dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Sinbad de Zeeman: het ei van de Roc vogel


Weet, broeders, dat ik in weelde en geluk leefde, zoals ik jullie gisteren heb verteld. Op een dag kwam het idee in me op om opnieuw de wereld der mensen in te trekken en het verlangen bekroop me om handel te drijven, vreemde landen en eilanden te bezichtigen en geld te verdienen. Ik besloot mijn voornemen uit te voeren en nam een grote som gelds waarmee ik goederen en spullen kocht die geschikt waren om op reis mee te nemen. Ik liet ze inpakken en ging naar de oever, waar ik een prachtig nieuw schip zag liggen met fraaie stoffen zeilen, een veelkoppige bemanning en een overvloedige uitrusting. Ik liet mijn koopwaar inschepen en ik voer nog dezelfde dag met een aantal andere kooplieden uit. De reis verliep voorspoedig, en we zeilden van zee naar zee en van eiland naar eiland. Overal waar we aanlegden kwamen we kooplieden tegen, die inkochten en verkochten, en hoogwaardigheidsbekleders, met wie we handel dreven en onze koopwaar ruilden. Zo trokken we voort, totdat het lot ons naar een prachtig eiland voerde, dat weelderig begroeid was met bomen, vruchten en bloemen, en waar vogels twinkeleerden en beekjes kabbelden. Het was echter volledig verlaten en er was niemand die een vuur aanblies. De kapitein ging bij het eiland voor anker en de kooplieden en andere opvarenden gingen van boord om rond te kijken. Ze prezen God, de Enige, de Bedwinger, en bewonderden de almacht van de machtige Koning. Ook ik ging van boord met de anderen. Ik ging tussen de bomen bij een bron met helder water zitten en at van het voedsel dat ik had meegebracht, dat God me had toebedeeld. De wind was daar aangenaam en ik voelde me zo behaaglijk, dat ik indoezelde en in slaap viel. Zo lag ik daar, in diepe slaap verzonken, me overgevend aan het genot van de zachte bries en de bloemengeuren.
Toen ik na een tijdje wakker werd en opstond, zag ik niemand meer om me heen, mens noch djinn. Het schip was weggevaren. De andere kooplieden en zeelieden hadden niet meer aan mij gedacht en hadden me op het eiland achtergelaten. Ik keek om me heen, maar ik zag niemand. Ik verviel in hevige wanhoop, zo hevig als ik nooit eerder had meegemaakt, en mijn galblaas was bijna gebarsten door mijn zware verdriet en smart. Ik had geen eten of drinken bij me, helemaal niets. Ik was alleen en gaf iedere hoop op dat ik het zou overleven. Ik zei in mezelf: De kruik blijft niet altijd heel, ook al is hij de eerste keer heel gebleven. Vorige keer trof ik iemand die me van het eiland naar de bewoonde wereld bracht, maar deze keer zal dat zeker niet gebeuren.
Ik begon te huilen en te jammeren om mijn lot. Ik was zo wanhopig dat ik mezelf verwijten maakte over wat ik had gedaan en boos was dat ik de zware reis had ondernomen, nadat ik gerieflijk thuis had gezeten, in mijn land, en een gemakkelijk leven had geleid, wel voorzien van goede spijzen en dranken en fraaie kleren. Ik had helemaal geen geld of koopwaar nodig. Ik kreeg spijt dat ik uit Bagdad was vertrokken en de zee was opgevaren, na alle ellende die ik op mijn eerste reis te verduren had gehad, toen ik ternauwernood aan de dood was ontsnapt. Ik zei in mezelf: Wij behoren toe aan God en tot Hem keren wij terug.
Sinbad de Zeeman: het ei van de Roc vogel
Het was alsof ik door waanzin werd gegrepen. Ik sprong op en liep het hele eiland over, naar links en naar rechts, zonder dat ik in staat was op één plaats te gaan zitten. Ik klom in een hoge boom en keek vanuit de top alle kanten op, maar ik zag niets anders dan de lucht, het water, bomen, vogels, eilanden en zandvlakten. Toen ik echter nog scherper tuurde, zag ik op het eiland opeens iets groots en wits tegen de lucht afsteken. Ik klom uit de boom en liep ernaar toe. Na een tijdje had ik het voorwerp bereikt. Het was een enorme witte koepel, die hoog in de lucht oprees en een grote omtrek had. Toen ik er vlak voor stond, liep ik erom heen, maar ik vond geen deur en ik bezat niet de kracht of de behendigheid om erop te klimmen, omdat het oppervlak zo glad was. Ik bracht een teken aan op de plaats waar ik stond en liep om de koepel heen om de omtrek te meten, die vijftig flinke stappen bleek te bedragen. Ik probeerde een manier te bedenken om naar binnen te komen. Nu liep de dag ten einde en de zon stond op het punt om onder te gaan. Opeens was het zonlicht verdwenen en werd de lucht verduisterd. Ik veronderstelde dat er een wolk voor de zon was geschoven, maar toch verbaasde dat me, omdat het zomer was. Ik keek omhoog en zag dat er een enorme vogel, met een groot lijf en brede vleugels, in de lucht hing en de zon van mijn ogen en het hele eiland afschermde. Ik verbaasde me nog meer en moest denken aan een verhaal dat mij eens door reizigers en rondzwervende lieden was verteld. Dat luidde dat ergens op een eiland een grote vogel nestelde, die ar-Roekh heette en die haar jongen voedde met olifanten. Ik begreep nu dat de koepel die ik zag een ei was van ar-Roekh, en ik verwonderde me over de schepping van God de Almachtige. Terwijl ik daar stond, daalde opeens de vogel neer op de koepel. Ze sloeg haar vleugels erom heen, strekte haar poten naar achteren op de grond en sliep in. Geprezen zij Hij die nooit slaapt.
Toen de vogel was ingeslapen, stond ik op, haalde mijn tulband van mijn hoofd en vouwde en vlocht de doek net zo lang tot hij op een touw leek. Het ene uiteinde bond ik stevig om mijn middel en het andere uiteinde maakte ik aan de poot van de vogel vast. Terwijl ik de knopen goed strak aantrok, zei ik in mezelf: Misschien brengt de vogel me naar de bewoonde wereld. Dat is beter dan op dit eiland te blijven.
Sinbad de Zeeman: het ei van de Roc vogel
Die nacht bracht ik wakend door uit angst dat de vogel plotseling met me zou wegvliegen terwijl ik sliep. Toen de ochtend aanbrak en de morgenstond daagde, stond de vogel op van haar ei, slaakte een luide kreet en vloog met mij de lucht in. Ze steeg op en vloog zo hoog dat ik dacht dat we de wolken in de hemel hadden bereikt. Na een tijd begon ze te dalen en uiteindelijk streek ze op de grond neer, op een hoge bergtop. Zodra ik de grond onder mijn voeten voelde, maakte ik de doek los van haar poot, omdat ik bang voor haar was. Zij had me echter niet eens opgemerkt. Huiverend maakte ik de tulband van haar poot los en liep weg. Ik zag dat de vogel met haar klauwen iets van de grond pakte en hoog de lucht in vloog. Toen ik beter keek, zag ik dat het een enorme slang was die ze had opgepikt, met een groot lijf. Ze vloog ermee weg in de richting van de zee. Nauwelijks van mijn verbazing bekomen liep ik weg. Ik bevond me op een bergtop met onder me een diep, uitgestrekt dal, dat werd begrensd door een hoog oprijzend gebergte, waarvan de toppen niet te zien waren. Niemand zou die bergen kunnen beklimmen. Ik berispte mezelf om wat ik had gedaan en zei in mezelf: Was ik maar op het eiland gebleven. Daar was het beter dan hier, in dit afgelegen, troosteloze oord. Op het eiland waren tenminste allerlei vruchten die ik kon eten en beekjes waaruit ik kon drinken. Hier groeien geen bomen, er zijn geen vruchten en geen rivieren. Er is geen macht noch kracht dan bij God de Allerhoogste. Telkens als ik aan rampspoed ontsnap, geraak ik in nog erger nood.
Ik stond op, vermande mezelf en liep het dal in. De bodem van het dal was met diamanten bezaaid, het gesteente waarmee metalen en stenen worden doorboord, zoals porselein en onyx. Het is een hard en droog gesteente, dat noch met ijzer, noch met steen kan worden bewerkt. Niemand kan er een stuk van afbikken of het met loodsteen breken. Het dal wemelde van de slangen en reptielen, elk zo groot als een palmboom en in staat een olifant te verzwelgen als die het dal zou betreden. De slangen kwamen 's nachts te voorschijn en hielden zich overdag verborgen, uit angst voor de vogel Roekh en de adelaars die ze wilden oppikken en verscheuren. Ik weet niet waarom ze dat doen.
Terwijl ik in het dal stond, betreurde ik wat ik had gedaan en zei in mezelf: Bij God, ik ga wel zeer snel mijn ondergang tegemoet.
Sinbad de Zeeman: het ei van de Roc vogel
De dag liep ten einde en ik begon door het dal te dwalen, op zoek naar een plaats waar ik de nacht kon doorbrengen. Ik was zo bang voor de slangen dat ik niet aan eten of drinken dacht, maar alleen aan een manier om mijn leven te redden. Opeens zag ik niet ver van mij vandaan een grot. Ik liep erheen en ging de smalle ingang in, waarna ik de opening afsloot met een grote steen die daar lag. Toen ik binnen was, zei ik in mezelf: Hier binnen ben ik veilig. Als het straks weer dag is, zal ik weer naar buiten gaan en zien wat het lot me brengt.
Ik keek om me heen in de grot en zag dat er achterin een reusachtige slang op haar eieren lag te slapen. Er ging een huivering door me heen. Ik hief mijn hoofd op en gaf me over aan de beschikking van het lot.
Ik bleef de hele nacht wakker. Toen het ochtend was, duwde ik de steen voor de ingang weg en liep naar buiten, tuimelend en duizelig als een dronkenman, van vermoeidheid, honger en angst. Ik liep verder door het dal en opeens viel er een dood beest voor mijn voeten neer. Ik keek verbaasd om me heen, maar er was niemand te zien. Toen schoot me een verhaal te binnen dat ik vroeger eens van kooplieden, reizigers en rondtrekkende pelgrims had gehoord en dat luidde dat het Diamantgebergte zoveel verschrikkingen herbergde, dat niemand in staat was erin door te dringen. De kooplieden die in diamanten handelden hadden echter een manier bedacht om de stenen te bemachtigen. Ze slachtten een schaap, vilden het en hakten het in stukken. Die gooiden ze van de berg in het dal. Omdat het vlees nog vers was, bleven de stenen eraan vastkleven. Ze lieten de stukken tot het middaguur liggen, tot de adelaars en gieren op het vlees afkwamen, hét in hun klauwen namen en naar de top van de berg vlogen. Daar kwamen de kooplieden dan schreeuwend te voorschijn, zodat de vogels wegvlogen en de kooplieden het vlees konden pakken om de stenen die eraan vastzaten te verzamelen. Het vlees lieten ze voor de vogels en de roofdieren liggen, de stenen namen ze mee naar hun land. Dit was de enige manier om aan de diamanten te komen.
Toen ik het beest zag vallen, moest ik aan dit verhaal denken. Ik liep naar het kadaver toe, pakte een grote hoeveelheid stenen op en stopte ze in mijn zak en onder mijn kleren. Ik propte ze in mijn kleren, achter mijn gordel en in mijn zakken, en terwijl ik daarmee bezig was, viel er nog een groot kadaver neer.
Ik bond mezelf eraan vast met de doek van mijn tulband en ging op mijn rug liggen, met het kadaver, dat ik stevig vasthield, op mijn buik, zodat het iets boven de grond verheven was. Weldra kwam er een adelaar aanvliegen die het kadaver vastgreep met zijn klauwen en er mee wegvloog, terwijl ik me eraan vastklampte. De vogel steeg naar de top van de berg en streek daar neer. Juist toen hij op het punt stond het kadaver te verslinden, klonk er een luid geschreeuw, gevolgd door slagen met stukken hout. De adelaar schrok en vloog schielijk weg. Ik maakte mezelf los van het kadaver en ging staan. De koopman die tegen de adelaar had geschreeuwd kwam naar het kadaver toegelopen. Hij zag mij in mijn met bloed besmeurde kleren staan, maar uit angst en schrik zei hij niets tegen me. Hij draaide het kadaver om en toen hij zag dat er geen stenen aan vastkleefden, slaakte hij een kreet en zei: "Helaas, er is geen macht noch kracht dan bij God. Bij Hem zoeken wij onze toevlucht tegen de vervloekte duivel."
Hij jammerde en sloeg zijn handen ineen, terwijl hij riep: "Och arme, wat is er toch aan de hand?"
Ik trad naar voren en hij vroeg: "Wie ben jij? Waar kom je vandaan en waarom ben je hiernaar toe gekomen?"
Ik zei tegen hem: "Wees niet bang en vrees niet, ik ben een mens, een voortreffelijk man. Ik was koopman en ik heb een groot avontuur beleefd. Mijn verhaal is zonderling en de oorzaak van mijn komst naar deze berg en dit dal is wonderbaarlijk. Wees dus niet bang, ik zal je diamanten geven, want ik heb een heleboel stenen bij me. Ik zal je er zoveel van geven als je nodig hebt. Elke steen is mooier dan alle andere die je ooit hebt bemachtigd. Wees niet bevreesd."
Hierop bedankte de man me en smeekte heil over me af. Hij begon met me te praten en toen de andere kooplieden ons hoorden, kwamen ze naar ons toe. Ze hadden allemaal een kadaver naar beneden gegooid. Toen ze zich bij ons voegden, groetten ze mij en wensten me geluk met mijn redding. Ze namen me met zich mee en ik vertelde hun mijn verhaal, welke ontberingen ik op mijn reis had doorstaan en hoe ik in het dal was terechtgekomen. Ten slotte gaf ik de eigenaar van het kadaver waaraan ik me had vastgebonden een grote hoeveelheid stenen. Hij was blij en bedankte me en riep zegen over me af. De kooplieden zeiden: "Nee maar, God heeft voor jou een nieuw leven voorbestemd. Er is nog nooit iemand levend uit dat dal gekomen. We moeten God danken voor je redding."
Ze sliepen op een fraaie, veilige plaats en ik bracht de nacht bij hen door, zielsverheugd dat ik uit het slangendal was ontsnapt en in de bewoonde wereld was aangekomen.
De volgende morgen trokken we over het hoge gebergte, van waaraf we talloze slangen zagen, tot we op een eiland kwamen met een prachtige tuin, waarin kamferbomen stonden die zo groot waren dat in de schaduw eronder honderd mensen konden staan. Als iemand kamfer wil, boort hij met een lange staak een gat boven in de boom en tapt de vloeistof af die naar beneden sijpelt. Het sap van de boom is de kamfer, die stroperig is als hars. De boom verdroogt dan en wordt als brandhout gebruikt.
Op dat eiland bevindt zich ook een wild dier dat neushoorn heet en dat net zo graast als koeien en waterbuffels in ons land. Zijn lichaam is echter groter dan dat van een kameel. Het eet bladeren en het is een groot monster, dat één dikke hoorn midden op zijn kop draagt, tien el lang en met de beeltenis van een mens erop. Op dat eiland bevindt zich ook nog een vreemde soort runderen. Zeelieden, reizigers en rondtrekkende pelgrims hebben me verteld dat dit wilde beest, de neushoorn, een grote olifant op zijn hoorn kan dragen en dan op het eiland en de oevers gaat grazen zonder dat het er iets van merkt. Als de olifant sterft en het vet door de warmte van de zon op zijn kop en in zijn ogen vloeit, wordt het beest blind en gaat het op de oever liggen. Dan komt de vogel ar-Roekh, die het met zijn klauwen oppakt, naar zijn jongen vliegt en ze voedt met het beest zelf en wat zich op zijn hoorn bevindt.
Ik heb op dat eiland ook een heleboel waterbuffels gezien van een soort die bij ons niet voorkomt.
Ik had in het dal een grote hoeveelheid diamanten meegenomen, die ik in mijn kleren had verborgen. Ik ruilde ze met de mensen voor koopwaar en goederen uit hun land. Sommigen gaven me dirhams en dinars. Ik reisde met hen mee en bezichtigde het land der mensen en Gods schepping. We trokken van dal naar dal en van stad naar stad, en dreven overal handel. Uiteindelijk kwamen we in Basra aan. Nadat we daar enkele dagen hadden vertoefd, reisde ik door naar Bagdad.
Ik keerde na mijn lange afwezigheid in Bagdad terug, het Huis der Vrede. Ik ging naar mijn steeg en mijn huis, beladen met grote hoeveelheden diamanten, geld, goederen en kostbaarheden, en werd met mijn verwanten en vrienden herenigd. Ik gaf aalmoezen en deelde aan al mijn verwanten en vrienden geschenken uit, waarna ik weer smakelijk at, zeldzame wijnen dronk, me in fraaie gewaden hulde en met mijn vrienden omging. Ik vergat alle ontberingen die ik had doorstaan en hervatte mijn gelukkige, onbekommerde leven, vol spel en gezang. Iedereen die hoorde dat ik was teruggekeerd, kwam naar me toe en vroeg me naar mijn wederwaardigheden op reis en de omstandigheden in andere landen. Ik vertelde hun alles wat ik had gezien en wat ik had doorstaan en ze verbaasden zich en wensten me geluk met mijn behouden thuiskomst. Zo liep de tweede reis, met zijn vele avonturen, af.
*   *   *
Samenvatting
Het verhaal van de tweede reis van Sinbad de Zeeman.
Toelichting
De vogel Roc (uit het Perzisch رخ Rukh en proto-Indisch ruc: schijnen) is een mythische vogel met enorme afmetingen. Hij komt voor in de avonturen van Sinbad de Zeeman, een serie verhalen uit het 9e-eeuwse Perzië en Arabië en wordt ook vermeld door Marco Polo.
De vogel Roc voedde zijn jongen met olifanten. De vliegende Roc was zo groot, dat de zon door zijn vleugels verduisterd werd.
De verhalen over de vogel Roc zijn waarschijnlijk gebaseerd op een vogelsoort die wel heeft bestaan. Op Madagaskar kwamen namelijk enorme, inmiddels uitgestorven struisvogelachtige vogels voor, de olifantsvogel of Aepyornis maximus. De Perzen en Arabieren, die handelden langs de hele kust van Afrika tot aan Zuid-Afrika, hebben deze vogel, die waarschijnlijk rond 1650-1700 uitgestorven is, mogelijk gezien.
Parallellen met de vogel Roc bestaan ook in andere culturen, bijvoorbeeld de vogel Garoeda uit Indonesië of Ziz uit de Hebreeuwse mythologie. In de Efteling is de attractie Vogel Rok gebaseerd op deze legende.
In de Chinese cultuur is deze mythische vogel zeer bekend en staat de vogel symbool voor idealen en volgens Zhuangzi kon deze vogel in één dag 10.000 kilometer vliegen. De vogel is een populaire naam in de Chinese cultuur. Zo is er een dorp (Dapengcheng) en gebied en vele andere dingen dat de vogel in zijn naam draagt.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen