dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Wichard Sage


Wichard Sage
In het jaar 878, toen Karel de Kale keizer van Rome was, lag er in het land onder Keulen een groot veld, dat deel uitmaakte van het gebied van de heer van Pont. Tegenwoordig ligt het in de provincie Limburg, maar vroeger behoorde het tot Gelderland.
Midden op dit veld stond een grote mispelboom, waaronder een gevaarlijke en venijnige draak woonde. Dit dier werd door iedereen gevreesd omdat het alle mensen en beesten verslond die binnen zijn bereik kwamen. In de nacht kon men zijn vurige adem van verre zien gloeien of hoorde men zijn kreten: Gelre! Gelre! Het ondier was door de hel uitgebraakt en alle levende wezens in de omtrek stierven alleen al door zijn verpestende adem. De bewoners van die streek verlieten er het land om, en ze zouden wellicht allemaal zijn weggetrokken, als ze niet van het monster waren verlost.
Heer Otho van Pont had twee kloeke zonen: de oudste, genaamd Lupold en de andere Wychaert of Wichard. Wichard was in stilte verloofd met Margaretha, de mooie dochter van Herman van Hameland. Hoewel moedig en onverschrokken van aard, had Wichard nooit gelegenheid gehad hiervan blijk te geven.
Op een mooie vroege ochtend zei Wichard tot zijn vader: "Vader, ik wil vandaag naar Hameland rijden om aan heer Herman openlijk om de hand van de knappe Margaretha te vragen. Wat vindt u hiervan?"
"Doe dat mijn zoon," sprak heer Otho, "ik wil graag Margaretha als mijn dochter ontvangen en heer Herman is een wijs en goed man. Groet hem uit mijn naam." Zo gebeurde het dat Wichard op de binnenhof zijn grote paard besteeg en vrolijk de poort uitdraafde, op weg naar heer Herman in Hameland.
Blij en opgewekt reed hij tussen de in de vroege morgendauw zingende vogels. De zon schitterde als een groot juweel, in een koepel van licht. De dag was net begonnen en terwijl het paard overmoedig over de weg draafde, neuriede zijn berijder een vrolijk wijsje.
Een eind op weg kwam hij een processie tegen. Het was een grote en aanzienlijke stoet en Wichard bleef eerbiedig aan de kant van de weg staan om de vrome priesters en monniken voorbij te laten.
Nadat ze voorbij getrokken waren, vroeg hij een boer waartoe deze processie diende en de boer vertelde hem omstandig dat de heilige mannen op weg waren om met gebeden de draak te verdrijven. Men had het al zo vaak geprobeerd, maar steeds zonder resultaat; en nu was de bisschop er zelfs voor overgekomen.
In de ruime zaal zat heer Herman in een fraai gesneden armstoel, dicht bij een klein, knapperend haardvuur. Aan de andere kant van de haard zat Wichard op een eiken bank. Na een tijdje zwijgen sprak de grijsaard zacht: "Wichard, ik geloof graag dat u van elkaar houdt, maar u bent beiden nog heel jong. Ik wil aan uw moed niet twijfelen noch uw kracht onderschatten, maar u moet de eerste daad nog verrichten, waarmee u de ridderslag verdienen kunt. Ik weet wel dat we op het ogenblik gelukkig in vrede leven en de gelegenheid zich hiertoe aandienen moet; maar men zou mij nu terecht kunnen verwijten mijn dochter aan een onervaren knaap te hebben uitgehuwelijkt. Er zijn meerdere kloeke ridders die naar Margaretha's hand dingen en al houdt ze alleen van u en zou ik gaarne mijne toestemming geven, kom met uw verzoek maar op een later tijdstip terug. U moet eerst de wereld tonen dat u even goed met de ridderlijke deugden vertrouwd bent als met uw boeken."
De jongeling staarde lange tijd teleurgesteld in het vuur, toen stond hij op, nam de hand van de grijsaard en zei: "Heer Herman, mijn vader roemt u als een wijs en verstandig man en ik twijfel niet dat u ook in deze zaak gelijk zult hebben, al is het mij een grote teleurstelling. Laat mij nu gaan. Ik zal proberen u spoedig als schoonzoon waardig te zijn. Ik kom snel terug of in het geheel niet."
"Het zij zo," antwoordde heer Herman. "Ik hoop u evengoed spoedig weer te zien."
Zij drukten elkaar hartelijk de hand en nog diezelfde avond reed Wichard naar zijn vaders burcht terug. Heel wat minder vrolijk en luchthartig dan hij die ochtend was uitgereden, steeg hij op het binnenplein af.
Na goed gerust te hebben, trok hij de volgende morgen zijn zware uitrusting aan, gespte zijn groot slagzwaard om en na eerst nog zijn beide neusgaten te hebben toegestopt, ging hij te voet naar de plaats waar de draak meestal vertoefde. Zijn paard liet hij thuis, uit vrees dat het dier wellicht verstikt zou worden door de giftige adem van het hellemonster. De dorpelingen die hij in het veld tegenkwam, zagen hem vol vrees na. Menigeen sloeg een kruis en prevelde een gebed voor de moedige jonkheer. Want het verhaal ging rond: hij zou proberen de draak te verslaan.
Vol ontzag bleven ze op grote afstand toekijken, toen Wichard zijn grote zwaard ter hand nam en zonder enige aarzeling, helemaal alleen, op het ondier afstapte. Het helgedrocht lag als altijd onder de mispelboom. Ook de laatste processie had geen uitwerking gehad. De draak sperde de ontzaglijke muil wijd open, zijn vuile adem in dikke wolken uitblazend. Groot gloeiden de ogen als vuurballen in de afgrijselijke kop, terwijl hij uit alle macht brulde: Gelre! Gelre!
De dorpelingen zagen Wichard onverschrokken voorwaarts gaan. Ze zagen hoe de draak met klauwen en staart het lenige lichaam van de jonkman omstrengelen wilde. Ze hoorden een hevige worsteling, maar konden niets meer zien door de massa's rookwolken die het monster uitblies. Ze hoorden alleen het geroep: Gelre! Gelre! en Wichards krachtige zwaardhouwen, die wijd in het rond weerklonken.
Vol angst en ontzetting stonden allen roerloos en durfden zelfs niet te fluisteren. Nog eenmaal verhief zich met schorre klank het vreselijke geroep: Gelre! Gelre! Tot onverwachts de bruine stinkende walm optrok en Wichard ongedeerd tevoorschijn trad. De draak lag zieltogend aan zijn voeten. Met de dolk, die al door 27 voorouders met eer gedragen was en waaraan geen enkele smet van onrecht kleefde, had hij ten slotte, tussen de platen van het ondoordringbare schubbenpantser door, het monster in het hart getroffen.
Het volk juichte de held toe en stoere mannen droegen hem op zijn schild in triomf naar huis, waar hij door zijn ouders en broer dolgelukkig werd omhelsd. Maar hij gunde zich geen tijd voor verdere feestvreugde, liet zijn paard opzadelen en reed naar Hameland.
Het wapen van Gelre: drie rode mispelbloemen op goudHet nieuws was hem al vooruitgesneld en toen hij Hermans burcht naderde, stonden Margaretha en haar vader hem al op te wachten. Heer Herman ontving hem als zijn zoon en stemde toe in het huwelijk. Vele dagen lang werd er gefeest en toen Wichard met zijn bruid huiswaarts keerde, stichtte hij met zijn vader een burcht op de plek waar hij de draak verslagen had. Weldra namen de beide jonggehuwden hun intrek in het nieuwe slot, dat ze 'Gelre' noemden. Het dankbare landvolk uit die streek vestigde zich eromheen en zo ontstond een stadje met die naam.
Wichard voerde voortaan als wapenteken drie rode mispelbloemen op een schild van goud. Nadat Wichards broer Lupold en daarna ook zijn vader Otho gestorven waren, werd Wichard graaf van Gelre, beleend met de goederen van zijn vader en zo werd al dat land genoemd naar de kleine veste 'Gelre'.
*   *   *
Samenvatting
De sage over het ontstaan van Gelderland. Om zijn moed te bewijzen en zo een knappe jonge prinses te trouwen, doodt Wichard een draak die het gebied onveilig maakt. De draak roept de hele tijd 'Gelre! Gelre!' en de burcht die Wichard op de plek waar hij de draak gedood heeft bouwt, noemt hij dan ook Gelre.
Toelichting
Dit verhaal is voor een groot deel (hier en daar zelfs woordelijk) ontleend aan een oude kroniek van 1517. Er is ook een versie van het verhaal bekend waarin niet Wichard de draak verslaat, maar zijn broer Lupold. Wichard zou dan niet Margaretha tot vrouw hebben gehad, maar de dochter van de graaf van Zutphen. Omdat Lupold kinderloos stierf, werd Wichard wel hertog van Gelre.
Hameland was een gedeelte van Gelderland waarin de graafschap Zutphen ligt. We vinden vermeld, dat in 1046 het Steverewold door keizer Hendrik III bij het graafschap Hameland wordt toegevoegd.
Het wapen van Wichard bleef ruim twee eeuwen door zijn opvolgers behouden tot Otho van Nassau het verwisselde tegen de Naussause leeuw.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Bron
"Veluwsche sagen" geschreven en verlucht door Gust. van de Wall Perné. Uitgegeven te Amsterdam bij Scheltens & Giltay, 1921, p. 64-73.
Populair
Verder lezen