Tot de ochtendstond dansten zij, in een volstrekte stilte, rond het bed van het meisje. Toen stapte, de een na de ander, op haar slaap mat, legde, met een dreigende blik in de ogen, een vinger op de mond en verdween. De hele nacht was geen enkel woord gesproken.
Zwijgend en moedig had Oran de hele vreemde vertoning gadegeslagen. Maar toen de monniken verdwenen waren, ontsnapte haar een diepe zucht van verlichting.
"Dat zijn zeker de spoken, over wie Kakiemon mij voor de bruiloft verteld heeft," fluisterde zij verbaasd. "Zij willen blijkbaar niet dat ik over deze nachtelijke ontmoeting met anderen spreek. En waarom zou ik ook? Mijn man zou zich maar bezorgd maken en mij niet alleen achter durven laten. En hij moét naar de markt met z'n vis. Waarvan zouden wij anders leven?"
Toen Kakiemon thuiskwam begroette zijn vrouw hem vrolijk, maakte een lekker maal klaar voor hen beidjes en babbelde over allerlei kleinigheden totdat hij weer naar de markt moest. Met geen woord repte zij over wat er die nacht was gebeurd. Maar ongeduldig wachtte zij, toen Kakiemon eenmaal vertrokken was, of de monniken opnieuw zouden verschijnen. Zij deed die nacht geen oog dicht, maar er gebeurde niets.
In de derde nacht zag Oran plotseling weer lichten in de verte. Langzaam kwamen ze dichterbij en gleden door de paleiswand heen. Dat zijn zeker de monniken weer, dacht het meisje, tot haar eigen verwondering, opgelucht. Het vruchteloos wachten, de vorige nacht, vond zij veel erger.
Geruisloos kwamen de monniken naderbij. Dit keer droegen zij lange, witte gewaden en ieder van hen had een dikke, witte kaars in de hand. Zwijgend begonnen zij, rond de slaapmat van Oran, hun stijve danspassen te maken. Alleen de kaarsvlammen flikkerden en wierpen onrustige schaduwen op de muur. Toen de morgen aanbrak trad weer de ene monnik na de andere op de slaapmat, boog zich over de jonge vrouw, drukte dreigend zijn vinger tegen de mond en verdween. Oran kon niet zien waarheen... Maar zij was na de drie doorwaakte nachten zo moe, dat zij dadelijk in slaap viel. En zij ontwaakte pas toen Kakiemon haar lachend wakker maakte.
"Kind, het is al middag en jij ligt nog te slapen! Wat is er vannacht gebeurd?"
Oran sprong verschrikt overeind en begon haastig het middagmaal klaar te maken.
"Nu zie je eens wat voor een verwende vrouw jij hebt. Zij slaapt rustig, terwijl haar man met die zware vismand loopt te sjouwen!"
De vierde nacht bleef alles weer rustig. Toen na twaalven de monniken niet kwamen, draaide Oran zich op haar zij en sliep heerlijk tot de morgen aanbrak. Pas in de vijfde nacht drongen er weer drie lichten door de muur. Oran zag drie gele monniken naderen. De lange kappen hadden zij diep in hun gezicht getrokken. Ieder droeg een lange gele kaars met een helder brandende vlam. Ook de gele monniken dansten de hele nacht, zonder enig geluid, rond het bed van de jonge vrouw en tegen de morgen hieven zij dreigend hun vinger en verdwenen.
Nieuwsgierig vroeg Oran zich af wie er in de zevende nacht verschijnen zouden. En ziet, nauwelijks had Kakiemon het paleis verlaten of van alle kanten zweefden de lichten naderbij. Uit het zuiden kwamen drie zwarte monniken met korte zwarte kaarsen, uit het westen drie witte met dikke, witte kaarsen en uit het oosten naderden tenslotte, langzaam en waardig, drie gele monniken met lange gele kaarsen. Hun blik strak op Oran gericht, begonnen zij hun vreemde, langzame dans.
Plotseling bleven zij voor haar staan. Oran keek hen zwijgend aan. Toen sprak één van de gele monniken met een diepe, donkere stem: "Jij bent heel moedig, Oran! Zeven dagen lang heb je ons met geen enkel woord verraden en was je niet bevreesd. Als dank zullen wij je nu zeggen wie wij zijn. Luister goed: lang, lang geleden, toen een vreselijke oorlog dit land geteisterd had, begroef de stamvader van de tegenwoordige vorst zijn schatten in dit paleis. Hij werd in de oorlog gedood en nam het geheim met zich mee in zijn graf. Eeuwenlang liggen wij nu al te wachten, zonder doel en zonder vreugde. Wij mochten wel naar de mensen toe, maar op eigen kracht lukte dat niet. Iemand moest ons opgraven. Maar tot nu toe is ieder, die ons zag, doodsbang weggelopen. Niemand was zo dapper als jij 1"
Toen de monnik uitgesproken was, kwamen de drie zwarte monniken naar Oran toe, brachten haar naar de tuin en verdwenen in de aarde onder een hoge, oude Sakura-kersenboom. Daarna bogen de drie witte monniken zich diep over de drempel van het paleis en verdwenen eveneens. De laatste drie, de gele monniken, voerden Oran naar een onderaards gewelf en daar verdwenen zij, als een nevel, voor haar ogen.
Na deze opwindende nacht viel Oran in een diepe slaap en ontwaakte pas bij Kakiemon 's terugkeer. Die plaagde haar flink, omdat zij er blijkbaar al aan gewend was tot de middag te slapen! Maar nu kon Oran hem eindelijk vertellen wat er gedurende de laatste zeven nachten in het paleis gebeurd was. En samen gingen zij naar de vorst om hem duidelijk te maken welke spoken zijn paleis bevolkt hadden.
Ogenblikkelijk liet de vorst op de plaatsen die Oran hem wees een groot gat graven. En zo kwamen de onvoorstelbare schatten aan het licht. In de tuin, onder de kersenboom, aarden kruiken vol koperen munten. Onder de drempel lagen zakken vol zilver opgetast. En onder het keldergewelf legden zij een groot aantal vaten bloot, die tot de rand gevuld waren met goud! De vorst, die nooit geweten had welke schatten onder zijn oude paleis verborgen waren, toonde zich zeer verheugd en dankbaar en beloonde Kakiemon en zijn jonge vrouw rijkelijk! En de koopman? Die hoefde zich nu werkelijk niet meer te schamen over zijn schoonzoon. Integendeel, hij voelde zich zeer trots dat zijn dochter met die doortastende jongeman getrouwd was!
Maar 's avonds, als Kakiemon op zijn slaapmat lag uitgestrekt, deed Oran dikwijls met stijve bewegingen de geheimzinnige dans van de monniken na. En dan lachten ze tot Oran van vermoeidheid in haar man 's armen viel en, met een gelukkige glimlach op haar gezicht, insliep.
* * *
Samenvatting
Een Japans griezelverhaal over een spookpaleis. Als een arme hardwerkende jongeman om de hand van de dochter van zijn baas vraagt verbiedt de koopman alle contact tussen de twee verliefden. Hij stuurt de jongeman op verre reizen. Maar als de dochter wegkwijnt van ellende ziet de koopman in dat hij een huwelijk niet langer kan verbieden. Maar hij stelt wel voorwaarden...
Trefwoorden
verborgen schat, spoken, griezelverhaal, spook, verboden liefde, spookverhaal, japan, drie (getal), monniken, spookpaleis, volharding
Basisinformatie
- Herkomst: Japan
- Verhaalsoort: sprookje, griezelverhaal, spookverhaal
- Leeftijd: vanaf 9 jaar
- Verteltijd: ca. 17 minuten
Thema
Populair
Verder lezen