dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Het verhaal van Eetstokje


In Korea leefde eens een boer, die Taro heette. Met zijn vrouw woonde hij in een klein huisje. Hun kinderen waren al volwassen en getrouwd. Ze woonden ver weg, zodat hun ouders hen nooit meer zagen. Zo kwam het, dat ze helemaal alleen waren. Dat vonden ze niet plezierig. Vooral de vrouw zei vaak: "Hè, ik zou het toch erg prettig vinden, als ik weer eens zo'n kleine peuter verzorgen moest."
Toen ze dat weer eens zei, antwoordde haar man, om haar een beetje te plagen: "Je bent te oud en te zwak, vrouw. Je zou een kind niet eens meer kunnen optillen." De vrouw lachte. "Je hebt gelijk," zei ze. "We zijn te oud, om nu nog kinderen op te voeden. Bovendien hebben de goden ons al genoeg kinderen geschonken, zodat we niet mogen klagen. Maar het hoeft ook geen gewoon kind te zijn. Al was het maar eentje, zo groot als een eetstokje, dan zou ik al tevreden zijn."
Taro begon hard te lachen. "Wat hebben vrouwen toch altijd rare gedachten, zei hij. "Een kind, zo groot als een eetstokje, wie heeft daar nu ooit van gehoord?" Zijn vrouw moest ook lachen. "En toch zou het wel prettig zijn," zei ze.
's Nachts droomde ze, dat een stem tegen haar zei: "Zet morgenavond een kom met rijst en één eetstokje voor het huisaltaar." 's Morgens was ze de droom vergeten, maar 's avonds, voor ze ging slapen, dacht ze er ineens weer aan. En zonder dat haar man het merkte, zette ze een kom rijst met één eetstokje voor het huisaltaar. 's Nachts werd ze wakker, doordat er iets met een harde klap op de grond viel. "Dat doen natuurlijk de ratten," dacht ze. "Wat dom van me, om die rijst daar neer te zetten. Nu hebben ze mijn kom ook nog stuk gegooid."
De volgende morgen, dadelijk na het opstaan, ging ze naar het huisaltaar kijken. De kom was werkelijk in scherven gevallen. Maar daartussen zag ze een kereltje, zo groot als een eetstokje, dat rustig lag te slapen. Verbaasd riep ze haar man. Die zei: "Vrouw, je wens is in vervulling gegaan. Nu hebben we een kind, zo groot als een eetstokje. Ben je niet blij?"
Of de vrouw blij was! Op dat ogenblik werd het kereltje wakker en keek de beide oude mensen met heldere oogjes aan. Hij was helemaal niet bang, toen de vrouw hem opnam en op haar schoot zette. "Wat is hij lief!" zei ze. "Hoe moet hij heten?"
"Dat is nogal eenvoudig," zei Taro. "Laten we hem Eetstokje noemen." Ja, dat vond de vrouw ook een mooie naam. De beide oudjes hielden dadelijk veel van het kereltje. En ze vertroetelden Eetstokje, of hij werkelijk hun eigen kind was. Het ventje leerde al gauw praten. Hij had natuurlijk maar een heel fijn piepstemmetje. Maar als zijn ouders hem soms niet verstonden, klauterde hij vlug tegen hun kleren omhoog. Dan ging hij op hun schouders zitten en herhaalde zijn woorden vlak bij hun oor. Want hij was zo behendig als een aapje. De oude mensen voelden zich nu niet meer zo alleen. Dikwijls moesten ze lachen om de streken, die de dreumes uithaalde.
Op een dag wilde de boer de pacht voor zijn akkers gaan betalen. Van iedere oogst moest hij twee zakken rijst aan zijn landheer brengen. Die landheer was heel rijk en woonde in de stad. De boer bond de zakken op Helderoog, zijn paard en zei: "Vrouw, ik ga naar de stad. Vanavond ben ik wel terug." Juist kwam zijn buurman aanlopen. "Ben je van plan naar de stad te gaan om je pacht te betalen?" vroeg die. "Weet je, dat er weer rovers in de omgeving rondzwerven? Ze hebben al verscheidene reizigers aangevallen en beroofd."
Dat was geen prettig nieuws. Taro aarzelde. Wat moest hij doen? Zijn vrouw zei: "Blijf liever thuis. De landheer zal het heus niet erg vinden, als hij de pacht een paar dagen later krijgt." - "Maar wie zegt, dat de rovers over een paar dagen weggetrokken zijn?" vroeg de boer. "Misschien blijven ze wel hier in de buurt rondzwerven."
Daar sprong Eetstokje te voorschijn. Vlug klom hij tegen zijn vader omhoog en riep: "Ik zal de pacht wel voor u gaan betalen, vader!" Taro moest hartelijk lachen om het parmantige kereltje. "En ben jij dan niet bang voor de rovers, Eetstokje?" vroeg hij. "O nee," antwoordde Eetstokje. "Maar wat zou je dan doen, als die ruwe kerels je aanvallen?" vroeg Taro. "Ik zou me verdedigen en hen op de vlucht jagen," antwoordde de dreumes parmantig. "Maar u moet eerst een lans voor me maken, vader." - "Dat zal ik doen, Eetstokje," zei Taro. Hij nam een bamboestokje en sleep er een punt aan. "Dank u wel," zei het ventje. "Dat is een prachtige lans. Daarmee zal ik me de rovers wel van het lijf houden. En zet me nu in de staart van het paard. Nu, dan vertrek ik!" riep de dreumes. "Vanavond ben ik zeker terug. Dag vader, dag moeder!" Hij prikte Helderoog even met zijn lans. En voor Taro en zijn vrouw wisten wat er gebeurde, galoppeerde het paard weg.
Taro stond even beteuterd te kijken. Toen rende hij achter Helderoog aan. Maar hij zag al gauw, dat hij het paard niet kon inhalen. Buiten adem kwam hij weer bij zijn vrouw terug. "Wat een ongeluk!" riep hij uit. "Nu zijn we ons kind kwijt, vrouw." - "Dat geloof ik niet," zei zijn vrouw. "Wat zeg je daar?" vroeg Taro verbaasd. "Heb je dan niet gezien, dat Helderoog op hol is geslagen?" - "Nee," zei zijn vrouw, "Helderoog liep wel hard, maar dat kwam omdat Eetstokje hem prikte." - "En als de rovers hem aanhouden, wat moet hij dan doen?" vroeg Taro weer. "Geloof jij soms ook, dat hij zich kan verdedigen met een bamboestokje?" - "Ik weet het niet," zei zijn vrouw. "Ik ben ook wel ongerust, maar ik denk dat de goden hem zullen beschermen. Ik geloof zeker dat hij vanavond veilig en wel weer voor ons staat. Hij is erg pienter, ons zoontje. En hij kent de weg, want hij is al vaker met je mee geweest om de pacht te betalen." - "Dat is waar," gaf Taro toe. "Pienter is hij. En de goden zullen ons toch geen zoon gegeven hebben om hem nu door rovers te laten vermoorden. Maar toch ben ik bang..." Samen gingen de oude mensen naar het huisaltaar en baden de goden, hun kind te beschermen.
Ondertussen vervolgde Eetstokje zijn weg. Helderoog draafde lustig, rovers waren er niet te zien, en met zijn piepstemmetje zong het kereltje allerlei vrolijke liedjes. Tegen de middag kwam hij in de stad aan. Voor het huis van de landheer hield hij stil. Daar was alles in rep en roer. De dienaren stonden met verschrikte gezichten met elkaar te praten.
Eetstokje riep: "Hé mannen! Ik kom de pacht van boer Taro betalen. Help me even bij het afladen van de zakken!" Een van de knechten zei: "Daar staat het paard van boer Taro. Maar waar is de boer?" - "Die is er niet!" riep Eetstokje. "Ik heb de zakken gebracht." - "Waar komt die stem vandaan?" vroegen de knechten weer. Eindelijk zagen ze Eetstokje in de staart van het paard zitten. "Je ziet, dat ik te klein ben om de zakken zelf af te laden. Daarom vraag ik je, me een handje te helpen," zei het kereltje.
De knechten zetten grote ogen op, maar toch deden ze, wat Eetstokje hun vroeg. Toen dit gebeurd was, zei Eetstokje: "Waarom lopen jullie hier allemaal door elkaar, in plaats van rustig je werk te doen?" - "Omdat er iets vreselijks gebeurd is," antwoordde een knecht. "Gisteren maakten de drie dochters van onze meester een wandeling, even buiten de stad. Plotseling kwamen uit een bosje een paar rovers, die de meisjes vastgrepen en op hun paarden meenamen. Later stuurden ze een boodschap aan onze meester, dat ze zijn dochters zouden vrijlaten voor tienduizend goudstukken. Dadelijk liet onze meester door een dienaar een kist vol geld naar de rovers brengen. Die namen het goud en zeiden tegen de dienaar: 'Zeg aan je meester, dat we nog zo'n kist vol geld willen hebben.' Weer zond onze meester het geld, maar de rovers lieten de meisjes nog niet vrij. Nu heeft hij beloofd, dat de man, die zijn dochters redt, een van hen tot vrouw mag kiezen en bovendien een kist vol goudstukken krijgt. Maar niemand durft in de buurt van de rovers te komen. En jij mag ook wel oppassen, kleine man, want als die ruwe kerels je te pakken krijgen, loopt het vast niet goed met je af." - "Ik ben niet bang," zei Eetstokje en vertrok.
Nadat hij een paar uur gereden had, zag hij in de verte een troep mannen met paarden. Het waren de rovers. Onder een boom zaten de dochters van de landheer. De rovers, die Helderoog wel zagen, maar geen ruiter, zeiden tegen elkaar: "Wat vreemd! Dat paard is zeker ontsnapt." Ze gingen op de weg staan en wilden Helderoog tegenhouden. Maar dat viel hun niet mee. Plotseling begon het paard wild te steigeren en achteruit te slaan. Want Eetstokje had het dier een paar flinke prikken met zijn lans gegeven. Drie rovers kregen een trap en lagen kermend van pijn op de grond. De anderen weken verschrikt achteruit. Helderoog bleef maar steigeren. Telkens weer stormde het dier briesend op de rovers in. Ze begonnen bang te worden. Ze zagen Eetstokje niet en dachten, dat Helderoog betoverd was en door de landheer op hen af was gestuurd om hen te straffen. Hun eigen paarden begonnen ook al schichtig te worden. Daar kreeg het paard van de hoofdman zo'n trap van Helderoog, dat de rover het niet meer in bedwang kon houden. Het dier sloeg op hol en rende weg. Toen de andere rovers dit zagen, sloegen zij ook op de vlucht.
Eetstokje reed nu naar de meisjes onder de boom en riep: "Klim vlug op mijn paard, dan zal ik jullie weer thuis brengen."
Toen pas zagen de dochters van de landheer het ventje zitten, dat de rovers op de vlucht gedreven had. Ze klommen met z'n drieën op het paard. Daarna reed Eetstokje zo vlug mogelijk naar de stad terug. Een paar uur later waren de meisjes weer bij hun vader. Ze vertelden hem, wat er gebeurd was, maar hij kon het verhaal haast niet geloven. "Heeft dit kleine kereltje die hele troep rovers werkelijk op de vlucht gejaagd?" vroeg hij telkens. "Ja vader," zei Uriko, de jongste dochter, "aan hem danken we ons leven. Want de rovers zouden ons zeker gedood hebben, het waren zulke ruwe mannen."
De landheer begon gauw ergens anders over te praten. Hij deed net, of hij niet merkte dat Eetstokje wegreed. Hij was niet van plan Eetstokje tienduizend goudstukken te betalen. En natuurlijk wilde hij zo'n klein kereltje niet als schoonzoon hebben. Dat had Eetstokje wel begrepen, en daarom was hij maar stilletjes weer vertrokken. Wat waren zijn ouders blij, toen ze hem terugzagen. "We dachten al, dat je in handen van de rovers was gevallen," zei zijn moeder. "Ik heb toch gezegd, dat ik ze op de vlucht zou jagen? Nu, ik héb ze op de vlucht gejaagd en zo de drie dochters van de landheer bevrijd," antwoordde Eetstokje parmantig. "Maar Helderoog heeft me geholpen."
De oude mensen waren vreselijk trots op hun zoon, toen ze hoorden, dat hij die hele roversbende te slim af was geweest. Eetstokje vertelde er echter niet bij, welke beloning de landheer uitgeloofd had aan de redder van zijn dochters. De landheer zelf dacht daar niet meer aan, maar zijn jongste dochter, Uriko, wel. En ze vroeg: "Vader, waarom houdt u uw belofte niet?" - "Waarom zou ik zo'n klein kereltje zoveel geld betalen?" vroeg de landheer. "En zou jij soms zijn vrouw willen worden? Nu, ik niet," zei de oudste zuster. "En ik ook niet," zei de andere zuster. "Maar ik wel," zei Uriko. "Als hij tenminste met mij trouwen wil." - "Wees toch niet zo dwaas," zei haar vader ongeduldig. Maar Uriko antwoordde: "Ik ga naar hem toe en vraag, of hij met mij trouwen wil."
En of haar vader al boos werd en haar zusters haar uitlachten... Uriko deed, wat ze gezegd had. En zo verscheen ze een paar dagen later in het eenvoudige hutje van boer Taro. Eetstokje was erg blij, toen hij haar zag. "Dit is nu mijn beloning, vader," zei hij. "Ik wist wel, dat ze komen zou." De oude mensen waren heel verbaasd, toen ze hoorden, dat dit mooie rijke meisje met hun zoon wilde trouwen. "Ze zal zich wel gauw ongelukkig bij ons voelen," dachten ze. "Ze is niet gewend, in zo'n klein huisje te leven." Maar daarin vergisten ze zich toch. Want Uriko was veel flinker, dan ze gedacht hadden. In haar vaders huis had ze nooit hoeven te werken. Maar nu stond ze iedere morgen het eerst op, om vuur aan te maken. Ze kookte het eten, waste de kleren, hield het huis schoon. Van de vroege morgen tot de late avond was ze druk bezig. Ze scheen er helemaal geen spijt van te hebben, dat ze in een armoedig hutje moest wonen en geen mooie kleren meer kon kopen. Want altijd was ze vrolijk en opgewekt. "De goden hadden ons geen betere schoondochter kunnen geven," dachten de oude mensen.
Een jaar na hun huwelijk zei Eetstokje: "Laten we samen een bedevaart gaan maken naar de Heilige Berg." - "Waarom?" vroeg Uriko. "Zijn we niet gelukkig genoeg?" - "Laten we toch maar gaan bidden op de Heilige Berg," zei Eetstokje.
Zo gingen ze dan samen ter bedevaart, Eetstokje en zijn vrouw. Zij droeg haar man in een plooi van haar ceintuur en babbelde onderweg vrolijk met hem. De mensen keken allemaal naar haar en zeiden: "Wat een mooi meisje loopt daar. Hoe jammer, dat ze niet goed bij het hoofd is. Kijk ze toch eens lachen en in zich zelf praten!" Want natuurlijk zagen ze Eetstokje niet.
Toen Uriko en Eetstokje dicht bij de Heilige Berg waren gekomen, zei hij: "Je moet alleen gaan bidden. Ik wacht hier wel op je, bij deze grote steen." Uriko vond het niet prettig, hem alleen te laten, maar hij wilde beslist niet met haar mee gaan. Daarom zette ze hem op de grond en beklom de Heilige Berg. Daar dankte ze de goden voor het geluk, dat ze haar geschonken hadden.
Toen ze eindelijk weer bij de grote steen terugkwam, was het al donker geworden. Wat schrok ze, toen ze Eetstokje nergens zag! Ze riep hem, maar kreeg geen antwoord. Ze zocht de hele nacht naar hem, aan de oever van de rivier, op de sawahs, in de greppels... Maar toen het morgen werd, had ze hem nog steeds niet gevonden. Haar kleren waren vuil van de modder, maar daar lette ze niet op. Ze zocht, tot ze eindelijk van moeheid neerviel. Met haar rug geleund tegen de grote steen begon ze te huilen. Ineens voelde ze, dat de steen bewoog. Een stem zei: "Huil maar niet meer, lieve vrouw. Hier ben ik."
Ze keek om en zag in plaats van de steen een jonge man in prachtige kleren. Hij droeg allerlei kostbare sieraden en lachte haar vriendelijk toe. Maar ze zei: "Ik ben uw vrouw niet. Ik zoek mijn eigen man..." - "Je zoekt Eetstokje," viel hij haar lachend in de rede. "Nu, die ben ik. Vannacht heb ik de rivier-godin gebeden, mij de gestalte van een gewoon mens te geven. Zij heeft mijn gebed verhoord. Begrijp je nu, waarom ik een bedevaart wilde ondernemen en waarom jij me hier alleen moest laten?" Ja, dat begreep Uriko nu wel en ze schreide van geluk. Samen gingen ze naar Taro en zijn vrouw terug. De oude mensen waren eerst erg verbaasd, toen hun Eetstokje plotseling veranderd was in een flinke jongeman. Maar ze waren ook heel blij, vooral voor Uriko.
Toch dachten ze ook telkens: "Ons hutje is eigenlijk veel te klein en te armoedig voor onze zoon. De rivier-godin heeft hem zulke prachtige kleren gegeven, dat iedereen hem voor een prins zal houden."
Nu, ze hoefden niet lang in hun hutje te blijven. Iedere avond ging Eetstokje naar de rivier. En telkens vond hij aan de oever een kostbare steen, een stuk jade of een robijn, die de godin van de rivier daar voor hem neergelegd had. Zo werd hij spoedig rijk. Hij liet een grote woning bouwen en kocht mooie kleren voor Uriko, maar ook voor zijn ouders. Zo leefden ze met zijn vieren nog lang met elkaar en waren heel gelukkig.
*   *   *
Samenvatting
Een Koreaans sprookje over een klein mannetje à la Duimedik. Een oud kinderloos echtpaar krijgt op een dag een zoontje zo groot als een eetstokje; ze noemen hem dan ook Eetstokje. Wanneer het kleine mannetje hoort dat de drie dochters van de landheer door rovers ontvoerd zijn, gaat hij samen met zijn paard Helderoog op weg om ze te bevrijden. Eetstokje trouwt uiteindelijk met één van de dochters en verandert in een flinke jongeman.
Toelichting
Ieder land heeft sprookjes over kleine mensen, niet te verwarren met dwergen. Ook Griekse en Romeinse dichters hebben er al over geschreven. Vergelijk dit verhaal met Duimedik, De jonge reus en Duimpje de wereld in van de gebroeders Grimm. Of met het Turkse Kikkererwtje of het Marokkaanse Onderdeurtje.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Bron
"Sprookjes van Azië" verzameld en bewerkt door R.M. Dalang. C.P.J. van der Peet, Amsterdam, 1957.
Populair
Verder lezen