zaterdag 27 april 2024

Volksverhalen Almanak


Amor en Psyche


Er waren eens in een stad een koning en een koningin. Zij hadden een drietal opvallend knappe dochters. De oudste twee waren zeer aantrekkelijk, maar men meende toch dat menselijke complimenten wel volstonden om hen te roemen. Maar het jongste meisje! Dat was zo buitengewoon, zo buitensporig mooi dat mensentaal tekortschoot om het uit te drukken of zelfs maar naar behoren te prijzen. Vele burgers en hordes mensen van buiten drongen door het gerucht van het fenomenale schouwspel belangstellend en in dichte drommen samen. Haar ongenaakbare schoonheid dwong bewondering af: men bracht de rechterhand aan de mond, waarbij de wijsvinger op de gestrekte duim rustte, en vereerde haar in eerbiedige aanbidding alsof zij Venus in eigen persoon was.
Tot naburige steden en aangrenzende streken was het gerucht al doorgedrongen: de godin die in de blauwe diepten der baren was geboren en op het schuim van bruisende golven was grootgebracht verleende nu wijd en zijd haar hemelse genade en vertoefde te midden van de scharen der mensen. Of het was niet de zee, maar de aarde waaraan uit nieuw zaad van hemelse druppels een tweede Venus in maagdelijke bloesem was ontsproten.
Zo verbreidde deze opvatting zich met de dag onmetelijk ver, zo verspreidde zich haar faam al over de nabijgelegen eilanden en een aardig stuk vasteland en de meeste provincies. Vele stervelingen stroomden na lange landreizen en peilloze tochten over zee tezamen voor dit idool van de eeuw. Niemand voer naar Paphos, niemand naar Cnidon of zelfs maar naar Cythera om Venus te aanschouwen. Haar feesten werden opgeschort, haar tempels ontsierd, haar divans vertrapt, haar ceremoniën verwaarloosd. Haar standbeelden bleven onbekranst, haar altaren verweesd en besmeurd met koude as. Alle gebeden richtte men tot het meisje. Men trachtte de macht van de grote godin te verzoenen in een mensengelaat. Als het meisje 's ochtends naar buiten kwam, eerde men de naam van de afwezige Venus met offers en feestmalen, en wanneer zij door de straten schreed bewezen tallozen haar alle eer met bloemen, zowel in kransen als los.
Deze ongepaste overdracht van hemelse ereblijken op de cultus van een mensenkind deed de echte Venus in wilde woede ontsteken. In tomeloze verontwaardiging schudde zij het hoofd en luid tierend sprak zij als volgt bij zichzelf.
"Ziehier de oermoeder der natuur, ziehier het eerste beginsel der elementen, ziehier de voedster van heel de wereld: ik, Venus! Met een sterfelijk meisje moet ik de verering van mijn majesteit delen, zó word ik behandeld! Mijn naam van hemelse oorsprong wordt door het aardse slijk gehaald. Jawel hoor, ik moet verdragen dat mijn aanbidding gezamenlijk bezit wordt, ik moet de onzekerheid van plaatsvervangende verering dulden, en een meisje dat gedoemd is te sterven gaat mijn evenbeeld onder de mensen brengen!
Niets heeft het mij opgeleverd dat die herder wiens rechtvaardigheid en trouw genade vonden bij de grote Jupiter mij vanwege mijn fenomenale schoonheid boven machtige godinnen heeft verkozen. Maar wie dat wicht ook is, zij zal er geen plezier van hebben dat zij zich mijn eerbewijzen heeft toegeëigend. Ik zal zorgen dat die wederrechtelijke schoonheid haar berouwen zal."
En onmiddellijk riep zij haar zoon, de gevleugelde, die nogal een wildebras is en zich met zijn slechte karakter niets van de publieke moraal aantrekt, maar gewapend met fakkels en pijlen 's nachts door andermans huizen struint, overal huwelijken kapotmaakt, ongestraft de ergste streken uithaalt en nooit eens iets doet wat deugt. De jongen was door aangeboren bandeloosheid al brutaal, maar zij hitste hem ook verbaal nog op, bracht hem naar de bewuste stad, liet hem Psyche zien dat was de naam van het meisje en deed hem het hele verhaal van hun concurrentie in schoonheid uit de doeken.
"Ik smeek je," riep ze tandenknarsend en verongelijkt briesend, "bij de banden van moederliefde, bij de zalige wonden van jouw pijl, bij de honingzoete brandplekken van jouw vuur, bezorg je moeder haar wraak, maar dan ook totaal. Straf die arrogante schoonheid streng en zorg gewillig voor dit ene, enkele ding: laat dat kind in brandende liefde raken voor een vent van het allerlaagste allooi, een man die in aanzien en welvaart en ook nog eens in welzijn door het lot is verdoemd, voor zo'n absolute nul dat zijn ellende op de hele wereld geen vergelijk kent." Zo sprak zij en zoende daarbij haar zoon met hete kussen, lang en innig, en begaf zich naar de dichtstbijzijnde inham van de zee. Met haar rozenvoetjes betrad zij het wateroppervlak van de deinende baren en zie: meteen zat zij hoog en droog op de kolken. Zij hoefde maar het begin van een wens te hebben, of meteen, alsof het een lang gegeven bevel was, had haar maritieme gevolg er al voor gezorgd.
De dochters van Nereus waren erbij, zingend in koor, en de ruige Portunus met zijn groenblauwe baard, en Salacia, de armen vol vis, en de kleine dolfijnenmenner Palaemon. Ook dartelden overal op zee scharen Tritons, de een zachtjes blazend op een galmende schelp, een ander in de weer met een zijden doek tegen de brandende boze zon, nog een ander met een spiegel in de hand pal voor de ogen van zijn meesteres, en weer anderen paarsgewijs zwemmend onder de wagen. Dat was de vloot die Venus op haar tocht Oceaanwaarts begeleidde.
Psyche plukte intussen met al haar stralende schoonheid geen enkele vrucht van haar charmes. Bekeken en geprezen werd zij door allen, maar niemand, geen koning of prins, nog geen man uit het volk wilde met haar trouwen en kwam met een aanzoek. Haar goddelijke verschijning oogstte wel alom bewondering, maar het was de bewondering die men heeft voor een kunstig gepolijst standbeeld.
Haar twee oudere zusters, wier bescheidener schoonheid niet wereldwijd het gesprek van de dag was geworden, waren allang met een koninklijke partij verloofd en hadden een prachtig huwelijk in de wacht gesleept. Maar Psyche zat thuis als ongetrouwd meisje om haar eenzame verlatenheid te treuren. Ziek van leden en gewond in de ziel voelde zij haat voor haar eigen schoonheid, hoe geliefd die over heel de wereld ook was.
Zo kwam het dat de arme vader van het onfortuinlijke meisje een vermoeden kreeg dat er hemelse haat in het spel was. Uit angst voor de toorn der goden consulteerde hij het aloude orakel van de Milesische god, en smeekte die hoogverheven macht met gebeden en offers om een huwelijk en een man voor het uit de gratie geraakte meisje.
Apollo mag dan Grieks en Ionisch zijn, ter wille van de schrijver van dit Milesische verhaal orakelde hij in het Latijn:
"O koning, zet uw dochter op een hoge rots,
getooid als bruidje dat ten grave gaat.
En hoop niet op een echtgenoot van vlees en bloed:
verwacht een wreed en woedend slangenmonster.
Hoog in de lucht vliegt het rond, een algehele plaag,
te vuur en te zwaard bekampt het alle dingen.
Ook Jupiter is bang, het doet de goden beven,
het wekt zelfs huiver bij de duistere Styx."
De koning was ooit een gelukkig man, maar na deze orakeltaal ging hij met tegenzin en triest gestemd terug naar huis, waar hij de instructies van de onheilspellende godsspraak aan zijn echtgenote ontvouwde. Dat werd treuren, wenen, jammeren, heel wat dagen lang.
Maar de afschuwelijke voltrekking van het genadeloze orakeI was ophanden en de attributen voor de doodsbruiloft van het ongelukkige meisje werden al opgesteld. Het schijnseI van de fakkel werd zwakker door zware roetige asafzetting, de klanken van de huwelijksfluit gingen over op de klagelijke Lydische toonsoort, de blijde bruiloftszangen liepen uit op een beklemmend gehuil, het bruidje in spe wiste zich de tranen uit de ogen met haar eigen sluier. Zo was het huis eraan toe, en heeI de stad zuchtte mee om dat droeve lot. Als passend blijk van publieke rouw werden dadelijk alle lopende zaken opgeschort.
Maar de plicht gehoor te geven aan de hemelse vermaningen noodde de arme Psyche tot de voor haar beschikte straf. Zo werden de plechtigheden van haar doodshuwelijk in diepe droefenis voltrokken. Heel het volk liep mee in de stoet van een Ievend lijk, en in tranen nam Psyche deel aan de processie, niet die van haar bruiloft maar van haar uitvaart. En toen haar ouders, bedrukt en verslagen door het grote ongeluk, aarzelden de onzegbare daad te volbrengen, kregen zij enige bemoedigende woorden van hun eigen dochter.
"Waarom uw arme oude dag gekweld door langdurig geween? Waarom uw levensadem, of beter gezegd de mijne, uitgeput met aanhoudend jammergeschrei? Waarom met nutteloze tranen die voor mij zo eerbiedwaardige gelaten ontsierd? Waarom uw ogen, en daarin de mijne, verwond? Waarom dat grijze haar uitgerukt? Waarom die borst, die heilige boezem, met slagen overladen? Dit wordt dan uw speciale beloning voor mijn uitzonderlijke schoonheid. Het is een nekslag van de verfoeilijke Afgunst, dat voelt u nu het te laat is. Toen hele landen en volkeren ons met goddelijke ereblijken huldigden, toen ze mij als uit één mond tot nieuwe Venus uitriepen, ja toen had u moeten treuren en huilen, toen had u om mij moeten rouwen alsof ik al dood en begraven was. Nu voel ik het, nu zie ik het, enkel en alleen de naam Venus heeft mij de das omgedaan. Neem mij mee en zet mij op de rots waar het orakel mij voor aanwees. Ik kan niet wachten op die fijne bruitoft, ik kan niet wachten mijn edele echtgenoot te zien! Wat stel ik nog uit? Wat deins ik nog terug voor hem die komt, voor hem die geboren is tot onheil van de hele wereld?"
Na deze verklaring deed het meisje er het zwijgen toe. Met inmiddels ferme tred voegde zij zich bij de optocht van de mensen die haar begeleidden. De tocht ging naar de voorgeschreven rots in de steile bergen, waar men het meisje op de hoogste top plaatste en vervolgens en masse verliet. De bruiloftsfakkels, waarmee haar weg was bijgelicht, liet men door eigen tranen gedoofd achter en met gebogen hoofd aanvaardde men de tocht huiswaarts.
Haar arme ouders waren gebroken door die grote ramp. Zij sloten zich op in huis, hulden zich er in de schemer en gaven zich over aan eeuwige nacht.
Maar terwijl Psyche bang en bevend bovenop die rots haar tranen de vrije loop liet, stak een milde bries op van een zoetjes blazende Zefier. Die wekte een gewapper in haar kleed, ter linker- en ter rechterzijde, en zorgde voor een opwaaiend jurkje en tilde haar lichtjes opwaarts. Met zijn bedaarde adem voerde hij haar langs de hoge rotswanden geleidelijk mee naar beneden tot aan een dal in de diepte, waar hij haar zachtjes in de schoot van een bloeiende weide te rusten legde.
Psyche lag daar heerlijk in dat prille, grasrijke gebied, op haar bedje van bedauwd groen. Nu haar grote zielsberoering was gekalmeerd, viel zij in een zoete slaap. Zodra zij door voldoende rust verkwikt was, stond zij kalm gestemd weer op.
Een dicht woud zag zij, van rijzige en stevige bomen, en een glinsterende bron zag zij, van glashelder water. Midden in het middelpunt van het woud, nabij de vloeijng van de bron, lag een paleis, dat niet door mensenhand maar met godenkunst was gebouwd. Meteen als je binnentrad besefte je dat wat je zag het stralende, fraaie verblijf van een godheid was: een hoog cassetteplafond, kunstig gesneden uit citrushout en ivoor, geschraagd door gulden zuilen; alle wanden overdekt met zilveren reliëfwerk van roofdieren en dat soort wild het sprong al bij binnenkomst in het oog. Wat een geweldig man, nee, halfgod of zelfs god, om met grote techniek en raffinement alle zilver zo te laten verwilderen! En dan de vloeren! Die waren met fijn geslepen kostbare steentjes ingelegd en vertoonden vaksgewijs allerlei taferelen. Twee, nee driewerf gelukkig zij wier voeten op edelstenen en juwelen treden!
Ook de andere delen van het uitermate ruim aangelegde paleis waren van onschatbare waarde: hele wanden van massief goud, die fonkelden van eigen glans, zodat het huis zijn eigen daglicht schiep, al liet de zon het afweten; slaapkamers, zuilengalerij, ja zelfs de poort stond er blinkend bij. En de rest van de praal ging met de pracht van het huis al even goed samen. Het leek waarachtig gebouwd voor de grote Jupiter, een hemels paleis waarin hij onder de mensen kon verkeren.
Aangelokt door alle pracht van dit gebouw kwam Psyche naderbij, vatte een weinig moed en stapte over de drempel. Zij was nieuwsgierig naar al dat moois en onderwierp al spoedig alles aan een nader onderzoek. Aan de andere kant van het gebouw ontdekte zij loodsen van hoogwaardige makelij, tot de nok toe gevuld met schatten. Er is niets wat daar niet was! Maar behalve bewondering voor die grote rijkdommen wekte het vooral verbazing dat dit schathuis van de hele wereld door geen ketting, geen slot, geen wachter was afgegrendeld.
Terwijl zij dit alles met groot genoegen bekeek deed zich aan haar een stem voor zonder bijbehorend lichaam. "Waarom staat u zo versteld van die rijkdommen, mevrouw?" vroeg de stem. "Alles is van u! Begeeft u zich dus naar de slaapkamer, komt u op bed wat bij van de vermoeidheid en neemt u desgewenst een bad. Wij, van wie u nu de stemmen hoort, zijn uw dienaressen, wij zullen u heel goed verzorgen. En bent u eenmaal opgefrist, dan wordt u onverwijld een vorstelijk maal geserveerd."
Psyche voelde de zegening van de goddelijke voorzienigheid en gaf gehoor aan wat de gedaanteloze stem haar zei. Met eerst wat slaap en dan een bad waste zij haar vermoeienis weg. Ineens zag ze vlak in de buurt een half ronde verhoging staan. Uit het eetgerei maakte ze op dat die was bestemd om haar te laven en met plezier ging ze aanliggen.
Aanstonds werden haar wijn van nectarkwaliteit en allerhande spijzen voorgezet, dienbladen vol, maar zonder dat iemand bediende; er was enkel een beweging van de lucht. Zij kon niemand zien maar hoorde woorden opklinken, en ze had alleen stemmen als dienaressen. Na het overvloedige banket kwam er iemand binnen, die onzichtbaar een lied zong. Een ander bespeelde een lier, die al evenmin te zien was. Daarna werd haar oor getroffen door de strakke melodie van meerstemmig gezang; er viel geen mens te bekennen maar het was onmiskenbaar een koor. Toen die geneugten voorbij waren noodde de avond Psyche zich ter ruste te leggen.
Diep in de nacht bereikten zachte geluiden haar oren. Daarop begon zij in haar totale verlatenheid te vrezen voor haar maagdelijkheid, en zij beefde en huiverde en voelde grotere angst voor het onbekende dan voor wat voor kwaad dan ook. Daar was dan haar onbekende echtgenoot... Hij had het bed al bestegen en Psyche tot zijn vrouw gemaakt en was voor de dageraad alweer snel vertrokken. De stemmen waren voor de deur aan het wachten en ontfermden zich dadelijk over het jonge bruidje en haar verloren maagdelijke staat.
Aldus verliepen de dingen geruime tijd, en zoals dat nu eenmaal gaat werd haar nieuwe ervaring door gewenning tot iets aangenaams. Het onzichtbare stemgeluid was haar daarbij tot troost in de eenzaamheid.
Intussen kwijnden haar ouders weg in onvermoeibare rouw en treurnis. Omdat het verhaal zich steeds verder verbreidde kwamen haar oudere zusters alles te weten. In allerijl verlieten zij treurend en rouwend hun eigen huis en haard, en togen om het snelst op weg om hun ouders te zien en te troosten.
Diezelfde nacht richtte de echtgenoot het woord tot zijn Psyche (want hij mocht dan niet zichtbaar zijn, hij was daarom niet minder tastbaar en hoorbaar).
"Psyche," zei hij, "mijn allerliefste, dierbare vrouw, de wrede Fortuna heeft een dodelijk gevaar voor jou in petto, waar je naar mijn mening heel erg goed voor moet uitkijken. Je zusters zijn ontzet bij de gedachte dat je dood bent en zoeken een spoor van jou. Binnen de kortste keren staan zij daar bij die rots. Mocht je soms enigerlei geweeklaag van hen opvangen, geef dan geen antwoord, nee, kijk niet eens hun kant op. Anders bezorg je mij heel veel pijn en jezelf een wisse dood!"
Zij knikte en zegde plechtig toe te doen zoals haar echtgenoot wenste. Maar hij was nog niet met nacht en al verdwenen of ze deed de hele dag niet anders dan huilen en jammeren, het arme kind. Nu was zij echt totaal verloren, zei ze telkens bij zichzelf. In een gouden kooi zat ze, verstoken van alle menselijk contact, en nu mocht ze niet eens haar eigen zusters, die om haar treurden, moed inspreken of hen zelfs maar zien. Zonder bad of eten, zonder enigerlei versterkende Iafenis begaf zij zich, uitbundig wenend, richting slaap.
Het duurde maar even of haar echtgenoot legde zich bij haar in bed, vroeger dan anders. Zij was zelfs op dat moment nog aan het huilen, en hij omhelsde haar.
"Is dat nu wat je mij beloofde, lieve Psyche?" vroeg hij verwijtend. "Wat mag ik als echtgenoot van jou verwachten? Wat mag ik hopen? Dag en nacht en zelfs in de echtelijke omarming ga jij maar door jezelf te kwellen. Toe dan maar, doe als je wilt, geef maar gehoor aan je hartenwens, al komt die je duur te staan. Maar bedenk wel hoe ernstig ik je heb gewaarschuwd, wanneer je spijt krijgt en het te laat is!"
Toen kreeg zij met smeekbeden en zelfmoorddreigementen van haar man gedaan dat hij instemde met haar wensen, dat zij haar zusters mocht zien, hun rouw mocht verzachten, hen mocht spreken van aangezicht tot aangezicht. Zo willigde hij de smeekbeden van zijn bruidje in en stond haar bovendien nog toe hun alle goud of juwelen te schenken die zij maar wilde. Maar hij waarschuwde haar bij herhaling en joeg haar telkens schrik aan: zij moest zich niet door haar zusters met hun verderfelijke ideeën laten bepraten! Zij mocht niet trachten uit te vinden hoe haar man eruitzag, anders zou zij door die heiligschennende nieuwsgierigheid nog te pletter storten vanaf de toppen van haar rijkdom en voortaan zijn omhelzingen moeten missen.
Zij zegde haar echtgenoot dank en voelde zich al wat vrolijker. "Liever sterf ik honderd doden," sprak zij, "dan dat ik verstoken blijf van dit zalige huwelijk met jou! Want ik houd van jou, ik houd zo vreselijk veel van jou, wie je ook bent, evenveel als van mijn leven, ik stel jou zelfs boven de grote Cupido! Maar vervul alsjeblieft, ook deze ene wens: zeg aan je dienaar Zefier dat hij mijn zusters via eenzelfde soort vervoer hierheen brengt."
En zij bedekte hem met overtuigende zoenen, overstelpte hem met strelende woorden, omstrengelde hem in een stevige omarming, en dikte haar vleierijen nog wat aan met "Schatje van me!" en "Manlief!" en "Zoete ziel van je Psyche!."
Door de dwingende kracht van haar liefdesgefluister zwichtte haar echtgenoot tegen zijn zin en zegde alles toe. De dageraad was al ophanden toen hij uit de armen van zijn vrouw verdween.
Intussen hadden haar zusters navraag gedaan naar de rots en de precieze locatie waar Psyche was achtergelaten, en in haast kwamen zij daar aan. Zij huilden zich de ogen uit het hoofd en sloegen zich op de borst, totdat hun stroom van jammerkreten op de rotsen en klippen weergalmde. Daarna gingen zij hun arme zuster bij name roepen, totdat hun doordringend, klagelijk stemgeluid neergolfde van de hellingen en Psyche buiten zichzelf en trillend het huis kwam uitgerend.
"Vanwaar dat zielige geweeklaag?" vroeg zij. "Jullie kwellen jezelf voor niets. Jullie rouwen om mij, maar hier ben ik! Stop dus met die rouwkreten, droog nu eindelijk jullie wangen, die langdurig nat van tranen zijn. De vrouw die jullie bejammerden kunnen jullie nu omhelzen!"
Toen riep zij Zefier en herinnerde hem aan haar echtgenoots opdracht. Zonder dralen gaf hij gehoor aan het bevel en vervoerde de zusters terstond met een uiterst mild briesje schadevrij naar onderen. Het trio viel elkaar in de armen en zoende elkaar gretig, genietend van het samenzijn, en de reeds gestelpte tranen maakten door alle vreugde hun rentree.
"Maar kom toch ook naar ons huis!" zei Psyche. "Treed binnen onder ons dak en laat jullie bekommerde ziel op adem komen met jullie eigen Psyche."
Zo heette zij hen welkom, toonde hun de grote weelde van het gouden huis en gaf hun de talrijke schare gedienstige stemmen te horen. Zij bereidde hun een vorstelijk onthaal met een schitterend bad en de heerlijkheden van een bovenmenselijk maal. Die waarlijk hemelse schatten brachten de zusters in hun volle overdaad de verzadiging en de gevolgen bleven niet uit: diep vanbinnen ging in hen de afgunst knagen. Zo bleef een van beiden tamelijk gedetailleerde, nieuwsgierige vragen stellen: wie was toch de eigenaar van dat hemelse goed? En wie was dan haar echtgenoot en wat voor man was dat?
Psyche echter schond het echtelijk gebod op generlei wijze, maar hield het vast in de diepten van haar hart. Ter plekke verzon zij dat hij een jongeman was, een knappe vent, die juist de schaduw van een donzig baardje op de wangen had en meestentijds aan het jagen was langs berg en dal. En om te voorkomen dat ze haar stille pIan per ongeluk zou verraden als het gesprek nog werd voortgezet, overlaadde ze hen met goudwerk en zwaar bezette halssnoeren, riep dadelijk Zefier erbij en droeg hen over voor de retourvlucht.
Die werd dadelijk uitgevoerd, waarna de voortreffelijke zusters huiswaarts togen. Groen en geel van almaar verergerende afgunst deden zij in samenspraak langdurig hun beklag bij elkaar.
"Kijk nu eens, blinde, wrede, gemene Fortuna!" begon een van beiden ten slotte. "Is dit nu wat u wilde? Moeten wij, dochters van twee en dezelfde ouders, een zo verschilIend lot dragen? Wij, de twee oudsten, zijn als slavinnen aan buitenlandse echtgenoten uitgeleverd en slijten daar onze dagen, verstoten uit huis en vaderland, ver van onze ouders, ballingen gelijk. Maar die jongste, die laatste vrucht van een uitgeputte moederschoot, die heeft dus al die rijkdom en een god als man gekregen? Zij weet die overdaad aan bezittingen niet eens goed te gebruiken! Heb je gezien, zuster, hoeveel kostbare halssnoeren er in huis liggen? En al die glanzende kleren en fonkelende edelstenen? En al dat goud, waar men her en der de voet op zet? Als zij dan ook nog een echtgenoot heeft die zo knap is als zij beweert, dan moet zij wel de gelukkigste vrouw ter wereld zijn.
Maar als hun contacten verder gaan en hun genegenheid aan sterkte wint, zal haar goddelijke eega haar wellicht nog tot godin maken... Verdomd, dat is het, zo deed ze, zo liep ze erbij! Ze steekt de neus in de wind met het air van een godin terwijl ze maar een vrouw is, en ze heeft stemmen als slavinnen en commandeert zelfs winden. Maar ik? Ik zit heel zielig met een man opgescheept die, om te beginnen, ouder is dan mijn vader, en daarbij nog kaler dan een pompoen en kleiner van stuk dan een willekeurig jochie. En heel het huis houdt hij met grendels en kettingen potdicht."
"Nou, dan ik," nam de ander het over. "Ik kan het doen met een man die is geknakt en kromgetrokken van de jicht en die daardoor slechts zelden mijn Venus met een bezoekje vereert. Meestal mag ik zijn misvormde, verkalkte vingers masseren en mijn tere handjes branden aan muffige kompressen en viezige verbandjes en groezelige pleisters. Ik heb niet de positie van toegewijde echtgenote, maar de bezwaarlijke rol van verpleegster.
Jij moet zelf maar zien, zuster, hoe geduldig, of liever hoe slaafs (ik maak van mijn hart geen moordkuil) jij die toestand nog verdraagt, ik kan het in elk geval niet meer aanzien dat zo'n gelukkig lot een meisje te beurt is gevallen dat het niet verdient. Bedenk nog maar eens hoe hooghartig en arrogant zij ons behandelde, hoe zij met dat gesnoef en dat mateloos gepraal als dikdoener door de mand viel. Van al die rijkdommen wierp zij ons met de grootste moeite wat kleinigheidjes toe en al dadelijk was onze aanwezigheid haar tot last en liet zij ons afvoeren, wegwaaien, wegblazen. Zo waar als ik vrouw ben en ademhaal, ik gooi haar van die torenhoge rijkdom af!
Als onze vernederende behandeling ook jou heeft gestoken, wat heel normaal zou zijn, laat ons dan samen een plan in elkaar timmeren. De spullen die wij bij ons hebben moeten we niet aan onze ouders of enig ander laten zien, nee, we weten niet eens dat zij nog in leven is! Het is al erg genoeg dat we dingen hebben gezien die we liever niet hadden gezien, laat staan dat we bij haar ouders en alle volkeren haar geluk gaan rondbazuinen. In stilte rijk maakt niet gelukkig! Zij zal merken dat wij geen bedienden maar haar oudere zusters zijn.
Laten wij nu maar weer naar onze mannen gaan en de nette armoe van ons huis opzoeken. Dan kunnen wij de zaak eens lang en grondig overdenken en keren wij des te sterker terug voor de bestraffing van haar hovaardij."
Dit slechte plan beviel de twee slechte vrouwen opperbest. Zij verstopten al hun kostbare geschenken, en zich aan de haren trekkend en de wangen openkrabbend - hun verdiende loon! - hervatten zij hun geveinsd gejammer. Zo joegen zij ook hun ouders schrik aan en reten bij hen de wond van het verdriet weer open. Met van waanzin opgeblazen koppen haastten ze zich naar huis, terwijl ze een misdadige list, ja, naastenmoord jegens hun onschuldige zuster beraamden.
Intussen praatte Psyche's echtgenoot opnieuw tijdens nachtelijke gesprekken op haar in. "Zie je nu wat voor groot gevaar je loopt?" vroeg hij. "Fortuna schermutselt al op afstand, en als jij niet ruim van tevoren en terdege op je tellen past, slaat zij straks van dichtbij toe. Die trouweloze teven zetten alles op alles om jou een hinderlaag te leggen. Het komt erop neer dat zij jou willen overhalen tot inspectie van mijn gezicht, maar ik heb je al vaak gezegd: zie je dat eenmaal, dan zie je het niet meer.
Welaan, als straks die vreselijke vampiers met hun perverse suggesties komen (en komen zullen zij, dat weet ik zeker), ga met hen dan helemaal niet in gesprek. En als jij dat met je eenvoudige naïviteit en fijngevoelige natuur niet verdraagt, laat dan tenminste je echtgenoot overal buiten: niets aanhoren, niets beantwoorden! Want binnenkort... krijgen wij gezinsuitbreiding en jouw nog kinderlijke schoot zal ons weldra zelf een kindje dragen. Als jij nu onze geheimen in stilte bewaart, zal het goddelijk zijn, maar sterfelijk als je ze prijsgeeft."
Het nieuws deed Psyche bloeien van blijdschap. Zij klapte in de handen bij het troostrijke idee van een goddelijk nageslacht, zij voelde grote trots over een toekomstig liefdeskind en verheugde zich op de roemvolle titel "moeder." Vol spanning telde zij de dagen die erbij kwamen en de maanden die vergleden. In haar onervarenheid en onwetendheid van haar last verwonderde zij zich dat van zo'n klein prikje zo'n grote dikke buik kan komen.
Maar onderwijl kwamen die monsters, die afgrijselijke Furiën, de adem bezwangerd van venijn, alweer in onheilige haast aanzeilen. Toen sprak de man van komen en gaan zijn Psyche wederom vermanend toe.
"Dit is de laatste dag," zei hij. "De toestand wordt kritiek. Je eigen sekse is op jou gebeten, je eigen bloed heeft het op jou gemunt: zij hebben de wapenen al opgepakt, hun kamp al opgebroken, de linies opgesteld, de klaroenen doen schallen. Jouw snode zusters hebben het zwaard al getrokken en op je keel gericht. Ach, mijn lieve, zoete Psyche, wat een rampen staan ons te wachten! Ontferm je toch over jezelf en over mij! Verlos door heilige zelfbeheersing je huis en echtgenoot, jezelf en dat kleintje van ons van de droefenis van dreigende ondergang! Die gewetenloze vrouwspersonen hebben met hun moordende haat de bloedband met voeten getreden en jij mag hen geen zusters meer noemen. Zie hen niet aan, hoor hen niet aan, wanneer zij gelijk Sirenen over de klip reiken en de rotswanden laten weergalmen met hun stemmen des doods!"
Psyche's antwoord werd deels gesmoord in tranenrijk gesnik. "Al langer ben je volgens mij aan het kijken," zei ze, "hoe zwaar mijn trouw en discretie nu werkelijk wegen, maar ook nu zal mijn vastberadenheid jouw goedkeuring kunnen wegdragen. Ik vraag je alleen onze Zefier opnieuw opdracht te geven zich te kwijten van zijn taak en mij, als ik dan jouw geheiligde gestalte niet aanschouwen mag, althans mijn gezusters voor ogen te voeren. Bij je kaneelgeurige, alom golvende lokken, bij je zachte, gladde, op de mijne gelijkende wangen, bij je borst die gloeit van een vuur waar ik geen weet van heb, en zo waar als ik hoop je gezicht tenminste in dit kleintje te herkennen: laat je vermurwen door de vrome gebeden van een bange smekelinge! Gun mij het genoegen van een zusterlijke omhelzing en verkwik de ziel van jouw toegedane, toegewijde Psyche met blijdschap. Jouw gezicht, daar zal ik niet langer naar vragen en zelfs het nachtelijk duister kan mij niet deren, want ik heb jou, jij bent mijn licht!"
Betoverd door die woorden en zachte liefkozingen wiste haar eega haar tranen met zijn haren af en stemde toe. En nog voor het eerste licht van de nieuwgeboren dag was hij vertrokken.
Het eendrachtig samenspannende zusterpaar toog zonder hun ouders ook maar te zien rechtstreeks vanaf het schip in vliegende vaart richting rots. Zonder zelfs maar af te wachten of de wind die hen zou dragen wel present was, sprongen zij met onbezonnen overmoed de diepte in. Maar Zefier bleef het koninklijk besluit indachtig, ving hen (zij het met tegenzin) op in de schoot van zijn luchtige bries en deponeerde hen op de grond. Zonder dralen marcheerden zij dadelijk het huis binnen en omhelsden hun prooi. "Zusters" noemden zij zich leugenachtig, en met een vrolijk gezicht verhulden zij het bedrog dat in hun hart lag opgepot.
"Psyche, je bent geen kleintje meer zoals vroeger," vleiden zij haar. "Je wordt zelfs moeder! Besef je hoeveel goeds je voor ons in die buidel draagt? O, wat een geluksvogels zijn wij, wat een vreugde zal het zijn dat gouden kind groot te brengen! Als hij zijn ouders in schoonheid gelijkt, zoals het hoort, dan komt er een heuse Cupido ter wereld!"
Zo wisten zij met geveinsde gevoelens geleidelijk het hart van hun zuster te enteren. Meteen bood Psyche hun een stoel om bij te komen van de reis en liet zij hen verzorgen met een stomend bubbelbad; vervolgens gaf zij hun een schitterend onthaal in de eetzaal met van die speciale, verrukkelijke gerechten, inclusief sappige worsten! Zij gebood citerspel, en er was getokkel. Fluitspel moest er komen, en het weerklonk. Koorzang wilde zij, en een gekwinketeer ving aan. Er viel geen mens te bekennen, maar al die geluiden streelden de zinnen van het gehoor met de zoetste melodieën.
Maar de slechtheid van die misdadige vrouwen werd zelfs door dat honingzoet gezang niet verzacht of afgezwakt. Zij leidden het gesprek in de door hen gewenste richting, die van de valstrik, en probeerden haar onopvallend uit te horen: die man van haar, wat was dat eigenlijk voor iemand? Uit wat voor familie kwam hij en wat was zijn achtergrond? In haar overmaat aan eenvoud vergat Psyche haar eerdere relaas en zoog een nieuw verhaal uit de duim: haar man kwam uit de buurprovincie en dreef een handelsonderneming, een zaak waarin veel geld omging. Hij was van middelbare leeftijd, met hier en daar een toefje grijs in het haar. Zij liet het gesprek geen moment langer duren maar overlaadde hen wederom met de fraaiste geschenken en zond hen met hun windvervoer retour.
Reeds onderweg op de vleugels van Zefiers kalme bries begonnen zij samen te kijven. "Nou, zus, wat moeten wij zeggen van die monsterlijke leugen van die domme meid? Eerst was het een jongen die zijn eerste dons tot baardje kweekt, nu een man van middelbare leeftijd met een blinkend witte haardos! Wat is dat voor een man, die in een luttele spanne tijds zo razendsnel verouderd is. Er is maar één antwoord, zusterlief: die slechte vrouw liegt alles bij elkaar, ofwel zij weet niet hoe haar echtgenoot eruitziet. Hoe dit ook zij, zij moet zo spoedig mogelijk uit die rijkdommen worden ontzet. Kent zij het gezicht van haar man niet, dan heeft zij stellig een god gehuwd en brengt die zwangerschap ons nog een god! In alle geval, wordt zij ooit - wat de hemel verhoede - bekend als moeder van een godenzoon, dan maak ik dadelijk een strop en knoop me op. Maar goed, laat ons intussen naar onze ouders terugkeren en de kern van dit gesprek gaan omwerken tot een kleurrijk web van listen."
Ontvlamd door dit plan brachten zij hun ouders een vluchtig bezoek, waarna zij heel de nacht doorwaakten en doorwoelden, de sekreten, om bij dageraad weer naar de rots te vliegen. En vandaar ging de vlucht met de gebruikelijke hulp van de wind in volle vaart naar beneden. Met toegeknepen ogen persten zij tranen te voorschijn en richtten listig het woord tot hun zus.
"Jij zit daar maar blij en gelukkig te wezen," spraken zij, "in totale onwetendheid van de narigheid waarin je verkeert en zonder zorgen om het gevaar dat je loopt. Maar wij brengen om jouw belangen slapeloze nachten door en worden door jouw ellende vreselijk gekweld. Wij zijn namelijk achter de waarheid gekomen, en als bondgenoten in je leed en lot kunnen wij jou die niet onthouden: een kolossale slang die in tal van knopen en krullen kronkelt, de nek bloedensvol schadelijk vergif, de muil afgrondelijk opengesperd, legt zich 's nachts in het verborgene naast jou ter ruste. Denk nu dan eens terug aan de pythische orakelspreuk, die proclamatie dat je was voorbestemd voor een huwelijk met een grimmig monster! Veel boeren en jagers uit de omtrek en tal van buren hebben hem 's avond na het eten terug zien keren en zien zwemmen in de ondiepten van de rivier hier vlakbij. Niet lang meer zal hij jou nog vleiend en vriendelijk vetmesten, zo beweren zij allen, maar zodra je zwangerschap voldragen is en je dikke buik een rijkere vrucht draagt, vreet hij je op!
Je moet natuurlijk helemaal zelf weten of je wilt luisteren naar je zusters, die bezorgd zijn om jouw heil, en na ontsnapping aan de dood met ons in veiligheid wilt leven, dan wel je graf wilt vinden in de ingewanden van dat gruwelijke monster. Misschien heb je wel plezier in de klinkende eenzaamheid van deze negorij, in die vunzige, riskante, heimelijke liefdescontacten en de omhelzingen van een gifslang. Nu goed, dan hebben wij tenminste onze dure zusterplicht gedaan."
Ach, arme Psyche... In haar naïviteit en teerhartigheid was zij geschokt en ontzet over die bikkelharde woorden. Zij trad de grenzen van haar verstand te buiten, raakte alle gedachten aan de vermaningen van haar echtgenoot en haar eigen beloften volledig bijster en stortte zich in een poel van ellende. Trillend, lijkbleek, met falende stem wist zij hortend en stotend nog iets uit te brengen.
"O mijn lieve, allerliefste zusters," zei ze tot hen, "jullie houden de familietrouw hoog, zoals dat hoort, en ook de mensen die tegen jullie dat soort dingen vertellen lijken mij geen leugens te verzinnen. Want inderdaad, nog nooit heb ik mijn mans gezicht gezien, ik weet niet eens van welke streek hij is. Ik hoor alleen 's nachts zo half-en-half zijn stem en moet een echtgenoot verduren van onduidelijke status, een ronduit lichtschuw wezen. Dus als jullie zeggen dat hij een beest is, klopt dat wel en heb ik alle reden het met jullie eens te zijn. Hij doet er altijd alles aan mij af te schrikken hem te zien en dreigt mij met groot onheil als ik nieuwsgierig ben naar zijn gelaat. Indien jullie nu jullie zuster in nood een helpende hand kunnen reiken, schiet dan nu te hulp! Nalatigheid na voorzorg maakt alle goeds weer ongedaan."
Nu was het hek van de dam, en hadden die criminele vrouwspersonen rechtstreeks toegang tot hun zusters hart. Zij gaven alle heimelijke machinaties op en met het getrokken zwaard van bedrog marcheerden zij het bange brein van het argeloze meisje binnen.
"Onze bloedbanden," zo begon een van beiden, "dwingen ons ter wille van jouw leven aan alle gevaar voorbij te zien. Er is maar één weg die leidt naar het heil. Wij hebben daar lang en breed over nagedacht en wij zullen jou die weg nu wijzen. Neem een vlijmscherp mes, slijp het nog wat bij door het over je zachte hand te strijken en verberg het ongemerkt aan de kant van het bed waar jij altijd ligt. Neem ook een geschikte lamp, vul hem met olie, zodat hij een helder licht verspreidt, en stop hem ergens weg in een afgesloten potje. Maar zorg dat van al dit materiaal absoluut niets te zien is! Wanneer hij dan met slepend spoor is komen aanglijden en in bed is gekropen zoals gewoonlijk, en als hij in zijn volle lengte ligt en in een eerste zware slaap geraakt en zijn adem een diepe sluimering gaat verraden, glip dan uit bed, trippel lichtjes als een vogeltje op blote voetjes naar de lamp en bevrijd die uit zijn nare, donkere gevangenis. Laat je raden door zijn licht en grijp je kans voor een roemrijke daad: neem het tweesnijdend wapen moedig op, hef eerst je rechterhand en hak dan zo hard je kunt die kwade slang de kop van zijn romp! Wij zullen jou met raad en daad bijstaan: zodra jij je leven hebt gered door hem te doden, staan wij gespannen paraat om al die schatten heel snel samen met jou weg te halen. Dan arrangeren wij voor jou een wenselijk huwelijk, een verbintenis tussen mens en mens."
Door deze woordenbrand vatte het toch al gloeiend gemoed van hun zusje volop vlam. Terstond lieten zij haar in de steek: de grond werd hun te heet onder de voeten. Op de vertrouwde waaiing van de gevleugelde bries belandden zij weer bovenop de rots, vanwaar zij ijlings op de vlucht sloegen, schielijk scheep gingen, verdwenen.
Psyche bleef alleen achter (alhoewel een vrouw in de greep van vijandige furiën eigenlijk niet alleen is). In haar treurnis deinde zij gelijk de branding van de zee. Haar plan stond vast, zij wist precies wat zij wilde, maar als zij de hand richting wandaad bewoog was dat plan weer niet zo zeker en ging zij wankelen. Zij werd verscheurd door een veelheid aan emoties vanwege haar dilemma: gehaastheid en uitstel, durf en angst, wanhoop en woede, en het ergst van alles, in een en hetzelfde lijf haatte zij het beest, maar hield zij van de man. Maar de avond voerde de nacht reeds met zich mee en in allerijl trof zij de voorbereidingen voor de onzegbare misdaad.
De nacht kwam, en haar echtgenoot kwam, en na wat eerste venerische schermutselingen verzonk hij in een diepe slaap. Psyche was van nature fragiel van lichaam en ziel, maar nu kwamen er door de wreedheid van het Lot grote krachten in haar los. Zij pakte de lamp te voorschijn, greep het mes en nam in haar durf de andere sekse aan. Toen liet zij haar licht schijnen over het bed en alle geheimen kwamen bloot te liggen... En wat zag zij? Het allerliefste, allerzoetste dier dat er bestaat, niemand minder dan Cupido, de mooie god, die er heel mooi bij lag.
Bij die aanblik ging zelfs het lamplicht harder branden van plezier en kreeg het mes berouw van zijn heiligschennende scherpte. En dan Psyche! Door die prachtige aanblik raakte zij verschrikt, verlamd. Krachteloos en krijtwit viel zij in onmacht trillend op de knieën en poogde het wapen te verbergen, ja, in haar eigen borst. En dat had zij beslist ook gedaan als het wapen haar niet uit schrik voor zo'n vreselijk delict uit de roekeloze handen was geglipt en weggevlogen. Uitgeput, onmachtig staarde zij steeds weer naar de schoonheid van zijn goddelijk gelaat, en zo kreeg zij weer de geest.
Wat zag zij precies? Op zijn gulden hoofd lag een weelderige haardos gedrenkt in ambrozijn, en langs de roomblanke nek en rozige wangen dwarrelden lokken in fraaie verstrengeling, voorwaarts dan wel achterwaarts golvend: hun flitsende glans bracht zelfs het lamplicht aan het flikkeren. Op de schouders van de gevleugelde god blonken blanke dauwfrisse veertjes, en hoewel zijn vleugels stillagen, waren op de punten wat kleine, fijne pluimpjes zwierig wuivend rusteloos aan het wapperen. En de rest van zijn lijf was glad en glanzend. Echt, Venus hoefde van zo'n zoon geen spijt te hebben! Voor de poten van het bed lagen zijn boog, zijn pijlkoker en pijlen, genadige wapens van de grote god.
Psyche, onverzadigbaar en daarbij tamelijk nieuwsgierig, onderwierp deze voorwerpen aan een nader onderzoek. Zij betastte en bewonderde de wapens van haar echtgenoot, nam een pijl uit de koker en testte de punt met het topje van haar duim. Maar haar hand trilde nog altijd, zij duwde wat te hard en prikte te diep. Kleine dropjes rozig bloed parelden op de huid te voorschijn... Zo werd Psyche zonder het te beseffen door eigen toedoen verliefd op de Liefde.
Nu brandde zij alsmaar meer van begeerte naar Cupido, boog zich gulzig over hem heen, met open mond, en gaf hem schielijk een serie begerige, brutale kussen, hoewel zij bevreesd was voor de diepte van zijn slaap. Maar bij alle opwinding over zoveel moois, bij alle verwarring in haar gewonde hart, liet de lamp (uit vuig verraad of boze afgunst of doordat hij ook zelf dolgraag zo'n lichaam wilde beroeren en op zijn manier zoenen) vanaf de punt van zijn vlam een gloeiend hete druppel olie bobbelen op de rechterschouder van de god. - Hé, durfal, roekeloze lamp, waardeloze dienaar van de Liefde! Niemand minder dan de heerser over alle vuur bezorg jij een brandwond! En dat terwijl een minnaar jou toch als eerste heeft uitgevonden om zelfs 's nachts nog langer te kunnen genieten van zijn geliefde.
Aangebrand sprong de god overeind en zag zijn vertrouwen beschaamd, ja met voeten getreden. Terstond vloog hij weg van de kussen en omhelzingen van zijn arme, arme eega. Maar dadelijk toen hij oprees, klampte Psyche zich met beide handen vast aan zijn rechterbeen. Als zielig aanhangsel op zijn opwaartse vlucht, als bungelende reisgenote en laatste volgelinge in de regionen der wolken raakte zij ten slotte vermoeid en viel terug op de grond. De goddelijke minnaar liet haar evenwel niet in de steek nu zij daar op de aarde lag, maar vloog een naburige cipres in en richtte vanaf de hoge top tot haar het woord.
"Ach, Psyche, mijn naïeve kind," sprak hij hevig ontdaan. "Ik dacht net aan de geboden van mijn moeder Venus, aan haar bevel om jou in vuur en vlam te zetten voor een arme sloeber van het laagste allooi en vast te zetten in een miserabel huwelijk. In plaats daarvan ben ikzelf als minnaar komen aanwaaien. Dat was lichtzinnig van mij, ik weet het. Ik, de grote geweldige boogschutter, heb mijzelf met mijn eigen wapen verwond en jou tot mijn vrouw gemaakt, en wat was het gevolg? Jij zag in mij een beest en wilde met een zwaard mijn kop afhakken, dit hoofd met die ogen die jou zo beminnen! Dat was nu waar jij altijd voor moest uitkijken, ik heb het je keer op keer gezegd, ik heb jou voor je eigen bestwil gewaarschuwd. Die voortreffelijke raadgeefsters van je zal ik op korte termijn de straf bezorgen voor hun verderfelijke adviezen. Jou bestraf ik slechts met mijn vertrek." En met die laatste woorden schoot hij op zijn vleugels de hoogte in.
Psyche, plat op de grond gelegen, keek de vlucht van haar echtgenoot na zo ver haar bIikken reikten en kwelde zichzelf met bittere jammerklachten. Maar zodra haar echtgenoot op het rappe geroei van zijn vleugels geheel in het luchtruim was opgegaan, ging zij naar de rand van een naburige rivier en stortte zich de diepte in... Maar de milde vaart had stellig respect voor de god die zelfs water in lichterlaai kan zetten en vreesde ook voor zichzelf. Dadelijk voerde hij haar mee in zijn schuldeloze stroom en zette haar af op een dicht begraasde oever.
Net op dat moment was daar Pan, de landelijke god. Bij de overhangende rand van de waterweg zat hij innig omarmd met Echo, de berggodin, die hij allerlei wijsjes leerde na te zingen. Vlak bij de oever doolden geitjes dartelend rond en gaven de rivier een knipbeurt. De bokspotige god zag de aangeslagen, afgepeigerde Psyche en op vriendelijke toon - hij was op een of andere manier op de hoogte van haar lot - riep hij haar bij zich. In zachte bewoordingen begon hij haar te kalmeren.
"Zeg, meisjelief," zei hij, "ik ben maar een man van het land, een simpele herder, maar bij de gratie van mijn gevorderde leeftijd kan ik bogen op een veelheid aan ervaringen. Als ik het bij het juiste eind heb (wijzen spreken hier veeleer van 'voorspellende gaven'), als ik afga op je wankele en ongewoon trillende tred, op die bovenmatige bleekheid van je gezicht en dat aanhoudende zuchten, en, meer nog, op die droef staande ogen van jou, ja, dan lijd je aan een overdosis liefde! Luister daarom naar mij en probeer niet nog eens om met een sprong in het diepe of via een andere methode jezelf om het leven te brengen. Maak een eind aan je rouw, laat je treurnis varen, en richt liever gebeden tot Cupido, de grootste onder de goden, en breng hem alle eer. Hij is een luxepaardje, een verwende jongen, dus probeer zijn gunsten te winnen met vleiende volgzaamheid."
Op deze woorden van de herdersgod zei Psyche niets terug, maar boog slechts eerbiedig voor zijn heilbrengende macht en ging haar weegs. Nadat zij met moeizame tred een aardig eind had afgelegd, nam zij een onbekende route en arriveerde rond de avondschemer bij een stad. Het was de stad waar de echtgenoot van een van haar zusters als koning heerste. Zodra Psyche daarachter kwam, vroeg zij om haar zuster het bericht te brengen dat zij er was. Weldra werd zij ontvangen en volgden er uitvoerige wederzijdse omhelzingen en begroetingen over en weer. Toen informeerde haar zuster naar de redenen van haar komst.
"Weet je nog van jullie advies," begon Psyche, "hoe jullie mij ertoe overhaalden het beest, dat onder het pseudoniem 'echtgenoot' met mij sliep, met een tweesnijdend mes te doden, voordat hij mijn arme lijf in zijn gulzige muil zou verzwelgen? Welnu, zodra ik mijn medeplichtige, de lamp, conform jullie raad bij zijn gezicht hield en hem aankeek, zag ik een prachtig, ronduit goddelijk tafereel: het was de zoon van Venus, Cupido in eigen persoon, die daar in een kalme slaap verzonken lag. Maar bij al mijn opwinding over zoveel goeds en moois was ik verward over de overmacht aan genot, onmachtig ervan te genieten, en door een ongelukkig toeval spatte de lamp wat gloeiend hete olie op zijn schouder. Door de pijn schoot hij dadelijk wakker en zag mij daar zo staan, met vuur en zwaard bewapend.
'Jij kunt vertrekken,' sprak hij. 'Vanwege deze gruwelijke misdaad moet je terstond mijn bed verlaten, en neem al het jouwe met je mee. Ik zal met je zuster - en hij noemde de naam waaronder jij bekendstaat - officieel en plechtig in het huwelijk treden.' En dadelijk gaf hij Zefier opdracht mij het paleisterrein af te blazen."
Psyche was nog niet uitgesproken, maar haar zus was al in de greep van uitzinnige lust en giftige afgunst. Zij verzon ter plekke een leugen om haar man te bedriegen (ze had "iets vernomen over de dood van haar ouders"), ging dadelijk aan boord en zette aanstonds koers naar de rots. Er woei weliswaar een andere wind, maar zij was gretig en door hoop verblind.
"Neem mij aan, Cupido!" riep zij uit. "Ik ben voor jou een waardige echtgenote. En jij, Zefier, vang je meesteres op." En met een enorme sprong gooide zij zichzelf de diepte in. De beoogde plaats kon zij evenwel niet bereiken, zelfs als dode niet. Haar ledematen kletterden op de keiharde rotsen en sloegen te pletter, haar ingewanden werden - volkomen terecht - kapotgescheurd en leverden een welkom maal voor vogels en beesten op. Zo liet zij het leven.
De tweede wraakuitoefening volgde kort daarna, toen Psyche haar omzwerving had hervat en in een andere stad arriveerde, waar haar andere zuster onder soortgelijke omstandigheden woonachtig was. Die liet zich al evenzeer meeslepen door het zusterlijk bedrog, wilde door een misdadig huwelijk haar zusters rivale worden, snelde richting rots en kwam met eenzelfde doodsmak ten val.
Terwijl Psyche zich richtte op haar zoektocht naar Cupido en langs alle volkeren ging, lag hij door de lampwond te kermen van de pijn in zijn moeders kamer. Toen dook die sneeuwwitte vogel, de zeemeeuw, die met zijn vleugels over het wateroppervlak scheert, ijlings naar onderen, tot de diepste diepten van de oceaan. Daar vervoegde hij zich bij Venus, die daar juist aan het baden en poedelen was. Haar zoon had brandwonden opgelopen, zo beduidde hij haar, leed vreselijke pijn door die wond en begon al te wanhopen aan herstel. En bij de mensen was er alom sprake van geruchten en harde kritiek op heel de familie Venus, die inmiddels een slechte naam had: zoonlief zat enkel in de bergen voor louche pleziertjes, en moeder zelf deed niets anders dan een beetje in zee zwemmen. Zo was er nergens meer genoegen, nergens plezier, nergens charmes, maar alles was grijs, grof, grauw. Geen fijne bruiloften, geen prettige vriendschap, geen lieve kinderen, maar alleen, een gore bende en het smoezelig gerommel van vunzig gevrij.
Dit soort taal tjilpte die praatzieke, vrij nieuwsgierige vogel in Venus' oren, waarin hij de reputatie van haar zoon aan flarden scheurde.
Venus werd ronduit woedend. "Dus die beste, brave zoon van mij heeft een meisje!" gilde zij meteen. "Vooruit, jij bent mijn enige trouwe dienaar, zeg op: hoe heet dat kind dat mijn argeloze kleine jongen heeft verleid? Is het een van het nimfenvolkje, of een van de Horae of hoort zij tot mijn eigen personeel, de Gratiën?"
Het babbelzieke beestje deed er niet het zwijgen toe. "Ik weet het niet; mevrouw," zei het. "Maar volgens mij gaat het om een meisje dat, als ik het wel heb, Psyche heet. Ze zeggen dat hij smoorverliefd is."
"Psyche!" krijste Venus verontwaardigd. "Die meid, die met mijn schoonheid koketteert, met mijn naam concurreert! Houdt hij werkelijk van háár?! Wat denkt die deugniet wel! Dat ik een koppelaarster ben? Dat ik hem op dat meisje wees ter nadere kennismaking?"
Met dergelijk misbaar dook zij ijlings uit zee en zocht dadelijk haar gulden slaapkamer op. Daar trof zij haar patiëntje, precies zoals zij had gehoord, en reeds bij de deur begon zij op luide toon tegen hem te tieren.
"Het is fraai," riep ze uit, "en het past ook echt bij onze familie en jouw keurige karakter! Eerst lap je de bevelen van je moeder, nee, je meesteres, aan je laars en weiger je mijn vijandin te kwellen met een minderwaardig soort liefde. En dan sluit je haar ook nog eens zwoel en ontijdig in de armen, een jongen van jouw leeftijd! En nu moet ik mijn vijandin zeker als schoondochter dulden. Jij denkt zeker, losboI, lelijke verleider, dat je de enige bent die wat verwekt, dat ik de leeftijd niet meer heb om kinderen te krijgen. Laat mij je dan vertellen dat ik een andere zoon zal baren, een die veel beter is dan jij. Sterker nog, om de schoffering des te harder te laten aankomen, zal ik een van mijn huisslaafjes adopteren en hem die vleugels van jou schenken en die vlammen en die boog en ook die pijlen en al mijn spullen, die je niet voor dergelijk gebruik van mij had gekregen. Want uit je vaders bezit is helemaal niets naar jouw uitrusting gegaan.
Nee, als kleine jonger groeide je al op voor galg en rad! Je handjes zitten los en talloze malen heb jij je meerderen zonder enig respect ervan langs gegeven. Je bloedeigen moeder, mijzelf hoogstpersoonlijk, zet je elke dag te kijk, ontaarde zoon! Je hebt mij al zo vaak toegetakeld en je veracht me, als was ik een weduwe, en zonder een spoor van angst voor je stiefvader, die heldhaftige, stoere oorlogsvoerder. Geen wonder, want je speelt hem telkens weer meisjes in handen, zodat hij mij kan kwetsen met maîtresses... Wacht maar, ik zal zorgen dat jou dit spelletje zal berouwen, dat je huwelijk nog een zure en bittere nasmaak krijgt!
Ik ben voor schut gezet, wat moet ik doen? Waar kan ik heen? Op welke manier kan ik dat reptiel bedwingen? Moet ik hulp zoeken bij mijn vijandin Matigheid, die ik omwille van het bandeloze gedrag van mijn zoontje zo vaak heb gekrenkt? Ik huiver bij de gedachte aan een gesprek met die lompe, onverzorgde vrouw! Toch is zoete wraak niet te versmaden, ongeacht de bron. Haar en niemand anders moet ik gebruiken om die losbol eens duchtig de les te lezen. Zij pakt zijn pijlkoker maar af, zij breekt zijn pijlen maar, zij haalt de pees maar van zijn boog en de vlam van zijn fakkel, ja, zij pakt zijn lichaam maar aan met zwaardere middelen. Mijn vernedering beschouw ik pas gewroken als zij zijn haar, dat ik met mijn eigen handen vaak heb opgeborsteld tot een gulden glans, heeft weggeschoren, als zij zijn vleugels, die ik met de nectar van mijn schoot heb bevochtigd, heeft gekortwiekt!"
Zo sprak zij en ze stormde ziedend en in een waas van venerische gal de deur uit. Meteen vervoegden zich Ceres en Juno bij haar, en toen zij haar zo zagen met gezwollen gelaat, vroegen zij waarom zij de wenkbrauwen zo fronste en de grote schoonheid van haar fonkelogen teniet deed.
"Jullie komen als geroepen!" antwoordde zij. "Mijn hart staat in brand en jullie kunnen mooi mijn wens in vervulling doen gaan! Zet alle krachten in, mag ik jullie bidden, om Psyche, die voortvluchtige, weggelopen slavin van mij op te sporen. Het schandaal van mijn huis en de daden van mijn niet nader te noemen zoon zijn jullie stellig niet ontgaan."
Zij waren inderdaad niet onbekend met de feiten en trachtten Venus' razende woede te bedaren. "Wat heeft uw zoon gedaan, mevrouw," vroegen zij, "dat u zijn pleziertjes zo hardnekkig dwarsboomt en het meisje van zijn liefde evengoed in het verderf wilt storten? Alstublieft, wat is er nu misdadig aan wanneer hij graag een aardig meisje toelacht? Beseft u soms niet dat hij van het mannelijk geslacht is, een jongeman nog wel, of bent u misschien vergeten hoeveel jaar hij al is? Zeker, hij ziet er nog prima uit, maar is hij daarom in uw ogen altijd kind? U bent een moeder en daarbij een flinke vrouw, en toch blijft u het gedrag van uw zoon nieuwsgierig in de gaten houden? U blijft hem zijn losbandigheid verwijten en zijn liefjes bekritiseren? Uw eigen kunsten en heerlijkheden keurt u af zodra het om uw knappe zoon gaat? Wie van de goden, wie van de mensen kan verdragen dat u links en rechts begeerten onder de volkeren zaait, maar affaires in uw eigen huis een affront vindt en uitbant, en uw werkplaats van vrouwelijke zwakten sluit?"
Zo bracht angst voor Cupido's pijlen de godinnen ertoe hem op innemende wijze te verdedigen en hem zelfs in zijn afwezigheid naar de mond te praten. Maar Venus was verontwaardigd dat haar grieven niet au sérieux genomen werden. Zij keerde hun de rug toe en stapte met snelle pas weg, de andere kant op, richting zee.
Intussen doolde Psyche allerwegen rond. Dag en nacht was zij op zoek naar sporen van haar man, rusteloos en des te meer erop gebrand hem, hoe kwaad hij ook was, te sussen met vrouwelijke lieve woordjes of ten minste met onderdanige beden mild te stemmen. En toen zij ergens op een hoge bergtop een tempel zag, sprak zij: "Misschien dat daar mijn meester woonachtig is!" en zette dadelijk de pas erin. Die pas was wel danig aangeslagen van de doorlopende inspanningen, maar putte weer kracht uit hoop en verlangen. Met ferme pas bewandelde zij de hoge bergrug, naderde het heiligdom en trad er binnen.
Korenaren zag zij, op een hoop of geplooid tot kransen, en ook zag zij gerstaren. Er lagen sikkels en allerlei oogstgereedschap, maar alles kriskras door elkaar, een ordeloos geheel, zoals landarbeiders het in de zomerdag uit handen laten vallen. Psyche haalde alle spullen zorgvuldig uit elkaar en legde ze in nette stapeltjes apart. Zij dacht natuurlijk dat zij het heiligdom en de rituelen van geen enkele god mocht verwaarlozen maar hun aller welwillend medelijden moest vergaren.
Terwijl zij zo nauwgezet en ijverig in de weer was, kreeg de weldoende Ceres haar in de gaten.
"Wat zullen we nu hebben?" riep zij meteen van verre. "Ach, arme Psyche! Overal ter wereld zoekt Venus verwoed naar een spoor van jou, zij is des duivels! Zij wil je uitgeleverd zien voor de zwaarste straf en eist met al haar goddelijke krachten wraak. En jij bent hier gewoon aan het zorgen voor mijn spullen en denkt nog aan iets anders dan aan je redding?"
Toen viel Psyche haar voor de voeten, bevochtigde die met een rijke tranenvloed, veegde de vloer met haar haren en vroeg de godin in omstandige beden om genade.
"Bij uw vruchtbrengende rechterhand smeek ik u, bij de vreugdevolle ceremoniën van uw oogst, bij de stille geheimen van uw manden en bij de gevleugelde vluchten van uw drakenbedienden, en bij de voren in Sicilische bodem, de wagen die Proserpina schaakte, de aarde die haar vasthield, haar nederdaling naar een lichtloze bruiloft en haar lichtrijke ontdekking en opgang, en alle andere mysteriën die het heiligdom in het Attische Eleusis stilzwijgend bewaart: sta de ziel van de arme Psyche, uw smekelinge, bij! Vergun dat ik bij deze graanopslag schuil, desnoods maar een paar daagjes, totdat de wilde woede van die machtige godin allengs bedaart. Of althans totdat mijn krachten, die door al het lange zwoegen zijn opgebruikt, na een rustpauze weer wat hersteld zijn."
Ceres gaf haar ten antwoord: "Je tranenrijke beden ontroeren mij diep en ik wil niets liever dan jou te hulp komen. Maar een familielid, met wie ik tevens oude vriendschapsbanden onderhoud, een beste godin bovendien, kan ik niet voor het hoofd stoten. Verlaat daarom terstond dit pand, en prijs je gelukkig dat je hier niet vastgehouden wordt en gevangen blijft."
Onverhoopt afgewezen en met dubbele droefenis geslagen keerde Psyche op haar schreden terug. Ergens beneden in een vallei, in een schemerig woud, ontwaarde zij een kunstig gebouwde tempel. Aangezien zij zelfs de minste of geringste hoop op een beter leven niet wilde opgeven maar van iedere god de genade wilde beproeven, trad zij op de gewijde deuren toe.
Kostbare geschenken zag zij, en met goud beletterde stroken stof, die aan boomtakken en op deuren waren opgehangen. Daarop stond, onder dankbetuiging voor de bewezen dienst, de naam van de godin vermeld aan wie zij waren gewijd. Psyche knielde, omarmde het nog lauwwarme altaar, veegde haar tranen weg en uitte een dringende bede.
"O zuster en eega van de grote Jupiter, of u woonachtig bent in het aloude heiligdom op Samos, dat zich als enige beroemt op uw geboorte en kinderlijk gekrijt en vroegste opvoeding, of dat u het gewijde gebied frequenteert van het hoge Carthago, hetwelk u vereert als meisje dat op de rug van een leeuw langs de hemel rijdt, of dat u bij de oevers van de Inachus, die u inmiddels Bruid van de Donderaar en Koningin der Goden noemt, de fameuze muren der Argiven beschermt, u die door heel het oosten als Jukbrengster wordt vereerd en in heel het westen geldt als Lichtbrengster: weest u voor mij in mijn diepe ellende Juno de Redster. Ik heb zovele inspanningen moeten verduren dat ik ben uitgeput. Bevrijdt u mij van de angst voor het dreigende gevaar. Want ik weet niet beter of u pleegt uit eigen beweging zwangere vrouwen in nood te hulp te komen!"
Toen zij op die manier haar smeekbeden afstak, manifesteerde Juno zich ineens in de verheven waardigheid van heel haar goddelijke macht. "Heus, ik zou het graag willen," sprak zij. "Maar tegen de wil van mijn schoondochter Venus, die ik altijd als een dochter heb liefgehad, kan ik jou niet helpen; ik zou mij schamen. En daarnaast is er het wettelijk verbod om andermans voortvluchtige slaven te ontvangen tegen de zin van hun meesters; dat belet mij."
Ook deze schipbreuk van haar lot joeg Psyche grote schrik aan. Nu zij niet bij machte bleek nader tot haar gevleugelde echtgenoot te komen, liet zij alle hoop varen en ging bij zichzelf te rade.
"Wat kan ik in al mijn ellende nog voor andere hulpbronnen aanboren? Zelfs godinnen wilden voor mij stemmen, maar dat mocht niet baten! Waar kan ik mijn schreden nog heen richten, nu ik zo in de val zit? In wat voor huis, wat voor duisternis kan ik mij verbergen en voor Venus' onvermijdbare ogen schuilen? Vooruit, verman je nu eindelijk en zeg je laatste sprankje ijdele hoop vaarwel; geef jezelf maar aan bij je meesteres en verzacht haar woeste aanvallen door een bescheiden houding, zo laat als die komt. Wie weet, misschien tref je zelfs degene naar wie je al zo lang op zoek bent daar in zijn moeders huis aan!"
Aldus bereid tot een gehoorzaamheid met onduidelijke afloop, of beter: tot een wisse dood, overdacht zij bij zichzelf hoe zij haar smeekbede zou gaan beginnen.
Venus op haar beurt had aardse onderzoeksmiddelen afgezworen en begaf zich richting hemel. Zij liet de wagen inspannen die goudsmid Vulcanus met verfijnd vakmanschap kunstig voor haar had vervaardigd en nog voor hun eerste huwelijkse ervaringen als bruidsgeschenk had aangeboden. Juist door wat de schavende vijl had weggeslepen glansde de wagen, juist door het verlies aan goud was hij zo kostbaar. Van de vele duiven die bij de slaapkamer van hun meesteres op stal stonden kwamen er vier witte naar voren. Met blij getrippel draaiden zij hun kleurige nekjes en zetten zich onder het juwelen juk, tilden hun meesteres op en vlogen vrolijk omhoog. De godenwagen werd voorafgegaan door dartel kwetterende mussen, en ook andere zalig zingende, met zoete wijsjes heerlijk tjilpende vogels verkondigden de komst van de godin. Wolken weken uiteen, de Hemel opende zich voor zijn dochter, de hoogste ether ontving met vreugde de godin, en Venus' zangerig gevolg had niets te vrezen van naderende adelaars of roofzuchtige valken.
Vervolgens richtte zij haar schreden dadelijk naar Jupiters koninklijke burcht, alwaar zij op hoge toon verklaarde dat zij dringend de hulp nodig had van Mercurius, de omroepende god. En Jupiters donkerkleurige wenkbrauw schudde niet van nee. Onmiddellijk raakte zij in jubelstemming en verliet de hemel met nu ook Mercurius in haar gevolg. Tot hem richtte zij in volle ernst de onderstaande woorden.
"Arcadische broeder, je weet natuurlijk wel dat je zuster Venus nimmer iets heeft verricht in afwezigheid van Mercurius, en het ontgaat jou stellig niet hoe lange tijd ik al niet bij machte ben die weggelopen slavin te vinden. Er rest mij niets dan middels jouw meldingen publiekelijk een premie voor de eerlijke vinder uit te loven. Zorg dus dat je mijn opdracht snel ten uitvoer brengt en haar signalement in alle helderheid kenbaar maakt, zodat niemand straks bij een aanklacht wegens wederrechtelijke achterhouding zich kan verdedigen met het excuus dat hij nergens van wist."
En met die woorden stelde zij hem een formulier ter hand, met daarop Psyche's naam en nadere details. Zodra dat gedaan was, ging zij dadelijk weer op huis aan.
Mercurius liet niet na haar te gehoorzamen. Want hij rende onder alle volkeren van hot naar her en kweet zich van de hem opgedragen taak door de navolgende proclamatie.
"Al wie in staat is de voortvluchtige koningsdochter, tevens slavin van Venus, genaamd Psyche, van haar vlucht te weerhouden, dan wel aan te wijzen waar zij zich verborgen houdt, vervoege zich achter het keerpunt van Murtia bij de heraut Mercurius. Te dien plaatse kan hij van Venus zelve de beloning voor zijn inlichtingen tegemoet zien: zeven zwoele zoenen, plus een waarlijk honingzoete bonus van tongstrelende kwaliteit."
Aldus Mercurius' verkondiging. Zo'n prachtige premie prikkelde vele stervelingen tot begeerte en wedijver, en dit nu maakte bij Psyche aan werkelijk alle aarzeling een einde. Zij trad nabij de deur van haar meesteres, waar een lid van Venus' huispersoneel, Gewoonte geheten, haar tegemoetkwam en terstond op maximaal volume toe begon te schreeuwen.
"Zo, slavin van niets!" riep zij. "Begin je eindelijk te beseffen dat je een meesteres hebt? Of speel je zoals zo vaak weer schaamteloos dat je 'niet begrijpt' hoeveel problemen wij hebben gehad met die zoektochten naar jou? Goed dat je juist mij in handen bent gevallen en midden in Orcus' klauwen zit bekneld. Nu zul je op staande voet gestraft worden voor je vreselijke arrogantie!"
Ze greep Psyche brutaal bij de haren en trok haar mee zonder dat zij enig verzet bood. Zodra Venus haar binnengebracht en voor haar ogen gevoerd zag, hief zij een hoongelach aan, zoals mensen die in een roes van razernij raken, en schudde haar hoofd en krabde aan haar rechteroor. "Zo!" zei ze, "dus jij neemt eindelijk eens de moeite je schoonmoeder goedendag te komen zeggen? Of kom je meer op ziekenbezoek bij je man, die hier vanwege die verwonding door jou in kritieke toestand ligt? Nu, wees maar gerust, ik zal jou ontvangen zoals een goede schoondochter verdient." En meteen riep zij: "Waar zijn mijn slavinnen Zorg en Droefenis?"
Zodra die binnengeroepen waren, droeg zij het meisje aan hen over om haar te martelen. Zij gaven gevolg aan de orders van hun meesteres en gaven de arme Psyche er verschrikkelijk van langs met de zweep en andere folterwerktuigen, waarna zij haar bij hun meesteres voorgeleidden. Opnieuw barstte Venus in lachen uit.
"Kijk nu toch!" grinnikte zij. "Zij wil ons medelijden wekken met dat mooie bolle buikje, waaruit dat schitterende nageslacht zal komen. Ja hoor, zij wil mij een gelukkige grootmoeder maken! O, o, wat heb ik toch een geluk: in de bloei van mijn leven zal ik oma heten en de zoon van een waardeloze slavenmeid zal Venus' kleinzoon zijn. Maar wat dom van mij om ten onrechte te spreken van zoon. Het huwelijk kan wegens bovenmatig standsverschil niet voor rechtsgeldig doorgaan. Bovendien is het voltrokken in een landhuis, zonder getuigen en buiten medeweten van de vader. Om die redenen zal dat kind als een bastaard ter wereld komen, als wij überhaupt toestaan dat jij je zwangerschap voldraagt."
Na die woorden vloog zij op Psyche af, scheurde haar kleed in een serie flarden, rukte haar haren uit, beukte in op haar hoofd en takelde haar danig toe. Daarna nam zij wat graan, gerst, gierst, papaverzaad, erwten, linzen en bonen, gooide die stapelsgewijs bijeen en door elkaar tot één hoop en sprak het meisje als volgt toe. "Je bent zo'n aartslelijke meid dat je volgens mij uitsluitend door hard werken minnaars kunt krijgen. Nu zal ik persoonlijk jouw werklust eens beproeven. Sorteer deze bonte verzameling zaadjes, haal de korrels keurig een voor een uit elkaar en leg ze apart. Voor vanavond moet het werk gedaan zijn en mij ter goedkeuring worden voorgelegd." Zo wees zij haar die enorme stapel zaadjes toe en vertrok zelf meteen naar een bruiloftsdiner.
Psyche stak geen hand uit naar die ongeordende, onontwarbare berg: er was geen beginnen aan, zij stond verbijsterd, met stomheid geslagen. Toen verscheen er een miertje, zo'n kleine plattelandsbewoner, dat begreep hoe moeilijk zij het had en hoeveel werk het zou zijn. Het vatte medelijden op met de bedgenote van de grote god en vervloekte de wreedheid van haar schoonmoeder. Vlijtig heen en weer rennend riep en ronselde het de hele brigade van naburige mieren bijeen. "Ontferm u, nijvere telgen van de alvoedende Moeder Aarde," riep het, "ontferm u en kom met gezwinde spoed de vrouw van Amor, een aardig meisje, te hulp in haar nood!"
In golven stroomde het zesvoetig volkje toe en ieder leverde met grote inzet zijn bijdrage om de stapel korrelsgewijs te schiften: alles werd apart gelegd en uitgezocht, soort bij soort, waarna elk zich ijlings uit de voeten maakte.
Bij het vallen van de nacht keerde Venus terug van het bruiloftsbanket, wankelend van de wijn en in een wolk van parfum, haar hele lichaam omkranst met fonkelende rozen, en zij kreeg in het oog hoe nauwgezet die wonderlijke taak was uitgevoerd. "Dat is niet jouw werk, misselijk kind," riep zij uit, "dat komt niet uit jouw handen. Nee, dit is het werk van de man die, tot jouw en ook zijn eigen nadeel, verliefd op jou is geraakt." Zij wierp het meisje een homp grof brood toe en begaf zich bedwaarts.
Intussen zat Cupido alleen in een enkel kamertje ergens achterin het huis, in eenzame opsluiting en onder zware bewaking. Zo zou hij zijn wond niet kunnen openhalen door zijn algeheel gebrek aan zelfbeheersing en bovendien zijn beminde niet kunnen ontmoeten. Op die manier werden de geliefden dus uit elkaar gehouden en bevonden zij zich gescheiden onder één dak, alwaar zij een verschrikkelijke nacht doorwoelden.
Juist toen Aurora aangaloppeerde, liet Venus Psyche bij zich roepen. "Zie je dat woud," vroeg zij, "daarginds langs de rivier, helemaal langs de oevers, en dat onbegaanbare struikgewas dat uitziet op een nabije bron? Daar grazen schapen die zijn bekleed met de pure glans van blinkend goud, zonder enige vorm van bewaking. Van dat kostbare vlies dien jij terstond, je ziet maar hoe, een pluk wol te verkrijgen en bij mij af te leveren. Aldus luidt mijn besluit!"
Gewillig ging Psyche op pad, zij het niet om gehoorzaamheid te betonen maar om een uitweg uit haar ellende te zoeken door een sprong van de rivierrots. Maar vanuit de rivier begon de bron van zoete muziek, het groene riet, dat van godswege werd ingeblazen door een zacht ritselend, lieflijk briesje, als volgt te orakelen. "Ach Psyche," ruiste het, "wat heb je een ellende te verduren! Maar wil toch niet mijn heilige wateren bezoedelen door jouw rampzalige dood, en zet op dit uur ook je schreden nog niet naar die geduchte schapen, zolang zij nog aan de brandende zon hun verhitting ontlenen en met wilde woestheid buiten zichzelf zijn en met hun scherpe hoorns, keiharde koppen en soms giftige beten tot verderf van stervelingen tekeergaan. Wacht totdat de middag de zonnegloed heeft verminderd, totdat de dieren door de kalmte en frisheid van de rivier tot rust zijn gekomen. Jij kunt hier zolang onder die rijzige plataan, die samen met mij van de waterstroom drinkt, ongezien schuilen. Maar zodra de waanzin van die schapen is bedaard en hun aandacht is verslapt, moet je schudden aan het gebladerte in het woud daar vlakbij. Je vindt er dan het wollige goud, dat overal tussen de kromme stammen vastzit."
Aldus wees dat eenvoudige, menselijke riet de arme, arme Psyche de weg naar de redding. Het waren zorgvuldige instructies, waar zij goed naar luisterde en niet passief bij bleef - ze zou er geen spijt van krijgen. Ze hield zich heel precies aan alles, gapte gemakkelijk wat van het zachte, gele goud, en bracht er een schoot vol van terug bij Venus.
Maar zelfs deze tweede gevaarlijke opdracht vermocht haar meesteres niet tot gunstig commentaar te bewegen, nee, zij fronste de wenkbrauwen. "Het ontgaat mij niet," sprak zij met een bittere glimlach, "welke loverboy ook dit wapenfeit op zijn conto heeft. Maar nu zal ik eens grondig bezien of jij met heuse dapperheid en ware wijsheid bent begiftigd. Zie jij die bergtop, daar hoog boven die steile rots, waar donker water uit een zwarte bron omlaag vloeit en vervolgens wordt opgevangen in het bassin van een dal vlakbij, om daar de moerassen van de Styx en de dof borrelende Cocytus-stroom te voeden? Daaruit, uit de diepste klatering daar bovenin moet jij in dit flesje wat ijskoud vocht putten en mij dit per omgaande ter hand stellen." En met die woorden overhandigde zij haar een uit kristal geslepen vaasje en deed er nog wat zwaardere dreigementen bij.
Psyche zette er naarstig de pas in en begaf zich naar de hoogste bergtop, om dan tenminste dáár het eind van haar ellendige leven te vinden. Maar zodra zij in het aanpalend gebied van voornoemde bergrug belandde, zag zij de fatale moeilijkheid van haar enorme taak. Want een kolossaal, rijzig rotsblok, onbegaanbaar in zijn oneffenheid en glibberigheid, braakte er midden uit een stenen muil afschuwelijke wateren uit, die dadelijk na uit de diepten achter de verticale kier te zijn opgeweld neergutsten langs de steile wand, om vervolgens uit het zicht te verdwijnen in een uitgeholde smalle geul, en zo onmerkbaar de nabijgelegen vallei binnen te vloeien. En kijk, links en rechts kropen grimmige draken vanuit de holle stenen te voorschijn, de nek gerekt, de ogen waakzaam opengesperd, de pupillen op wacht voor een nimmer aflatend toezien. En nu begonnen ook de wateren zich spraakzaam te verdedigen: "Ga weg!" riepen zij alsmaar, en "Wat doe je? Kijk uit!" - "Waar ben je mee bezig? Pas op!" - "Rennen!" en "Dit wordt je dood!." Psyche kon geen kant op, stond nu zelf als versteend: hoewel fysiek aanwezig was zij er met haar zinnen niet langer bij. Bedolven onder de last van het onhandelbare gevaar ontbeerde zij zelfs de laatste troost, die van tranen.
Maar de ernstige ogen van de goede Voorzienigheid bleven niet blind voor de ellende van een onschuldige ziel. Want ineens was daar de vorstelijke vogel van de almachtige Jupiter, met zijn vleugels aan weerskanten gespreid, de rovende adelaar. Indachtig zijn diensten van weleer, toen hij onder Cupido's leiding de Phrygische wijnschenker naar boven had gehaald, schoot hij ook nu precies op tijd te hulp en eerde de macht van de god tijdens de beproevingen van zijn eega. Hij verliet de hemelse dreven in de hoogte en streek voor het meisje neer.
"Naïef kind!" zei hij, "van dergelijke dingen heb jij geen verstand. Denk je nu echt dat jij aan deze hoogheilige en evengoed hardvochtige bron ook maar een druppel kunt ontfutselen of hem zelfs maar kunt aanraken? Zelfs voor de goden, ja, voor Jupiter in eigen persoon zijn deze wateren vreeswekkend, dat heb jij toch minstens horen verluiden! En je weet toch wel dat de eden die jullie zweren bij goddelijke machten, door de goden veelal gezworen worden bij de majesteit van de Styx? Kom, geef dat kruikje maar."
En meteen pakte hij het beet en snelde heen om het met water te vullen. Balancerend op zijn geweldige, wiekende vleugels en links en rechts roeiend vloog hij tussen de kaken van de slangen met hun grimmige tanden en driedubbel gespleten trillende tongen. Het water bood verzet en dreigde hem dat hij weg moest gaan nu het nog kon. Toch kreeg de vogel er wat van te pakken: hij veinsde het te komen halen op bevel van Venus en namens haar te handelen. Dat maakte hem de toegang wat gemakkelijker.
Zo kreeg Psyche tot haar vreugde een vol kruikje en bracht dit inderhaast terug naar Venus. Maar zelfs toen kon ze de wil van de woedende godin niet verzoenen, nee, zij uitte nog zwaardere, ergere dreigementen aan haar adres.
"Volgens mij," sprak zij met een dodelijke glimlach, "ben je een soort heks, een machtige tovenares, nu jij mijn lastige opdrachten zo vlijtig ten uitvoer hebt gebracht. Maar er is nog één dienst, liefje, die je mij moet bewijzen. Hier, neem dit doosje en ga op weg vanuit het daglicht tot in de onderwereld en de doodse verblijven van niemand minder dan Orcus. Overhandig het doosje aan Proserpina en zeg erbij: 'Venus verzoekt u haar een weinig van uw schoonheid te zenden, net voldoende voor een enkel dagje. Want al wat zij daaraan bezat is getaand en vergaan tijdens de verzorging van haar zieke zoon.' Maar zorg dat je niet te laat terug bent, want ik heb het nodig om mij op te maken voor mijn bezoek aan het theater van de goden."
Toen voelde Psyche dat haar lot werkelijk een dieptepunt had bereikt. De sluier was nu weggetrokken en ze werd regelrecht naar de ondergang geduwd, ze besefte het overduidelijk. Dat kon toch niet anders, nu ze werd gedwongen uit vrije wil en op eigen voeten naar de Tartarus en de schimmen af te reizen? Zonder verdere aarzeling begaf ze zich naar een heel hoge toren om zich daarvan omlaag te storten. Want langs die weg, zo meende ze, kon ze prachtig rechtstreeks tot in de onderwereld afdalen. Maar de toren brak ineens uit in mensentaal: "Waarom springen, arm kind, en jezelf van kant maken? Waarom zo een, twee, drie bezwijken onder deze laatste gevaarlijke taak? Want is je geest eenmaal gescheiden van je lichaam, dan ga je inderdaad naar de diepste Tartarus, maar je komt er met geen mogelijkheid meer vandaan.
Luister naar me. Niet ver hiervandaan ligt de beroemde Griekse stad Sparta. Vraag naar de Taenarusberg, in het aangrenzend, ongebaand gebied. Er is daar een luchtschacht van Dis, met achter die gapende toegang een onbegaanbaar pad. Als je de drempel overschrijdt en je op dat pad waagt, kom je regelrecht pal voor Orcus' paleis uit. Maar loop dan niet zomaar door die duisternis zonder wat bij je te hebben: houd in beide handen een in mede gedrenkte gerstekoek en in je mond twee muntstukken. Als je een flink eind van het pad des doods hebt afgelegd, kom je een manke ezel met een lading hout tegen, en een al even manke ezeldrijver. De man zal jou vragen hem even wat takken aan te reiken die van zijn lading zijn afgevallen. Maar zorg dat je geen woord zegt, ga zwijgend aan hem voorbij! Binnen de kortste keren kom je dan bij de rivier der doden, waar Charon de baas is. Hij heft onmiddellijk tol, en alleen zo wil hij reizigers in zijn aaneengelapte sloep naar de andere oever overzetten. Ook onder de doden leeft dus hebzucht! Zelfs Charon, Dis' tollenaar, die grote god, doet niets voor niets. Zo moet een armoedzaaier in zijn laatste uur nog om reisgeld bedelen, want heeft hij geen koperen muntje bij de hand, dan zal niemand hem de laatste adem laten uitblazen! Je moet die slonzige oude man als veergeld een van de munten geven die je bij je hebt. Maar let erop dat hij hem persoonlijk en eigenhandig uit je mond haalt. Als je de trage stroom oversteekt, strekt een man die in het water drijft, een oude dode, zijn halfvergane handen naar je uit met de bede hem het bootje in te trekken. Maar laat je niet vermurwen: medemenselijkheid streng verboden!
Zodra je de rivier over bent en een eindje gelopen hebt, zie je oude weefsters die een doek aan het weven zijn. Zij zullen je vragen een handje te helpen bij het werk. Ook dat mag je echter met geen vinger aanraken. Dat alles en nog veel meer zijn hinderlagen van Venus: zij hoopt dat jij minstens één koek uit handen laat vallen. En denk niet dat het verlies van zo'n onbenullig gerstekoekje niets uitmaakt, want raak je een van beide kwijt, dan krijg je het daglicht nimmer meer te zien! Er is daar namelijk een enorme hond met een drievoudige, reusachtige kop, een geweldig, angstaanjagend beest, dat met zijn bulderende muilen de doden toeblaft. Hij kan hun inmiddels geen kwaad meer doen en probeert vergeefs hen bang te maken. Pal voor de deur ligt hij, voor de duistere ruimten van Proserpina, altijd op wacht, de bewaker van het holle huis van Dis. Maar snoer hem de mond door hem één koek ten prooi te laten en je passeert hem probleemloos en komt dadelijk binnen bij Proserpina zelf.
Zij zal je vriendelijk en welwillend ontvangen, je uitnodigen om comfortabel te komen zitten en toe te tasten aan een welvoorziene dis. Neem echter plaats op de grond, vraag om een korst brood en eet die op. Maak vervolgens bekend waarvoor je gekomen bent, pak op wat je wordt voorgezet en aanvaard de terugtocht. De woestheid van de hond moet je wegnemen met het resterende koekje, en het muntje dat je bewaard hebt is voor de inhalige schipper. Als je zo de rivier over bent en je eigen sporen terugzoekt, kom je weer uit bij dit koor van hemelse sterren. Maar één ding druk ik je met alle nadruk op het hart: maak vooral het doosje dat je bij je hebt niet open! Kijk er niet in, denk zelfs niet te nieuwsgierig aan die verborgen schat van goddelijke schoonheid!"
Zo bracht die verziende toren zijn orakeltaak ten einde. Psyche talmde geen moment en toog naar de Taenarus, waar zij zich volgens de voorschriften voorzag van munten en koekjes en begon aan haar hellevaart. Stilzwijgend liep ze voorbij aan de kreupele ezeldrijver, gaf de veerman zijn riviertol, negeerde de wens van de drijvende dode, wuifde de listige verzoeken van de weefsters weg, bracht de vreeswekkende dolheid van de hond tot rust met een stuk koek en trad binnen in Proserpina's huis. Noch tegen de gerieflijke stoel noch tegen het zalige eten dat de gastvrouw haar aanbood zei ze gretig ja, maar haar voor de voeten gezeten vergenoegde zij zich in alle bescheidenheid met wat doodgewoon brood en bracht de boodschap van Venus over.
Terstond werd het doosje op geheime wijze gevuld en gesloten. Zij nam het op, smoorde het hondse geblaf met het foefje van het tweede koekje, gaf de schipper het overgebleven muntstuk en rende aanmerkelijk viever uit de onderwereld terug. Maar toen zij weer in het stralende licht was gekomen en een begroeting had uitgesproken, toen, ondanks haar haast om de haar opgedragen taak te volbrengen, raakten haar gedachten bevangen door onbezonnen nieuwsgierigheid. "Wat doe ik toch dom!" zei ze. "Ik vervoer hier goddelijke schoonheid, maar ik haal er nog geen drupje vanaf voor mijzelf. En dat terwijl ik dan misschien zo mijn knappe geliefde kan behagen!"
En met die woorden opende zij het doosje. Er zat niets in, geen spoor van schoonheid, enkel doodse, waarlijk Stygische sluimer. Eenmaal door de deksel aan het licht gebracht, maakte die zich dadelijk van haar meester en omhulde al haar ledematen met een dikke mist van slaap. Ter plekke zeeg ze neer op het pad, geheel overmand. Daar lag ze dan, roerloos, niets meer dan een lijk in ruste.
Cupido's wond was inmiddels helemaal geheeld, en nu hij weer op krachten kwam, kon hij de afwezigheid van zijn lieve Psyche niet langer verdragen. Via het raam hoog bovenin de slaapkamer waar hij was opgesloten glipte hij naar buiten. Zijn vleugels waren door die rustperiode aardig opgeknapt en hij kon dus veel sneller vliegen en snelde op zijn Psyche af. Met zorg wiste hij de sluimer bij haar weg en stopte die terug in het doosje, zijn oorspronkelijke plaats. Daarna wekte hij Psyche met een onschuldig pijlprikje. "Kijk nu toch, arm kind," zei hij, "die nieuwsgierigheid van jou was je bijna opnieuw fataal geworden! Vooruit, breng nu maar eerst nijver de taak ten uitvoer die jou op mijn moeders bevel is opgelegd. En laat de rest maar aan mij over."
Met die woorden verhief haar minnaar zich licht van zinnen op zijn vleugels en Psyche leverde prompt Proserpina's geschenk bij Venus af.
Cupido werd intussen verteerd door zijn hevige liefde. Pips en verschrikt door de plotselinge striktheid van zijn moeder greep hij terug op een oude truc: met vlugge vleugelslag drong hij door tot in de hoogste hemelregionen, om daar een smeekbede af te steken tot de grote Jupiter en zijn zaak te bepleiten.
Daarop kneep Jupiter Cupido eventjes in de wang, bracht diens hand bij zijn mond en drukte er kussen op. "Meester," sprak hij, "zoon van me, nooit heb jij mij in ere gehouden, zoals mij dat krachtens besluit der goden toekomt. Nee, dit hart van mij, waarin de wetten der elementen en de omloop der sterren worden bestierd, daar sla je telkens weer wonden in, dat bevlek je keer op keer met aardse lustaanvallen, en in strijd met wetten (de Julische incluis) alsook de openbare zeden heb je mijn goede naam en faam te grabbel gegooid door schandelijke echtbreuken. Slangen, vuur, wilde beesten, vogels, kuddedieren - tot allerlei vormen degradeer je mijn statige verschijning! Desalniettemin zal ik, indachtig mijn gematigd karakter en gezien het feit dat je onder mijn eigen ogen bent groot geworden, aan al je verzoeken voldoen. Maar wacht je voor rivalen! En mocht er thans op aarde een machtig mooi meisje rondwandelen, dan moet jij mij voor deze gunst een wederdienst bewijzen middels haar."
Zo sprak hij en hij gaf Mercurius orders de goden terstond in vergadering bijeen te roepen. Ingeval iemand bij de zitting der hemelingen verstek liet gaan, zou die voor een boete van tienduizend sestertiën worden aangeslagen. Dat maakte indruk en de hemelse theaterzaal raakte in een ommezien gevuld. Gezeten op zijn hoge troon legde de rijzige Jupiter onderstaande verklaring af.
"Waarde goden uit het Muzenregister, deze jongeman hier heb ik eigenhandig naar de poort der volwassenheid gebracht, dat is u allen genoegzaam bekend. Thans is het tijd de heethoofdige aanvechtingen van zijn jongelingsjaren op enigerlei wijze te beteugelen, zo heb ik besloten. Hij is nu wel genoeg in opspraak gekomen door die dagelijkse roddelpraat over echtbreuken en allerhande liederlijke praktijken. Elke gelegenheid daartoe moet worden weggenomen: die jeugdige flierefluiterij moet aan huwelijksketenen worden gelegd! Hij heeft voor een meisje gekozen en haar maagdelijkheid geroofd. Hij mag haar hebben, hij mag haar houden, laat hij zijn Psyche omarmen en voorgoed van zijn liefde profiteren."
"En jij, dochter," sprak hij, het gelaat naar Venus toegewend, "kijk maar niet zo sip en vrees niet voor je hoge afkomst of je status naar aanleiding van dit huwelijk met een stervelinge. Ik maak er een gelijkwaardig huwelijk van, een wettige verbintenis, die juridisch geheel in orde is."
En dadelijk liet hij Mercurius Psyche ophalen en hemelwaarts brengen. Hij reikte haar een beker ambrozijn met de woorden: "Neem en drink, Psyche, en je zult onsterfelijk zijn. Nooit zal Cupido de band met jou verbreken, jullie huwelijk blijft bestaan tot in de eeuwen der eeuwen."
Weldra werd een overvloedig bruiloftsmaal aangericht. Op de ereplaats lag de bruidegom aan, innig met Psyche omarmd. Zo lag ook Jupiter er met zijn eigen Juno, en alle andere goden keurig op rij. Jupiter kreeg een beker nectar (dat is echte godenwijn!) uit handen van zijn eigen wijnschenker, de herdersjongen, terwijl de overigen werden bediend door Liber. Vulcanus was de chefkok, de Horae gaven alles een purper aanzien middels rozen en andere bloemen, de Gratiën sprenkelden overal parfum en de Muzen gaven een welluidend gezang ten beste. Apollo vertolkte een lied met citerbegeleiding en Venus deed een prachtig dansje op de maat van de zoete muziek. Zij had de zaak zo geënsceneerd dat de Muzen een koorlied ten gehore brachten, terwijl een sater de dubbele fluit blies en een kleine Pan declameerde op de melodie van de herdersfluit.
Aldus trad Psyche officieel in het huwelijk met Cupido. En toen de tijd rijp was kregen zij een dochtertje. Wij noemen haar Genoegen.
*   *   *
Samenvatting
Het klassieke verhaal uit de Metamorfosen van Apuleius. Een beeldschone koningsdochter, Psyche, steekt de godin van de schoonheid, Venus, naar de kroon. Deze wordt dan ook woedend en stuurt haar eigen zoon, Cupido (Amor), er op uit met een list. Amor en Psyche worden echter verliefd op elkaar; dit in weerwil van Venus' genoegens. Zij probeert dan ook van alles om het huwelijk tussen beiden te voorkomen.
Toelichting
Apuleius van Madauros vertelt in "De gouden ezel" het verhaal van Lucius, een jongeman die per ongeluk verandert in een ezel en zo allerlei avonturen beleeft. Hij hoort de vreemdste verhalen, waaronder het sprookje van Amor en Psyche.
Lange samenvatting, ontleend aan: Eric M. Moormann & Wilfried Uitterhoeve, Van Achilles tot Zeus, SUN Nijmegen, 1987.
Psyche, een koningsdochter, was zo bovenmenselijk mooi dat iedereen haar bewonderde en zelfs de verering van de godin van de liefde, Venus, erdoor werd verwaarloosd. Venus droeg in haar woede haar zoon Amor op, het meisje verliefd te doen worden op een afzichtelijk iemand. Amor werd echter zelf verliefd op Psyche en gaf aan die opdracht geen gehoor. Het gevolg was dat de veel bewonderde Psyche niemand liefhad noch door iemand werd bemind. Haar ouders gingen in hun wanhoop naar Delphi om de orakelgod Apollo raad te vragen. Deze liet hen - op instigatie van Amor - weten dat ze hun dochter moesten kleden als voor een huwelijk en haar naar de oever van de zee moesten brengen vanwaar ze zou worden weggevoerd door een vreselijk monster. De ouders brachten Psyche naar de aangegeven plaats, vanwaar ze door Zephyros, de Westenwind, werd weggevoerd naar een prachtig paleis om daar in slaap weg te zinken. De volgende ochtend verkende ze, door stemmen geleid, het wonderbaarlijke paleis. Na het vallen van de avond kreeg ze gezelschap van een bedgenoot. Ze kon echter geen blik op hem slaan, en hij waarschuwde haar geen pogingen te ondernemen om hem te kunnen zien. Psyche had een zeer gelukkige tijd, al voelde ze steeds sterker de behoefte anderen, en met name haar twee getrouwde zusters, deelachtig te maken aan haar geluk. Op haar aandrang stond Amor een bezoek van haar zusters toe. Zij werden door Zephyros naar het paleis gebracht en vervolgens bevangen door een felle jaloezie. Toen ze hoorden dat Psyche nimmer een blik op haar minnaar had kunnen slaan, hielden ze haar voor dat ze het bed mogelijk deelde met een monster. Psyche kon haar angst en nieuwsgierigheid niet langer beheersen. Ze voorzag zich van een olielamp en van een mes waarmee ze haar echtgenoot, als het een monster zou blijken te zijn, zou kunnen doorsteken. Toen ze op een nacht de olielamp ontstak, ontdekte ze tot haar opluchting dat ze het bed deelde met een prachtige jongeling. Amor werd echter gewekt door een druppel gloeiende olie en verdween om niet terug te keren. De wanhopige Psyche zocht haar bedgenoot overal, maar niemand wilde haar, object van de voortdurende jaloezie van Venus, daarbij helpen. Uiteindelijk belandde ze bij de liefdesgodin zelf, die haar belastte met vernederende en schier onmogelijke taken. Op een gegeven moment moest ze bij de koningin van het dodenrijk, Proserpina, een flesje schoonheidszalf ophalen. Ze kreeg het verzegelde flesje mee, maar kon op de terugweg haar nieuwsgierigheid niet bedwingen, opende het flesje, werd door de geur bedwelmd en geraakte in een slaap waaruit ze niet ontwaakte. Intussen was de verliefde Amor op zoek naar Psyche. Hij vond haar slapend en wekte haar met een prikje van één van zijn vleugels. Ze werd door Mercurius naar de Olympus gevoerd. Op Amors verzoek bewerkstelligde Jupiter een verzoening met Venus en verleende hij Psyche onsterfelijkheid. Alle goden namen deel aan de feestelijke bruiloft van Amor en Psyche.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Bron
"De gouden ezel (Metamorfosen)" door Apuleius. Vertaald en toegelicht door Vincent Hunink. Oorspronkelijke titel: Metamorphoses. Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2003. ISBN: 90-253-0187-8
Populair
Verder lezen