Roodkapje (in rijmvorm)
Er was eens een aardig meisje,
zo om en bij de zeven jaar;
dol veel hield moeder van haar liefje,
en grootmoe was echt mal met haar.
zo om en bij de zeven jaar;
dol veel hield moeder van haar liefje,
en grootmoe was echt mal met haar.
Die goede vrouw, al grijs van haren,
schonk aan de kleine krullebol
met Sinterklaas een sierlijk kapje,
geweven van vuurrode wol,
schonk aan de kleine krullebol
met Sinterklaas een sierlijk kapje,
geweven van vuurrode wol,
dat haar zo goed stond, dat een ieder,
die 't meisje tegen kwam op straat,
haar schertsend Roodkapje noemde,
en dat klonk grappig inderdaad.
die 't meisje tegen kwam op straat,
haar schertsend Roodkapje noemde,
en dat klonk grappig inderdaad.
Eens bakte moeder lekkere wafels,
zij had er suiker opgedaan,
en lachend zei ze tot Roodkapje:
"Je moet eens naar grootmoe gaan,
zij had er suiker opgedaan,
en lachend zei ze tot Roodkapje:
"Je moet eens naar grootmoe gaan,
en horen hoe 't met haar gaat, want je weet
dat grootje ziekelijk is en oud.
Neem dus dit bord met wafels mee,
waar 't lieve mens zoveel van houdt,
dat grootje ziekelijk is en oud.
Neem dus dit bord met wafels mee,
waar 't lieve mens zoveel van houdt,
en ook dit potje malse boter."
En ons Roodkapje ging terstond,
want grootmoe woonde nog veel verder
dan waar de watermolen stond.
En ons Roodkapje ging terstond,
want grootmoe woonde nog veel verder
dan waar de watermolen stond.
Toen nu ons aardig, vlug Roodkapje
in 't grote bos gekomen was,
ontmoette zij een wolf bij 't kruispad,
die zachtjes voortsloop over 't gras.
in 't grote bos gekomen was,
ontmoette zij een wolf bij 't kruispad,
die zachtjes voortsloop over 't gras.
Hij had wel zin haar op te happen,
maar waagde 't niet, want dichtbij
weerklonk de bijlslag van de klovers;
hij liep dus stil het meisje op zij
maar waagde 't niet, want dichtbij
weerklonk de bijlslag van de klovers;
hij liep dus stil het meisje op zij
en vroeg: "Waar ga je heen, Roodkapje?"
't Onnozel meisje, dat niet wist
hoe gevaarlijk het was te luisteren
naar zo'n dier, vol boze list,
't Onnozel meisje, dat niet wist
hoe gevaarlijk het was te luisteren
naar zo'n dier, vol boze list,
gaf hem ten antwoord: "'k Ga voor moeder
naar mijn goede grootmoe toe
en deze wafeltjes haar brengen
met nog dit potje boter toe."
naar mijn goede grootmoe toe
en deze wafeltjes haar brengen
met nog dit potje boter toe."
"Wel," vroeg de wolf weer, "woont zij ver nog?"
"Ja," sprak Roodkapje, "aan gene kant
van de molen, in het laatste huisje
van 't dorp." - "Zo," zei de loze kwant,
"Ja," sprak Roodkapje, "aan gene kant
van de molen, in het laatste huisje
van 't dorp." - "Zo," zei de loze kwant,
"kom, 'k ga dan ook eens naar haar kijken;
ik langs deze, en jij langs die weg,
wie er nu het eerst zal wezen
dat zullen we wel eens zien, zeg!"
ik langs deze, en jij langs die weg,
wie er nu het eerst zal wezen
dat zullen we wel eens zien, zeg!"
De wolf liep al wat hij kon lopen,
altijd maar door, het kortste pad;
maar ons Roodkapje ging het langste,
en treuzelde onderweg nog wat.
altijd maar door, het kortste pad;
maar ons Roodkapje ging het langste,
en treuzelde onderweg nog wat.
Zij zocht naar bruine beukennootjes,
en joeg de bonte vlinders na,
en plukte een ruiker wilde bloemen,
en zo vervloog de tijd weldra.
en joeg de bonte vlinders na,
en plukte een ruiker wilde bloemen,
en zo vervloog de tijd weldra.
De wolf kwam spoedig aan de woning
van grootje, en klopte: klop, klop, klop!
"Wie is daar?" - "Ik ben het, Roodkapje,"
gaf daar de wolf ten antwoord op;
van grootje, en klopte: klop, klop, klop!
"Wie is daar?" - "Ik ben het, Roodkapje,"
gaf daar de wolf ten antwoord op;
en hij vervolgde - meer zijn stem nog
veranderend: "Compliment van moe,
en hier zijn lekkere suikerwafels,
en nog een potje boter toe."
veranderend: "Compliment van moe,
en hier zijn lekkere suikerwafels,
en nog een potje boter toe."
"Wel, kind! Trek dan maar aan het touwtje,
dan gaat de klink vanzelf omhoog."
Dat deed de wolf; de deur ging open,
en 't uitgehongerd roofdier vloog
dan gaat de klink vanzelf omhoog."
Dat deed de wolf; de deur ging open,
en 't uitgehongerd roofdier vloog
met één sprong naar 't kreunend oudje,
dat ziek te bed lag - en verslond
't arme grootje, dat van schrik haar snuifdoos
had laten vallen op de grond.
dat ziek te bed lag - en verslond
't arme grootje, dat van schrik haar snuifdoos
had laten vallen op de grond.
Daarna sloot de wolf de deur weer; zette
de nachtmuts op der arme vrouw,
kroop in bed en bleef zo wachten
of Roodkapje haast komen zou.
de nachtmuts op der arme vrouw,
kroop in bed en bleef zo wachten
of Roodkapje haast komen zou.
Een uurtje later kwam Roodkapje
aan 't huisje en klopte: klop, klop, klop!
"Wie is daar?" - 't Was om bang te worden!
Zij gaf er eerst geen antwoord op;
aan 't huisje en klopte: klop, klop, klop!
"Wie is daar?" - 't Was om bang te worden!
Zij gaf er eerst geen antwoord op;
die grove stem deed erg haar schrikken,
maar "Grootmoe zal verkouden zijn,"
dacht ze, "en is vast schor geworden;
haar keel en borst doen zeker pijn."
maar "Grootmoe zal verkouden zijn,"
dacht ze, "en is vast schor geworden;
haar keel en borst doen zeker pijn."
't Kind riep dus: "Ik ben 't, Roodkapje;
en, grootmoe! compliment van moe
en hier zijn lekkere suikerwafels,
en nog een potje boter toe."
en, grootmoe! compliment van moe
en hier zijn lekkere suikerwafels,
en nog een potje boter toe."
"Wel, kind! trek dan maar aan het touwtje,
dan gaat de klink vanzelf omhoog. "
zij trok... de kleine deur viel open,
en 't zorgeloos Roodkapje toog
dan gaat de klink vanzelf omhoog. "
zij trok... de kleine deur viel open,
en 't zorgeloos Roodkapje toog
naar binnen. "Zet, mijn kind! de wafels
en 't potje maar op tafel neer."
Dit zeggend trok de wolf de dekens
hoog op, men zag hem haast niet meer.
en 't potje maar op tafel neer."
Dit zeggend trok de wolf de dekens
hoog op, men zag hem haast niet meer.
"Kom nu een beetje naast mij liggen,
Roodkapje! 't Is vandaag zo koud!
Ik kan daar niet heel goed meer tegen,
want grootmoe, zie je, is al zo oud."
Roodkapje! 't Is vandaag zo koud!
Ik kan daar niet heel goed meer tegen,
want grootmoe, zie je, is al zo oud."
Roodkapje trok toen haar schoentjes uit,
klom in de bedstee vlug en ras...
Maar o! Wat keek zij erg verwonderd
dat grootmoe zo veranderd was!
klom in de bedstee vlug en ras...
Maar o! Wat keek zij erg verwonderd
dat grootmoe zo veranderd was!
Ze zei: "O grootmoe lief! wat heb je
toch grote armen!" -
"Wel die zijn, mijn schat!
om des te beter je te omhelzen
Roodkapje lief! Begrijp je dat?"
toch grote armen!" -
"Wel die zijn, mijn schat!
om des te beter je te omhelzen
Roodkapje lief! Begrijp je dat?"
"Maar, grootmoe lief! wat heb je
toch grote benen!" -
"Wel, mijn schat!
die zijn om beter nog te lopen
Roodkapje lief! Begrijp je dat?"
toch grote benen!" -
"Wel, mijn schat!
die zijn om beter nog te lopen
Roodkapje lief! Begrijp je dat?"
"Maar, grootmoe lief! wat heb je
toch grote ogen!" -
"Wel die zijn, mijn schat!
om beter nog te kunnen kijken
Roodkapje lief! Begrijp je dat?"
toch grote ogen!" -
"Wel die zijn, mijn schat!
om beter nog te kunnen kijken
Roodkapje lief! Begrijp je dat?"
"Maar, grootmoe lief, wat heb je
toch grote tanden!" -
"Ha, die zijn
om je op te eten!" - riep de valsaard;
en of hij in de woestijn
toch grote tanden!" -
"Ha, die zijn
om je op te eten!" - riep de valsaard;
en of hij in de woestijn
een dwalend schaapje hoorde blaten,
zo schudde hij zijn ruige kop...
Toen wierp de boze wolf zich eensklaps
op 't arme kind en at het op.
zo schudde hij zijn ruige kop...
Toen wierp de boze wolf zich eensklaps
op 't arme kind en at het op.
* * *
Samenvatting
Charles Perrault - Roodkapje (in rijmvorm). Een meisje gaat grootmoeder bezoeken in het bos. Ondanks waarschuwingen spreekt ze toch met de grote boze wolf die haar achtervolgt en haar en haar grootmoeder opeet.
Toelichting
Sprookjes van Moeder de Gans, zie de proza versie: Roodkapje. Er bestaat ook een versie van de gebroeders Grimm. In die versie komt er een jager langs, die de wolf opensnijdt, waardoor Roodkapje en oma levend tevoorschijn komen. Zie: Roodkapje van de gebroeders Grimm
Over de betekenis van het Roodkapje-sprookje zijn tal van theorieën ontwikkeld. Zo is het wel, vooral op grond van het rode mutsje van Roodkapje, opgevat als een natuurmythe, waarin de strijd tussen morgenrood (Roodkapje), duisternis (de wolf) en zon (de jager) wordt uitgebeeld.
Ook is Roodkapje als de maan geïnterpreteerd die door de wolf wordt opgegeten. Paul Saintyves ziet er de neerslag van een voorjaarsgebruik in waarin het voorjaar in de gedaante van de meikoningin (Roodkapje) en de winter (de wolf) strijd tegen elkaar leveren. Deze interpretaties baseren zich gewoonlijk op de Grimm-versie, waarin Roodkapje uit de buik van de wolf wordt verlost. Ze houden er geen rekening mee dat in een oudere versie Roodkapje door de wolf gedood wordt.
Er zijn ook meer psychologische interpretaties ontwikkeld waarin de gebeurtenissen in het sprookje worden beschouwd als een proces van seksuele bewustwording van de vrouw. Charles Perrault stuurde in een toegevoegde berijmde moraal reeds aan op een seksuele interpretatie van het sprookje. In zijn optiek moet het verhaal de mooie jonge juffers waarschuwen voor de wolven (mannen) die achter hen aanzitten en hun willen verschalken.
De oorsprong van het sprookje wordt wel in verband gebracht met de aanwezigheid van wolven in het vroegere Europa, en ook met het geloof aan weerwolven; mensen die zich in een wolf kunnen veranderen en mensen aanvallen. Roodkapje zou derhalve als een soort 'waarschuwsprookje' voor kinderen hebben gefungeerd.
Roodkapje is in de negentiende en twintigste eeuw door veel schrijvers literair bewerkt. In de negentiende-eeuwse literaire bewerkingen is Roodkapje evenals bij Grimm een braaf meisje dat door haar ouders wordt ingeprent gehoorzaam te zijn en geen rare dingen te doen.
Twintigste-eeuwse schrijvers - en in hun kielzog cineasten, striptekenaars e.d. - behandelen Roodkapje niet langer als een klein onschuldig meisje dat gedisciplineerd moet worden. Er verschijnen regelrechte parodieën op de pedagogische en seksuele normen die gewoonlijk in Roodkapje worden uitgedragen. In een literaire Roodkapje-parodie vertelt Wim Meyles (in: De pitbull en de zeven geitjes, 1991) over de knorrige puber Roodkapje, die eigenlijk haar demente oma niet wil opzoeken. Als ze eenmaal met cola en chips op weg is, wordt ze in het bos aangerand door een jager. Een grote wolf bijt echter de jager de strot af. Roodkapje doet even later geschrokken haar relaas aan oma, maar zij schudt meewarig het hoofd bij zoveel overspannen fantasie van de jeugd van tegenwoordig: "Wat jammer toch dat ze niet van de drugs af kunnen blijven."
In veel literaire versies komt de verhouding man/vrouw centraal te staan en neemt Roodkapje, soms samen met haar grootmoeder, als geëmancipeerde vrouw het heft in eigen hand. Daarbij kan ze zelfs op criminele wijze met de wolf (haar vriend) samenspannen tegen haar grootmoeder. Roodkapje is tenslotte ook gebruikt om politieke ontwikkelingen aan de kaak te stellen, zoals het nationaal-socialisme en het communisme.
Trefwoorden
gevaar, moraalsprookje, rood, niet luisteren naar moeder, gedicht, charles perrault, frankrijk, grootmoeder, rijm, waarschuwen, wolf
Basisinformatie
- Origineel: Le Petit Chaperon rouge
- Herkomst: Frankrijk
- Verhaalsoort: rijm, moraalsprookje, sprookje, gedicht
- Religie: christendom
- Leeftijd: vanaf 5 jaar
- Verteltijd: ca. 5 minuten
Thema
Populair
Verder lezen