dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De zogenaamde waarzegger


Er was eens een arme maar eerlijke drager, die werkte op de markt. Een touw en een plank waren zijn enige uitrusting en hij maakte er gebruik van wanneer hij zware lasten over een grotere afstand moest vervoeren. Hij werkte hard, verdiende een bescheiden inkomen voor zichzelf en zijn vrouw, maar dankte Allah elke avond voor zijn dagelijks brood.
Op een dag ging de jonge knappe vrouw van de drager naar de openbare badinrichting. Ze legde haar versleten kleren opgevouwen op een kleedje in de vestibule en stapte het water in. Vlak daarop kwam er een dienstmeisje binnen met een koperen kruk in de hand, zoals ze in badhuizen worden gebruikt om erop te zitten. Ze werd op de hielen gevolgd door een vrouw met een hoofd als een leren zak, waarin de kameel water meedraagt op lange tochten door de woestijn en met oren als versleten pantoffels. Deze vrouw werd vergezeld door een stoet van bedienden.
De badmeesteres en haar helpsters maakten heel wat werk van die afzichtelijke vrouw en de dragersvrouw zuchtte van afgunst en was gauwer met haar bad klaar dan gewoonlijk. Toen ze zich wilde aankleden, merkte ze tot haar verbazing dat haar stapeltje kleren nergens te bekennen was. Ze zocht het hele badhuis af, maar tevergeefs. Er bleef haar niets anders over dan terug te gaan naar de treden, die in het water afdaalden. En ja, daar lag haar bundeltje kleren, half in het water, half op de steen.
"Wie heeft mijn kleren in het water gegooid?" riep ze woedend.
"De vrouw van de eerste waarzegger van de sjah," antwoordde een van de helpsters fluisterend. "Toen ze zich begon uit te kleden, kreeg ze erg in uw stapel kleren en vroeg, van wie die waren. We zeiden dat ze van u waren, van de vrouw van de drager, en toen kwam ze overeind en gaf er een schop tegen en toen zijn ze langs de treden tot in het water gegleden."
De vrouw van de drager vroeg niets meer, trok haar natte kleren aan en ging naar huis. 's Avonds toen haar man moe en hongerig thuiskwam, werd hij onthaald op jammerklachten in plaats van een maal eten.
"Of jij verwisselt je houten plank voor het plankje met dobbelstenen van de waarzegger, of ik ga uit dit huis weg en je zult me nooit terugzien. Ik heb de ellende van de armoe nu lang genoeg met je gedeeld, ik zou me eindelijk wel eens in weelde willen baden. Je moet zorgen de eerste waarzegger van de sjah te worden."
"Lieve vrouw," riep de drager, "moge Allah je wat gezond verstand bijbrengen. Hoe kan ik eerste waarzegger worden? Hoe kan ik zelfs maar de nederigste waarzegger worden, terwijl ik niet eens kan lezen en schrijven? Het enige dat ik kan is een last op mijn rug vervoeren."
"Je hebt me gehoord," snauwde zijn vrouw. "Als je niet doet wat ik je gevraagd heb, laat ik je alleen en zoek een echte waarzegger om zijn vrouw te worden. Die heks, die afzichtelijke feeks, die eigenwijze vrouw van de eerste waarzegger van de sjah, doet net alsof de hele wereld van haar is. Waar zij aanwezig is, zien de mensen niet eens hoe mooi ik ben. Weet je wel, dat ze mijn kleren in het water heeft geschopt? En nu zweer je me bij de baard van de Profeet, dat je niet weer thuiskomt voor je waarzegger bent. Als dat je niet gelukt, ga ik bij je weg."
Toen het tot de arme man doordrong, dat zijn vrouw niet van gedachte zou veranderen, ging hij de volgende dag naar de bazaar, verkocht zijn plank en zijn touw en schafte een bronzen plaat aan en een dobbelsteen aan een ketting, waarin allerlei symbolen en getallen waren gesneden. Vervolgens zocht hij een lege winkel aan de buitenkant van de stad en legde zijn uitrusting klaar.
Hij was nauwelijks op de vloer gaan zitten, of er drong een aantal mannen binnen. "Vrede zij met u, waarzegger! De ezeldrijvers van de sjah laten u groeten. We zijn pas aangekomen met een karavaan, die geld vervoert voor de schatkist van de sjah en terwijl we de stad binnenreden, is een van de ezels ontsnapt. Het dier vervoerde twee flinke zakken met zilver en als we hem niet gauw opsporen, zal dat zeker gestolen worden; ons wacht dan de dood door de hand van de beul. Wijze man, voor wie geen geheim verborgen is, help ons. Zeg ons, waar we de gevluchte ezel kunnen vinden."
De drager wist niet eens wat hij met de plaat en de dobbelsteen moest doen en hij kon zeker niet waarzeggen. Hij meende dan ook, dat hij maar het beste kon zeggen wat hem toevallig voor de mond kwam. "Ik zal maar een paar centen vragen, misschien zullen ze me dan niet afranselen, als ze geen ezel vinden." En daarna trok hij het gezicht van een waarzegger die in trance is en zei met een stem die uit een andere wereld leek te komen: "Koop een pond geroosterde erwten en een pond rozijnen en laat de man die voorop loopt beurtelings een erwt, een rozijn enzovoort in de mond steken. Zo zult u de ezel vinden."
De ezeldrijvers waren blij en betaalden de waarzegger de paar centen die hij vroeg, maar beloofden hem een vorstelijke beloning, indien ze de ezel zouden vinden. Ze vertrokken, kochten erwten en rozijnen, schaarden zich op een rij en gingen op zoek en de voorste man stak een erwt in de mond, daarna een rozijn, daarna weer een erwt en zo ging dat door. Ongemerkt bereikte de stoet de ruïnen van een groot huis, die door hoog onkruid waren overwoekerd.
"Kijk toch eens, daar loopt de ezel te grazen! De waarzegger wist wel wat hij zei, we zijn gered!" En ja, het was hun ezel en hij at zich vol aan het sappige voer langs de afbrokkelende muren. Het toeval had hem naar dezelfde plek gebracht als de mannen die hem zochten. En de uitlatingen van de drager, die hij op goed geluk hadden gedaan, kregen het aanzien van een wonderbaarlijke voorspelling.
De ezeldrijvers gingen terug naar de winkel van de zogenaamde waarzegger en ze keken hem aan met stralende gezichten en bedankten hem uitbundig. Ze telden vijf goudstukken voor de drager neer met de woorden: "U bent de grootste van alle waarzeggers! We hadden de ezel al terug voor de erwten en rozijnen half op waren!"
Het spreekt vanzelf dat de drager ook blij was. Toen het donker begon te worden, sloot hij zijn zaak en spoedde zich naar huis. Hij ging aan de tafel zitten, stalde de vijf goudstukken voor zich uit en vertelde zijn vrouw, wat er gebeurd was.
"Maar goed, dat ik je gezegd of liever gedwongen heb op te houden met het dragen van zware vrachten en waarzegger te worden!" wierp zijn vrouw hem voor de voeten, nog eer hij uitverteld was. "Nu zie je zelf, hoe de wereld wordt bediend. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat heb je lopen zweten onder zware kisten en zakken en je kreeg voor al je moeite maar een paar centen. Vandaag ben je er gemakkelijk bij gaan zitten en nu ligt er goud voor je op tafel."
"Nou, ik heb geluk gehad, vrouwtje, en ik zal niet verzuimen Allah daarvoor elke avond voor ik ga slapen te danken. Maar het geluk klopt niet tweemaal aan dezelfde deur. Je moet me dit liever maar niet meer vragen. Morgen ga ik weer naar de markt om mijn kost te verdienen zoals ik dat gewend was."
"Geen woord meer, lafbek!" schreeuwde zijn vrouw. "Jij blijft waarzegger, verzeker ik je, of anders raak je mij kwijt."
En of hij wilde of niet, de drager zocht de volgende dag zijn winkel aan de rand van de stad weer op. Hij kreeg haast de tijd niet zijn uitrusting klaar te leggen, want niemand minder dan de burgemeester van de stad kwam hem, vergezeld van een wethouder en het hoofd van de politie, bezoeken.
"Ik ben erbij," dacht de drager en begon te beven. "Iemand zal de eerste waarzegger verteld hebben dat ik onder zijn duiven schiet en hij heeft de hoogste autoriteiten in de stad weten over te halen mij dat onmogelijk te maken."
De drie mannen waren onderwijl binnengekomen en stelden zich voor hem op met welwillende gezichten; hun begroeting was vriendelijk.
"Mogelijk is het u bekend, wijze waarzegger," zei de burgemeester, "dat ruim een maand geleden de schatkamer van de sjah werd beroofd?
"De sjah was toentertijd zeer vertoornd en gaf ons veertig dagen de tijd om de dieven op te sporen en er zorg voor te dragen dat alles tot het laatste geldstuk teruggebracht werd. Indien we daarin niet slaagden, zou het ons het hoofd kosten. We zijn ogenblikkelijk aan onze opdracht begonnen. We hebben ons zelfs tot de eerste waarzegger van de sjah gewend, maar hij kon ons geen enkele aanwijzing geven. Gisteren gaf de eerste ezeldrijver van de sjah ons de raad ons tot u te wenden. En hier zijn we dan en we zouden u willen verzoeken al uw kennis en bekwaamheid te benutten om ons uit de nood te helpen. Red ons van de dood; wij smeken het u en we zullen u waarlijk rijk belonen!"
De drager bleef enige tijd zwijgend zitten, maar zijn gedachten werkten snel. "Je hebt me aardig in de penarie geholpen, wijfje van me! Ik voel me als een pan op het vuur, die bezig is aan te branden. Allah moge je genadig zijn, dierbaar vrouwtje, als ik althans mijn eigen huid dan maar mag redden."
De hoogwaardigheidsbekleders vatten zijn zwijgen ieder op eigen wijze op en de burgemeester gaf een wenk aan zijn dienaar, die zich op de achtergrond had gehouden, maar nu dadelijk toeschoot en een hoeveelheid goudstukken uit zijn buidel liet glijden.
"Overweeg uw beslissing niet langer, wijze man, vervul onze wens. Wil deze vijfhonderd goudstukken aanvaarden als een voorschot op de door mij in het vooruitzicht gestelde beloning."
"Goed dan," zei de drager, niet tegen de verleiding van het goud bestand. "Maar dan moet u nu weggaan en morgen om dezelfde tijd terugkomen."
Nadat de deur achter zijn bezoekers was dichtgevallen, gaf hij zich over aan de blijdschap, die in hem opkwam en hem tot berstens toe vervulde: de volgende morgen zouden ze hem daar niet meer aantreffen. Wel vroeg hij zich af, waar hij zich moest verschuilen. Ze zouden hem nazetten, waar hij ook ging.
De bezorgde drager besefte in het minst niet, dat een van de dieven die hij diende op te sporen, zich vlak bij zijn winkel bevond, daar hij van de bendeleider opdracht had gekregen de burgemeester te schaduwen. Het was deze man, die zich even later naar de schuilplaats van de rovers haastte om met benepen stem verslag uit te brengen.
"De burgemeester is bij die beroemde waarzegger aan de rand van de stad geweest," vertelde hij zijn makkers, "en die waarzegger heeft hem gevraagd morgen terug te komen, dan zal hij vertellen waar de buit is verstopt!"
De andere rovers begonnen te trillen over al hun leden. Er werd besloten na te gaan waar de waarzegger woonde; ze wilden aan zijn raam gaan luisteren om erachter te komen hoeveel hij wist. De hele bende sloop nu naar de winkel en verschool zich in afwachting van het ogenblik waarop hij zich naar zijn woning zou begeven. Zodra de zon begon onder te gaan, pakte de zogenaamde waarzegger zijn uitrusting in, verliet de winkel en begaf zich naar huis; hij bleef onderweg maar eenmaal staan om een paar pond vijgen te kopen, die hem de avond moesten verzoeten.
De dieven waren hem nageslopen, vatten post langs de muren van het huis, dat door de drager werd bewoond en hielden zich gedekt tot het donker werd. Zodra zij door de duisternis beschut zouden zijn, wilden ze op het dak klimmen om aan de schoorsteen af te luisteren wat de waarzegger tegen zijn vrouw zei.
Onderwijl waren de drager en zijn vrouw al bijna aan hun volgende ruzie bezig.
"Hoeveel goudstukken heb je vandaag verdiend, licht van mijn ogen?" had de vrouw gevraagd, zodra haar man de voordeur binnenkwam.
"Vijfhonderd," zei hij en vertelde haar alles wat er die dag gebeurd was.
"Toch maar goed, dat ik je overgehaald heb waarzegger te worden, wat jij?" zei de vrouw op zegevierende toon.
"Jawel," schreeuwde de drager opeens, "maar wat moet ik morgen tegen de burgemeester zeggen? Ik was eerst van plan te vluchten, maar ze krijgen me toch in handen. En als de sjah hoort dat ik geen enkele bruikbare aanwijzing heb kunnen geven, is hij in staat me voor zijn troon te laten sleuren en dan ga ik als leugenaar en bedrieger de gevangenis in." De drager kreunde, want niets kwam hem rampzaliger voor dan een gevangene te worden.
Het was inmiddels donker geworden en de leider van de dievenbende die de schatkamer van de sjah had geplunderd, drong ongeduldig aan: "Het dak op, jongens! Ik eerst en jullie komen me een voor een na!"
"Allah bescherme je, baas," antwoordde een van de bendeleden. "En kijk uit dat de waarzegger je niet betrapt."
De bendeleider zat juist vroeg genoeg op het dak om het woord "gevangenis" op te vangen en wat hij verder opving, kon hij niet goed verstaan, maar het was wel in staat hem de stuipen op het lijf te jagen.
De vrouw van de drager was de enige die zich niet opwond; ze stak de ene gesuikerde vijg na de andere in haar mond en ze genoot er zo zichtbaar van, dat haar bekommerde echtgenoot zijn verbijsterde blik niet van haar af kon houden.
"De een na de ander!" schreeuwde hij. "Ze zijn er geweest!" Dat zei hij, terwijl hij haar de laatste vijg in de mond zag steken.
Maar de dieven die hem verstonden, verstarden van angst, want ze meenden dat de waarzegger op hen doelde.
"Da's geen gewone waarzegger, jongens," fluisterde de leider. "Deze man is helderziende, dat is een tovenaar; tegen hem kun je niets beginnen, zelfs het gevaarlijkste wapen zou hem niet deren. We moeten met hem praten en hem omkopen."
Op het erf pleegden de dieven overleg en de drager, die schrok van het rumoer en de gedempte stemmen, riep: "Wie zijn daar?"
"Wij zijn het, wijze man. Uw nederige dienaar smeekt u naar hem te willen luisteren," antwoordde de bendeleider vanuit de duisternis.
"Wie ben je en wat wil je?" vroeg de drager.
"Drijf niet de spot met mij, wijze man," was het antwoord. "Ge kent de plaats van elke rijstkorrel in deze stad en ge weet ook dat ik de leider van veertig dieven ben. We weten dat ge over bovenaardse macht beschikt en daardoor ziet dat de kostbaarheden van de sjah verborgen liggen in de gewelven van de moskeeruïne in de tuin van Saida buiten de stad. We komen u vragen de burgemeester en de politie van de sjah morgen naar die plek te brengen. Maar laat ons erbuiten, we zijn fatsoenlijke dieven."
"Wat je fatsoenlijk noemt!" dacht de drager, maar hij zei: "Zeker, dat wist ik al."
"Neem dit goud van ons aan," zei de dievenleider en kwam dichterbij. "Geef ons daarvoor uw belofte, dat ge de mannen van de sjah onze namen niet zult noemen."
"Afgesproken," zei de drager en nam het goud in ontvangst.
De volgende morgen zag de drager bij het naderen van zijn winkel de burgemeester, het hoofd van de politie en de wethouder al op zich staan wachten. Hij trok de wenkbrauwen afkeurend samen en zei op luide verwijtende toon: "De zon is nog niet eens op. Wat wenst u zo vroeg in de morgen? O ja, die schat van de sjah, ik herinner het me weer! Goed dan - u rijdt tien mijl weg naar de moskeeruïne in de tuin van Saida buiten de stad. Volg de onderaardse gang naar de gewelven en daar kan uw personeel meteen beginnen de lastdieren te laden met alle gestolen edelstenen, goudstukken en zilverstukken, die ge daar zult aantreffen - kortom de volledige schat van de sjah."
De autoriteiten deden wat de drager had gezegd en kwamen tot hun onuitsprekelijke opluchting tot de ontdekking, dat de man de waarheid had gesproken. Nadat ze de sjah het heuglijk nieuws hadden meegedeeld, liet hij spoorslags de drager halen en het was de eerste kamerheer zelf die met een fraaie hengst voor zijn deur verscheen. De sjah beloonde de onbekende waarzegger met een gouden beker.
Dagen later verloor de dochter van de sjah een ring met een grote diamant. Niemand zag kans het sieraad terug te vinden, zelfs de eerste waarzegger kon geen uitsluitsel over de ring geven. De sjah liet dan ook nog eens de drager ontbieden. Bij zijn aankomst nam de wacht hem mee naar de zaal, waar de eunuchen en de dienaressen in staatsiegewaad stonden opgesteld. De sjah zelf verscheen en gaf de drager opdracht zich uit te spreken over de vermiste ring.
De arme marktarbeider begon te trillen en meende dat zijn laatste uur had geslagen.
"Kom, waarzegger, deel ons mee wat ge ziet," mompelde de sjah ongeduldig.
De drager keek van links naar rechts en zijn ogen zochten gejaagd muren en plafond af. Hij had daarmee tot aan de avond kunnen doorgaan, als de sjah zijn geduld niet had verloren.
"Geloof me, Keizerlijke Hoogheid, ik zie niets," brabbelde hij ten slotte. "Alleen een gat in de muur."
"Maar dat is het!" riep de dochter van de sjah en klapte in de handen. "Nu weet ik het weer! Toen ik een bad ging nemen, heb ik de ring van mijn vinger getrokken en in een spleet in de muur gelegd."
Ze repte zich weg en keerde even later met haar ring terug en de grote diamant flonkerde als een ster. Alle aanwezigen waren met stomheid geslagen, nu de waarzegger opnieuw zijn bekwaamheid had bewezen. De sjah gaf opdracht hem dadelijk een indrukwekkende beloning uit te betalen. Daarna verklaarde hij: "Deze man zal voortaan mijn eerste waarzegger zijn."
Hij riep zijn schrijvers en de bewaker van het keizerlijk zegel om de overeenkomst op perkament te zetten en hij bekrachtigde het document met zijn handtekening. De vorige eerste waarzegger kreeg bij dezelfde gelegenheid zijn pensioen.
Enkele dagen later organiseerde de sjah een grote gazellenjacht met al zijn broers en neven, zijn viziers, het hoofd van de politie en de legeraanvoerder, zijn lijfarts en ook zijn nieuwe eerste waarzegger.
Tijdens de rit over de vlakte streek er onverwacht een krekel neer op het zadel van de sjah. De sjah deed er een greep naar, maar de krekel ontkwam aan zijn hand. De sjah greep nog eens toe, maar weer ontsnapte de krekel. Het gezicht van de sjah vertrok van woede. Hij had opeens geen plezier meer in de jacht en greep voor de derde maal toe en nu had hij de krekel gevangen.
Met de krekel in de hand kwam de sjah op de gedachte de bekwaamheid van zijn nieuwe waarzegger op de proef te stellen.
Hij draaide zich in het zadel om en riep: "Waarzegger, kom eens bij me!"
De drager zette zijn paard aan en naast de sjah hield hij de teugel in.
"Indien je de begaafde waarzegger bent, die je voorgeeft te zijn, moet je me vertellen wat ik in mijn hand hebt."
De drager wendde de blik af, alsof hij moest nadenken. In feite wilde hij evenwel voorkomen, dat de sjah erg zou krijgen in zijn verbleekt gezicht en zijn angstige blik.
"Het geluk is me vaak te hulp gekomen, ik mag daarop niet nog eens hopen," dacht hij vertwijfeld.
"Deze keer is het werkelijk afgelopen. De sjah zal me hier ter plaatse laten afranselen en als we terug zijn in het paleis, zal hij me in de gevangenis laten smijten. Ja, lief vrouwtje, je hebt me eindelijk te gronde gericht." Hardop liet hij zich ontvallen: "Jij stomme krekel!" want hij vond zichzelf geen haar verstandiger dan de krekels die in het gras rondom de paardenhoeven sjirpten. "Nu heeft de sjah je eindelijk in zijn greep!"
"Niet te geloven!" riep de sjah, die de wanhoopskreet van de drager had opgevangen. "Ik beveel allen zich om deze man te scharen en hem te eren!"
Daarna opende hij zijn hand en zijn broers en neven, zijn viziers, het hoofd van de politie, de legeraanvoerder en de lijfarts staarden in eerbiedige belangstelling naar de krekel op de uitgespreide hand van de sjah.
"Geen heerser beschikt over een betere waarzegger dan ik, want hij kan de krekel in mijn gesloten hand zien," zei de sjah en van die dag aan genoot de drager zijn volst vertrouwen en beschikte over grote rijkdommen. De zogenaamde waarzegger had een mate van welstand bereikt, die zelfs de ontevredenheid van zijn vrouw wegnam. Maar hoe sneller zijn vermogen aanwies, hoe meer de angst in zijn hart groeide.
"Wee mij, als de sjah er ooit achter komt dat ik niet ben wat ik voorgeef te zijn! Bij de baard van de Profeet, ik zal geen ogenblik rust meer kennen!
Wat zou ik dankbaar zijn als ik mijn vroeger handwerk weer kon uitoefenen, als ik vrachten kon dragen en zonder angst een stuk brood verdienen."
De drager bleef met zijn zorgen rondlopen en kwam ten slotte op de gedachte zich krankzinnig te houden. "Er zit niets anders op, als ik me wil bevrijden van deze last de waarzegger te moeten uithangen, een last zwaarder dan alle vrachten samen die ik ooit op mijn rug heb versleept," dacht hij.
Hij voegde de daad bij de gedachte, bracht zijn haar in de war, draafde de troonzaal binnen, rukte de sjah de kroon van het hoofd en smeet het kostbaar voorwerp tegen de vloer.
De overrompelde vorst was zo geschrokken, dat hij geen woord kon uitbrengen. Plotseling zag hij, dat er door de val een kleine adder uit de kroon was geslingerd.
"Je hebt mijn leven gered, waarzegger!" riep de sjah. "Als ik de kroon op mijn hoofd had gehouden, zou de adder me gebeten hebben en ik zou gestorven zijn."
Hij ontbood de ceremoniemeester en gaf de man opdracht het gewaad binnen te brengen, dat als symbool van de hoogste onderscheiding gold. Eigenhandig gaf hij dit gewaad aan de waarzegger. Pas toen hij zijn huis had bereikt kwam de verblufte drager tot het besef, dat zijn voorgewende krankzinnigheid hem alleen nieuwe eerbewijzen had bezorgd.
"Volgende keer beter," dacht hij, besloten zijn kans af te wachten. Enkele dagen later nam hij een bad in de openbare badgelegenheid en meende dat het ogenblik aangebroken was. Hij rende de straat op zonder ook maar iets aan zijn lijf en begaf zich ijlings naar de markt.
"Wee ons! De eerste waarzegger van de sjah is krankzinnig geworden!" riepen de mensen angstig, maar de drager rende door naar het paleis. Hij draafde langs de verbijsterde schildwachten aan de poort en glipte de vorstelijke vertrekken binnen. Eer de lijfwacht van de sjah de kans kreeg de speren te laten dalen en hem de pas af te snijden, stond hij al in het studeervertrek van de sjah. Hij greep de geschrokken vorst bij de hand, sleurde hem mee naar het terras en vervolgens naar de binnenhof.
Achter hem dromde een grote menigte kamerdienaars, dienstmeisjes, lijfwachten, eunuchen en koks samen, allen met dezelfde vraag op de lippen: "Bij de baard van de Profeet, wat gebeurt er? Wat betekent dit?"
Even later weergalmde er luid geraas en gekraak door het paleis: het plafond in het werkvertrek van de sjah was ingestort.
"De eerste waarzegger had het alweer bij het rechte eind! Toen hij zijn bad nam, zag hij het gevaar, waardoor de sjah bedreigd werd. Hij moet geweten hebben dat er geen moment te verliezen viel en dat hij zijn vorst niet meer zou kunnen redden, als hij de tijd nam zich aan te kleden..." Dat was het wat de mensen dachten en zeiden, en de sjah zelf en zijn hofhouding waren het er geheel mee eens.
"Ja," zei de sjah, "mijn eerste waarzegger is niet alleen een wijs man, het is ook een held en hij heeft me tot tweemaal toe het leven gered. Daarvoor zal hij onderscheiden worden met de Orde van de Gouden Olifant, die alleen aan de allerdappersten wordt uitgereikt. En van nu aan," voegde hij eraan toe en hij wendde zich tot de met stomheid geslagen drager, "zal ik u van dag tot dag en van uur tot uur vragen stellen, trouwe en eerbiedwaardige onderdaan, en uw antwoorden zullen mij leiden in mijn leven en mijn regering!"
"O wee!" dacht de drager, nu het tot hem doordrong dat zelfs voorgewende krankzinnigheid hem niet uit zijn ambt kon ontslaan. Hij ontvluchtte het paleis en repte zich alsof een meute jachthonden hem op de hielen zat, naar onbekende oorden.
*   *   *
Samenvatting
Een verhaal uit Perzië over geluk hebben. Een vrouw dreigt om haar man te verlaten als hij zich niet voordoet als een waarzegger. Hij koopt de benodigde spullen en al snel komen er mensen die zijn hulp nodig hebben. Doordat het geluk aan zijn kant staat, lukt het de man om de eerste waarzegger van de sjah te worden. Maar hij is ongelukkig en probeert van alles om maar uit zijn ambt te worden ontslagen.
Trefwoorden
Basisinformatie
Bron
"Perzische sprookjes" bewerkt door Margot Bakker. Uitgeverij N. Kluwer N.V., Deventer, 1972. ISBN: 9020200151
Populair
Verder lezen