dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Zeven man tegen Thebe


Thebe, de stad met de zeven poorten, werd lange tijd geregeerd door koning Oedipus en zijn regering was wijs en rechtvaardig. Maar het noodlot had hem voorbestemd, Thebe blind te verlaten; omdat hij eens zijn vader had verslagen zonder hem te herkennen en zijn moeder Iokaste tot vrouw had genomen stak hij zichzelf de ogen uit, bij het ontdekken van de waarheid.
Wanhopig zocht hij de dood, maar hij vond slechts lijden en kwelling, hoewel zijn dochter Antigone hem vergezelde. Ze wilde haar vader in zijn ongeluk niet alleen laten. Maar toen zijn tijd was gekomen, ging hij met lichte tred het rijk van Hades binnen. Hij verdween zonder klagen en achter hem sloot zich langzaam de aarde.
Intussen losten de beide zonen van Oedipus elkaar in de heerschappij over Thebe af. Het ene jaar zou Polyneikes regeren en het volgende jaar Eteokles. Maar Eteokles was de macht naar het hoofd gestegen. Het regeren beviel hem zo goed, dat hij alle afspraken aan zijn laars lapte. In het jaar van zijn regering had hij zijn positie zo weten te verstevigen, dat zijn broeder voor hem moest vluchten. Hun oom Kreon, broeder van Iokaste, maakte zich over zijn twee neven erg bezorgd.
Eteokles werd nu koning van Thebe, maar Polyneikes zat intussen niet stil. In den vreemde begon hij een groot leger op de been te brengen om het verraad van zijn broeder te wreken en de troon met geweld te heroveren.
In heel Griekenland zocht hij naar hulp, en velen zegden die hem ook toe. De grootste steun echter vond hij in de stad Argos, niet ver van de Korinthische landtong.
Daar heerste koning Adrastos, en omdat deze het lot van een banneling uit eigen ervaring kende, verleende hij hem onderdak. Hij bracht hem onder in zijn eigen paleis en hielp hem bij de voorbereidingen van de veldtocht. Maar nog nauwer zou zijn leven met dat van de Thebaner verbonden worden door een gebeurtenis, die op een nacht plaatsvond.
In zijn paleis vond namelijk ook de jonge en heetgebakerde held Xydeus een toevlucht, en met hem kreeg Polyneikes door de een of andere onbekende oorzaak ruzie. Op het burchtplein weerklonk weldra zo'n wapengekletter, dat Adrastos er wakker van werd. Vlug rende hij zijn paleis uit, en wat zag hij?
In het bleke schijnsel van de maan streden de beide tegenstanders een verbitterd gevecht. Steeds dichter brachten ze elkaar in het nauw. De opvliegende Tydeus bracht Polyneikes met zijn zwaard zo'n slag toe, dat de vonken van zijn schild sprongen. Maar zijn vlugge tegenstander wist de aanval behendig te ontwijken.
Ademloos volgde Adrastos dit gevecht, waarin de beide mannen elkaar geen duimbreed toegaven. Hij deed nog een poging om ze tegen te houden en hen ervan te overtuigen, dat er belangrijker zaken op het spel stonden, maar tevergeefs. In het vuur van de strijd merkten ze de koning niet eens op.
Plotseling ontdekte de koning, dat Polyneikes over zijn uitrusting een leeuwenhuid droeg en Tydeus de huid van een everzwijn. Een wonderlijke gedachte flitste hem door zijn hoofd. Had het Orakel van Delphi niet voorspeld dat zijn dochters Argia en Deipyla een leeuw en een zwijn tot man zouden krijgen?
In gedachten verzonken liep hij langzaam op de twee vechters toe. En zie, zo snel als ze slaags waren geraakt, zo snel waren ze ook weer verzoend. Toen ze gezamenlijk het paleis binnenliepen, gedroegen ze zich als oude vrienden. En enige tijd later werden ze ook elkaars zwager en Adrastos' schoonzoons, want de voorspelling van het orakel was uitgekomen!
Niets leek nu meer de veldtocht tegen het zevenpoortige Thebe in de weg te staan. Vele bekende en roemrijke legeraanvoerders zegden hun medewerking toe, ook Kapaneus, die goddelijke kracht bezat en uit het geslacht van koning Proitus stamde, ook de knappe Parthenopoios, Hippomedon, en nog meer.
De machtige Myceense koning Agamemnon bracht eveneens een groot leger bijeen, maar op het laatste ogenblik trok hij zich terug omdat Zeus, de heerser over hemel en aarde, en heer van de bliksem en donder, hem door een teken te kennen had gegeven in Mycene te blijven.
Ook Adrastos' zwager Amphiaraos, die van Zeus de gave had meegekregen om in de toekomst te kunnen zien, voorzag de slechte afloop en weigerde aan de veldtocht deel te nemen.
Maar daar wist Polyneikes wel een oplossing voor. Hij had gemerkt, hoe Amphiaraos onder de invloed van zijn vrouw Eriphyle stond, en dus probeerde hij bij haar in de gunst te komen, en beloofde uit Thebe een zeldzaam geschenk voor haar mee te brengen: de halsketting van Harmonia, vrouw van Kadmos, de eerste koning en stichter van Kadmea, en dochter van Pallas Athene en de oorlogsgod Ares.
Zo'n geschenk begeerde de hebzuchtige Eriphyle boven alles, en omdat ze altijd gewend was haar zin door te drijven, beval ze Amphiaraos eenvoudig, aan de veldtocht deel te nemen. Tevergeefs probeerde deze haar ervan te overtuigen dat de onderneming een fatale afloop zou hebben, omdat er geen zegen van de goden op rustte. Tevergeefs voorspelde hij haar, dat hij de dood zou vinden; Eriphyle kwam niet op haar besluit terug!
En zo kwam de dag, waarop het leger, met aan het hoofd koning Adrastos, wiens zeven banieren door zeven veldheren werden meegevoerd, triomfantelijk uit Argos vertrok.
Allen brandden van verlangen, voor de rechtvaardige zaak tegen Thebe te strijden en vertrouwden op Polyneikes' overwinning. Alleen Amphiaraos zwaaide nog lang na het afscheid dreigend met het blanke zwaard van zijn vrouw, roepend, dat ze hem verraden had en hem de dood in stuurde.
Toen de soldaten voorspoedig Nemea hadden bereikt, wilden de goden hen door een teken nogmaals een bewijs van hun ongenoegen zenden en een waarschuwing, om deze veldtocht onmiddellijk te beëindigen.
De nimfen hadden namelijk alle putten en bronnen gedempt, en het was slechts aan een gelukkig toeval te danken dat de Argiërs niet van de dorst omkwamen.
Maar in plaats van om te keren vervolgden ze hun opmars tegen Thebe.
Ze marcheerden door het bosrijke Kithairon, en weldra stonden ze onder de schansen van Thebe. Nadat ze hun tenten hadden opgeslagen, kwamen de veldheren bijeen om te overleggen wanneer met de belegering begonnen moest worden. Maar de verschansing van Thebe was hoog en stevig, en hoewel de Argiërs niet aan hun overwinning twijfelden, waren ze het er wel over eens dat de verovering veel mensenlevens zou kosten. Alleen de heetgebakerde Tydeus riep op tot onmiddellijke strijd, maar de anderen namen liever een afwachtende houding aan.
Toen besloot koning Adrastos: "Laten we eerst proberen om te onderhandelen. Misschien denken de goden, dat het in onze bedoeling ligt om Thebe te vernietigen, maar we willen alleen, dat Polyneikes de troon weer terug krijgt."
Toen Tydeus deze verstandige woorden hoorde was hij het ermee eens en bood zichzelf als onderhandelaar aan.
Vastberaden ging hij de omsingelde stad binnen en liep naar het paleis, waar Thebe's edelen juist een feestmaal hielden.
Als Tydeus al had verwacht, dat zijn komst angst en paniek zou veroorzaken, clan werd hij daarin behoorlijk teleurgesteld. De edelen zetten hun gesprek voort alsof er niets aan de hand was, aten met smaak en brachten een dronk uit op hun koning Eteokles. Van Tydeus namen ze niet de minste notitie, ze zagen hem niet eens staan! En toen hij begon te spreken barstte iedereen in lachen uit. Tenslotte nodigden ze hem vriendelijk uit aan hun tafel plaats te nemen.
Tydeus werd driftig en kon zich al gauw niet meer beheersen. Hoewel hij helemaal alleen onder vijanden was, bedacht hij zich niet lang en daagde ze uit tot de strijd.
Nog maakten enkele edelen zich vrolijk over hem, maar het lachen verging hen gauw!
De held had namelijk zijn zwaard getrokken en de een na de ander doorboord. De laatst overgeblevenen lieten van schrik hun wapen uit de hand vallen en maakten dat ze uit het paleis weg kwamen. Onder de hardlopers was ook Polyneikes' broeder Eteokles. Pas ver achter de paleismuren hielden ze hun pas in.
Tydeus' boosheid was intussen verdwenen. Daarom achtervolgde hij de vluchtenden niet en keerde vlug naar zijn kamp terug.
Toen de Thebaners zich enigszins van de schrik hadden hersteld, wilden ze hun dode makkers gaan wreken. In aller ijl riepen ze vijftig jonge mannen bijeen, voorzagen ze van wapens en stuurden ze onder leiding van Maion en Lykofont de held achterna.
Uit een hinderlaag overvielen ze de nietsvermoedende Tydeus, maar ook dit keer overwon hij zijn vijanden. Hij vocht als een leeuw en scheen geen moeheid te kennen. Iedere slag van zijn zwaard betekende een gewisse dood, en het aantal van zijn vijanden, die hem als een wespenhorde aanviel, nam zienderogen af.
Toen de laatste - Maion - aan de beurt was, bevend over zijn hele lichaam en groen van angst, staakte Tydeus plotseling de strijd en riep:
"Ga vlug naar de Thebaners en breng hen aan het verstand, dat iedere verrader dit lot te wachten staat. Van nu af aan zullen we geen leven meer sparen. Ook het jouwe zou ik niet hebben ontzien als Athene zelf me niet de opdracht had gegeven, jou met deze boodschap naar de stad terug te sturen. Ga nu maar..."
Woordelijk herhaalde Maion aan de Thebaners wat er gezegd was, en ook Tydeus bracht een nauwkeurig verslag van de gebeurtenissen uit.
De vijandschap, die aanvankelijk een zaak tussen Eteokles en Polyneikes was geweest, greep nu onverzoenlijk beide kampen aan - tot de allerlaatste man.
De strijd was nu onvermijdelijk. Zeven veldheren brachten de krijgsgod Ares hun offer, en toen ze het off erbloed over hun handen lieten lopen, zwoeren ze een dure eed, Thebe te veroveren of in de strijd om de rechtvaardige zaak hun leven te geven.
Koning Adrastos stelde de plaats van de zeven legeronderdelen vast, en de zes dappere aanvoerders Tydeus, Amphiaraos, Hippomedon, Kapaneus, Parthenopaos en Eteokles belegerden de zes poorten. Ook Amphiaraos was dus klaar voor de strijd, hoewel hij de aanval op Thebe nog steeds niet goedkeurde en Polyneikes het verwijt maakte, dat hij, zelf Thebaner van geboorte, zijn eigen stad wilde vernietigen.
De plaats voor de zevende poort werd door Polyneikes zelf ingenomen. Niet alleen hij, maar ook de anderen verlangden naar de strijd. Ze waren nu eenmaal zo verblind dat ze, zelfs tegen de wil der Olympische goden in, de strijd toch wilden opnemen.
Ook Eteokles had zijn mannen onder leiding van dappere en befaamde helden gebracht, om hen een zo goed mogelijke bescherming te bieden. Zelf plaatste hij zich tegenover zijn broeder Polyneikes.
Hoewel de Argiërs konden weten, dat de goden niet aan hun kant stonden, brachten ze op aanraden van Teiresias, zoon van Kreon, een offer om ze gunstig te stemmen.
Vertrouwend op de goddelijke bijstand gaf Eteokles het bevel, de poort te openen die dichtbij de tempel van Apollo lag, en voerde zijn leger het slachtveld op.
De strijdlustige Argiërs joegen in een geweldige stormloop de verdedigers binnen korte tijd op de wallen terug en begonnen de aanval op de stad.
De sterke en dappere Kapaneus legde stormladders aan, steeg naar boven en doorboorde met zijn lans iedereen die in de nabijheid kwam. Heimelijk werd hij beheerst door de gedachte, de eerste te zijn die Thebe zou bereiken. Hij stond al op de wallen... Maar plotseling flitste een bliksemstraal uit de hemel en doodde hem. Zijn verkoold lichaam viel voor de voeten van de Argiërs neer.
En daarmee was het hun dan eindelijk duidelijk geworden, dat ze op deze manier de stad Thebe nooit zouden veroveren. Opnieuw probeerde Amphiaraos Polyneikes ervan te overtuigen, dat hij als geboren Thebaner de stad niet mocht vernietigen.
Maar wie moest er dan heersen?
Nog één mogelijkheid bleef er over: de broeders moesten de strijd alleen uitvechten. En degene, die in leven bleef, die zou koning zijn.
De zevende poort van Thebe werd geopend en Eteokles kwam naar buiten, in de ene hand een schild, in de andere de lans.
Ook Polyneikes trad zijn broer bewapend tegemoet. Zodra de broers elkaar zagen, wierpen ze elkaar woedende blikken toe. En zonder een woord te zeggen begonnen ze hun moordende strijd.
De lansen suisden door de lucht en stuitten tegen de voorgehouden schilden. Plotseling ging Eteokles een stap achteruit; hij had er niet op gelet dat zijn heup onbeschermd was. Daarvan maakte Polyneikes onmiddellijk gebruik door hem met een welgemikte stoot te treffen. Het bloed stroomde uit de wonde. Maar Eteokles bedwong zijn pijn en viel opnieuw zijn broeder aan.
Ook zijn aanval had succes. Nu waren beide broers gewond. Hun lansen lagen al in het stof, maar dat betekende niet het einde van deze strijd.
Nu grepen ze naar het zwaard!
Maar de strijd had hen uitgeput en het leek, alsof met het bloed uit de wonden ook hun krachten wegvloeiden. Zwak en onzeker werden hun slagen, maar de haat verleende hen de kracht, de strijd tot de laatste ademtocht voort te zetten.
Eindelijk ontdekte Eteokles bij zijn broer een onbeschermde plek. Hij stootte toe en wist hem dodelijk te treffen.
Polyneikes stortte in het gras in elkaar en alle Thebaners braken op de wallen in luid gejubel uit.
Nu waren ze er zeker van, dat hun stad niet aan de vernietiging zou worden prijsgegeven.
De dodelijk vermoeide Eteokles kwam langzaam naar zijn gevallen broer gelopen, om volgens een oud gebruik de uitrusting van de dode vijand af te nemen. Maar voor hij zich over de gesneuvelde krijger kon buigen, richtte Polyneikes zich met een laatste krachtsinspanning op, hief zijn zwaard en doorboorde met een krachtige stoot zijn broeder Eteokles. Tezamen gaven ze de geest, tezamen betraden ze het rijk der doden.
De jubel bestierf de Thebaners op de lippen en met verschrikte blikken keken ze - en met hen ook de Argiërs - op de verstarde lichamen neer van de zonen der ongelukkige Oedipus. Maar zelfs de dood van beide broers kon aan deze strijd geen einde maken!
Tussen de legers braken opnieuw hevige gevechten uit, en ook dit keer lieten de goden niemand in het onzekere, aan wiens kant ze stonden.
Het leger uit Argos leed zware verliezen. De held Tydeus stierf en met hem ook de andere legeraanvoerders.
Amphiaraos probeerde op een wagen het slagveld te ontvluchten, maar Zeus' bliksem achterhaalde hem en de ongelukkige werd door de aarde verzwolgen.
Alleen koning Adrastos kon zich als enige overlevende redden. Zijn snelle paard bracht hem naar Athene, waar hij zich enige tijd kon verbergen. Later keerde hij naar Argos terug.
De Thebaners waren de wil der goden na deze grote overwinning niet vergeten en ze begroeven de doden met grote eer.
Alleen het lichaam van Polyneikes moest op bevel van Kreon, die in Thebe weer de macht had aanvaard, voor de wallen blijven liggen, als prooi voor de gieren en rondzwervende honden. Want hij had de wapens tegen Thebe opgenomen en vreemden naar zijn stad gevoerd. Daarom zou zijn ziel in het rijk der doden geen rust kunnen vinden en voor altijd door de wereld moeten zwerven...
*   *   *
Samenvatting
Een sage uit Griekenland.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen