dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


Brein tegen brein


Er was eens een sjah die op een nacht niet in slaap kon komen, wat hij ook probeerde. Ten einde raad ontbood hij zijn vizier aan zijn bed en vroeg hem om raad. "Majesteit," zei de vizier, "mensen die niet kunnen slapen, beveelt men gewoonlijk aan na hun avondmaaltijd een eind te gaan lopen. Dat zuivert het bloed en regelt de ademhaling. Verontrustende gedachten verdwijnen om plaats te maken voor dromen."
"Lijkt me uitstekend," zei de sjah. "Laat de kamerdienaar mijn jas brengen en bestel zes lijfwachten om met me mee te gaan."
"Ik heb niet de indruk dat het rinkelen van sporen en het kletteren van sabels de geschiktste muziek is om iemand voor het slapen gaan te kalmeren," merkte de vizier op.
"Ben ik met u eens, maar zonder de bescherming door mijn lijfwacht zou ik in het nachtelijk duister wel eens als een beest kunnen worden neergestoken. U weet hoeveel vijanden ik heb!" zei de sjah geprikkeld en hij keek gejaagd om zich heen, alsof hij een hele troep moordenaars achter de overgordijnen vermoedde.
"Ik kan alleen zeggen, dat u aan uw avondwandeling meer genoegen kunt beleven dan op een hofbal met honderd danseressen," zei de vizier.
"Maar man, vertel me dan hoe!" riep de sjah.
"Ogenblikje," zei de vizier.
Hij kwam al gauw terug met een bundeltje lompen in de hand. "Dit is nauwelijks dikker dan een spinnenweb," zei hij, "maar het zal u meer bescherming bieden dan een harnas. Ik heb het pakje van een derwisj voor u meegebracht; hij was de meest wijze man die ik ooit heb ontmoet. Het heeft jaren in mijn kist gelegen. Als u het aantrekt en uw baard en haar enigszins in wanorde brengt, zult u eruitzien als zo'n heilige man. De meest werkschuwe bedelaar zal u geen strobreed in de weg leggen en als u door de donkerste straten van onze goede stad Isfahan wandelt, zullen uw gedachten vrijer zijn dan op de terrassen van uw paleis. Voor een derwisj gaan alle deuren open. U zult kunnen zien hoe uw onderdanen leven en u zult te horen krijgen wat ze onderling bepraten. Ik wed om mijn met goud ingelegde schaakbord en mijn ivoren stukken dat u een belevenis zult krijgen, die u lang zal heugen."
"Ik doe het. Geef me die kleren en zorg dat we niet gestoord worden," zei de sjah met een glinstering in zijn ogen.
Kort na dit gesprek sloop de meest haveloze derwisj die de stad Isfahan ooit had aanschouwd, de achterdeur van het paleis uit. Hij nam met een hoofdknik afscheid van de vizier en werd opgeslokt door de duisternis in de bochtige straten. Zelfs de eigen waarzegger van de sjah zou zijn vorst niet hebben herkend en hij was het toch werkelijk!
De sjah keerde het hoofd van de ene kant naar de andere en had het gevoel te dromen. Hij kon maar niet genoeg krijgen van al die pratende en lachende mensen om zich heen. Zijn onderdanen waren voor hem tot dusver een massa zonder gezicht geweest, want als hij ergens voorbijkwam, waren ze verplicht het hoofd in het stof te buigen. Nu kon hij hen van aangezicht tot aangezicht zien.
Van de vrolijke drukte verzeilde de sjah op een of andere manier in de stilte en verlatenheid van een volgende straat. Hij zag weinig meer, hij hoorde alleen in de verte iemand een blijmoedig liedje zingen. Hij liep op het geluid af en ontdekte in een bepaald huis een verlicht raam op de bovenverdieping. Op het gordijn tekende zich de schim af van een man, die een forse kelk in de hand hield. Bij zijn nadering werd het zingen luider en luider. Maar zodra de man de kelk aan de lippen zette, verstomde het gezang.
De sjah ging naar het huis toe en klopte krachtig op de deur. Dadelijk werd het gordijn opengerukt en een man met brede schouders boog zich naar buiten en riep met een stem krachtig genoeg om de doden te wekken: "Wat voor een bedelaar maakt daar zo laat op de avond nog kabaal? Moet ik je soms een emmer vuil water boven je kop omkeren? Wie ben je en wat heb je in mijn huis te zoeken? Zeg op!"
"Vrede zij met u," antwoordde de sjah. "Een arme derwisj is het die voor uw deur staat en hoopt zijn vermoeide leden onder uw dak te mogen uitstrekken."
"Een derwisj, zei je?" mompelde de man aan het raam niet veel welwillender. "Dat kan iedereen wel beweren. Zeg eens, heb je vanavond een maal eten gehad?"
"Ik zal u geen rijstkorrel vragen, vriend. Mannen als ik zijn niet gewend hun maag te overladen," antwoordde de sjah en zijn volle baard kon zijn lach nauwelijks verbergen.
"Nou, kom voor mijn part dan binnen," zei de zanger, smid van beroep, en hij smeet een grote sleutel naar beneden. "Maar een ding wil ik je zeggen: jij gaat rustig in een hoek zitten en je laat je niet horen. O ja, nog iets, doe de deur achter je op slot."
"Ik zal als een steen zo doof en stom zijn, beste man," riep de sjah en hij sloot de deur achter zich af en beklom de trap.
Bij het binnenkomen van de kamer zag de vorst een gezellig met bloemen gedekte tafel, waarop schalen verse vruchten en een kruik wijn stonden. Rondom de kruik waren als schapen om de herder schalen en borden met een keur van gerechten neergezet. Schalen gebraden vlees en gestoofd vlees moesten de ruimte delen met koek en gebak, met gekonfijte noten en zoute amandelen.
"Moge de beul me opknopen aan de galg als ik ooit een deugniet heb ontmoet met een paar zo slimme ogen in zijn kop, vriend!" riep de gastheer met schallende stem en hij nam zijn gast van top tot teen op. "En kijk me die schurk nou eens begerig naar mijn welvoorziene dis loeren!"
De sjah boog nederig en trok zich in een kamerhoek terug, waar hij neerhurkte en zich niet meer liet horen. De heer des huizes zette zich aan de overladen tafel, schonk zich een glas rode wijn in en begon zich vol te proppen met de talrijke heerlijkheden. Na enige tijd begonnen zijn kaken evenwel langzamer te malen, alsof ze droog graan te verwerken kregen in plaats van uitgezochte lekkernijen, en tenslotte kwamen ze tot rust. De smid staarde wezenloos voor zich uit, alsof hij in trance was.
Nog even later keerde hij zich om naar zijn gast en de beide mannen staarden elkaar aan, de smid de sjah en de sjah de smid. En opeens werd de stilte verbroken door een daverende slag, die het vaatwerk deed rinkelen.
"Ben je van plan daar tot aan de dag des oordeels te blijven zitten mediteren?" riep de gespierde smid, die het kabaal had veroorzaakt door krachtig met de vuist op tafel te slaan. "Eet een stukje mee, nu je er toch bent."
De sjah boog weer diep en zette zich zwijgend aan tafel, waar de smid hem een halve kapoen aanbood, goudbruin gebraden. "Of heb je liever dat stuk lamsbout? Of die pilaf? Je neemt maar wat je lust."
De sjah antwoordde niet, maar tastte toe, zoals hem aangeboden was. En zwijgend aten de twee mannen verder, tot de smid even kuchte, nog een glas op tafel zette, het tot aan de rand volschonk, het zijn gast aangaf en daarbij zei: "Ik weet wel, dat ik een heilig man geen wijn behoor aan te bieden, maar volgens mij ben je geen derwisj maar een oplichter en proost dus maar."
Zwijgend nam de sjah het glas aan, knikte en zwijgend zette hij het aan de lippen.
"Man, zeg nou eens wat! Vertel me eens wie je bent. Vertel me voor mijn part hoe mieren een nest bouwen. Nou ja... als je niet wil praten, moet je maar naar mij luisteren. Ik zal je vertellen wie ik ben."
De gastheer zette het glas aan de lippen en nam een ferme teug, voor hij verderging. "Ik heet Basim en ik ben smid van beroep. Mensen met een zuur gezicht zou ik wel met mijn hamer de deur uit willen jagen, maar voor een feestje of wat gein ben ik altijd te vinden, daar heb ik mijn laatste cent voor over. Van de vroege morgen tot de late avond sta ik roodgloeiend ijzer te smeden en ik heb nog nooit minder dan vijf dirham per dag verdiend. Ik ga er elke avond mee naar de bazaar en daar geef ik het uit aan eten; een dirham voor gebraden vlees, een voor wijn, een voor noten en gebak, voor de vierde koop ik kaarsen en olie voor mijn lamp en de vijfde geef ik aan die oude vrouw daar in de hoek, die speelt bij mijn liedjes. En dan ga ik thuis lekker zitten smullen en drinken. Zo gaat het hier elke dag en ik zing tot laat in de avond omdat het leven zo plezierig is. 's Morgens ga ik weer naar mijn werk en als het schemerig wordt geef ik alles wat ik verdiend heb weer uit voor mijn feestmaal."
"Maar als de sjah van morgen af nu eens alle smidswerk in Isfahan zou verbieden? Wat moet je dan beginnen? Je hebt geen cent gespaard," zei de vorst en het waren de eerste woorden die hij na zijn komst had gesproken.
"Dat zou de sjah nooit doen," zei de smid uit de hoogte. "Zelfs zijn eigen tuinman zal de schoffel bij de smid moeten halen!" Met een rimpel in zijn voorhoofd ging hij verder: "Hoe kom je toch op zo'n gek idee? Nee, dat zou de sjah nooit doen. En als hij het deed, wil ik er mijn kop onder verwedden, dat je me morgen toch weer aan een tafel zult zien zitten, die even rijk voorzien is als deze. Ik nodig je alvast uit voor morgenavond, derwisj, als je dat bent, en wee je gebeente als ik je niet zie verschijnen! Ik zal je zoeken tot in de duisterste hoek van de verste straat en je hier bij je nekvel naar toe sleuren, al moest ik de hele stad met je door!"
En daarna namen de smid en de sjah als goede vrienden afscheid. De sjah sloop het paleis binnen door de geheime achterdeur en viel in slaap zodra zijn hoofd het kussen aanraakte.
De volgende ochtend begaf hij zich naar de troonzaal, waar de emirs, de hooggeplaatste ambtenaren en andere groten uit het rijk zijn bevelen afwachtten. De sjah wenkte zijn vizier en zei met gedempte stem: "Dat was een voortreffelijke raad, vriend, er gaat niets boven een korte wandeling voor het slapengaan. Ik heb geslapen als een kind. Maar wilt u nu de magistraten van de stad opdracht geven, dat ze de omroepers uitsturen en in alle straten en op alle pleinen het volgende bevel laten afkondigen: 'Met ingang van hedenochtend heeft de sjah alle smeden verboden gedurende drie dagen in de stad Isfahan hun beroep uit te oefenen. Wie dit verbod overtreedt, zal met de dood gestraft worden.'"
Dit geschiedde en toen Basim bij de smederij van zijn baas kwam, vond hij de deuren gesloten en de baas zelf zat met het hoofd in de handen op de stoep.
"Jij schijnheilige ellendeling met je geitenbaard, ik wou dat je nooit een voet binnen mijn deur had gezet!" dacht de smid en hij doelde op zijn gast van de vorige avond. "Je misselijke voorspelling is wel volkomen in vervulling gegaan. Maar ik wil vanavond even lekker eten als gisteren en ik zal het klaarspelen, wacht maar!"
Hij ging er vandoor en liep de straten af en hier en daar bleef hij staan op een straathoek of voor een werkplaats. Opeens kwamen uit een deur dicht bij hem twee mannen naar buiten rennen, die de grootste ruzie hadden. De een was een waterdrager en hij wilde niet langer werken voor de ander, die zijn baas was.
"Als je water sleepte en ophield je tijd te verknoeien, zou ik je meer betalen!" riep de baas. "Overigens, ik houd je niet vast. Geef me mijn zak en mijn kruik en maak dat je wegkomt. Van jouw soort kun je er op elke straathoek twaalf in een dozijn vinden!"
"En wie hier voor u staat is er een, die niet tegen een beetje werk opziet!" riep de smid. De man kreeg erg in zijn brede schouders en zijn fatsoenlijk gezicht en gaf hem de zak en de kruik, die hij de waterdrager juist had afgenomen. Hij zei: "Prachtig, je kunt op proef werken."
En omdat Basim die dag evenveel water droeg en verkocht als de andere dragers samen, had hij tegen de avond zijn vijf dirham verdiend.
In het paleis kon de sjah nauwelijks wachten tot het donker werd. Zodra de zon onderging, trok hij zijn derwisjpak aan, maakte zijn haar en baard in de war en sloop het paleis uit, op weg naar de woning van de smid. Hij verwachtte de smid in sombere stemming te zullen aantreffen en hij vroeg zich af hoe de vrijgevige opschepper hem zou ontvangen, nu hij in een kamer zonder licht niets te eten en te drinken had.
Hij had zich vergist. De sjah kon zijn ogen nauwelijks geloven! Hij had nog niet aangeklopt of een vloed van scheldwoorden daverde uit het raam boven zijn hoofd. "Wat spijt het me, dat ik vandaag geen tijd had je te zoeken, jij ellendeling met je geklets!" schreeuwde de smid uit het raam. "Ik had je met plezier een aframmeling gegeven voor je voorspelling. Weet je wel dat de duivel, die jij opgeroepen had, vannacht de sjah in het oor heeft gefluisterd dat hij mijn beroep in de stad Isfahan moest verbieden? Ik kan werkelijk geen andere verklaring vinden voor dat plotselinge verbod, dat de sjah uitgevaardigd heeft."
"Wat vertel je me nu? Dat is een gekke samenloop van omstandigheden!" zei de sjah, die deed alsof hij schrok van de onheilstijding. "Maar beste man, ik kan het echt niet helpen. Wie heeft ooit gehoord dat de woorden van een derwisj, de armste onder de armen, doordringt tot het oor van de sjah! Bovendien, je eet er even lekker van als altijd, zie ik. Zeg eens, hoe ben je aan de dirhams gekomen?"
"Ik ben gewend mijn beloften na te komen. Heb ik je niet gezegd dat ik vanavond lekker zou eten, al zouden alle duivels ter wereld op wilde zwijnen Isfahan bestormen? Ik heb de hele dag water gedragen en ook dat heeft me vijf dirham opgeleverd. Tegen de avond heb ik er eten en drinken voor gekocht en daar zit Basim dan weer. Water dragen is eigenlijk veel beter werk dan smeden en het rondbrengen van water zal de sjah toch moeilijk kunnen verbieden."
De sjah beet op zijn lip en dacht na: de smid was hem te glad afgeweest! En toen hij aan de tafel met alle heerlijkheden zat, bleven de brokken voedsel hem in de keel steken, alsof het onrijpe appels waren.
Tenslotte deed de sjah zijn mond open. "Maar als - ik weet wel dat het volkomen onmogelijk is - maar als de sjah nu eens zo dwaas zou zijn het rondbrengen van water te verbieden?"
De sjah rekte de hals uit als een blazende gans die een passerende zwerver in de benen wil bijten. Hij keek zijn gastheer zo doordringend aan, dat er Basim een rilling langs de rug liep. Maar de smid gaf tenslotte een zware slag met zijn vuist op de tafel en riep: "Wat je daar nu zegt, kan gewoon niet gebeuren, maar als het toch gebeurt - nou, ik zeg je dat ik morgenavond even lekker zal eten als vanavond. Kom zelf maar kijken, je kunt eten en drinken zoveel je wilt."
Basim schonk het glas van zijn gast tot de rand toe vol en vergat zijn eigen glas daarbij niet. Hij hield het tegen het licht omhoog en keek met genoegen naar de sprankelende drank. Hij begon te zingen, het ene liedje na het andere, en de sjah zong dapper mee.
Toen de sjah in het paleis was teruggekeerd, kon hij de slaap niet vatten. Hij vroeg zich af, of hij de volgende dag kans zou zien de smid te glad af te zijn. Het was nauwelijks licht, toen de omroepers al te paard door de straten van Isfahan gingen en het laatste bevel van de vorst afkondigden. "Met ingang van heden zal het gedurende drie dagen verboden zijn het beroep van waterdrager uit te oefenen. Wie dit bevel overtreedt, wordt naar de galeien gezonden!"
De bevolking toonde zich nogal verbaasd over dit tweede verbod, dat nog onbegrijpelijker was dan het eerste. Men schudde het hoofd en fluisterde, dat de sjah zijn verstand moest hebben verloren. Niemand was uiteraard zo verbaasd als Basim, want die herinnerde zich wat zijn gast van de vorige avond had gezegd. "Het is net alsof ik slachtoffer ben van de kwalijke grappen van een tovenaar! Nu ja, hoe het ook zij, ik heb een belofte gedaan en mijn eer staat op het spel. Ik moet een manier vinden om aan vijf dirham voor mijn avondmaal te komen, al zou ik mijn laatste hemd ervoor moeten verkopen."
In gedachten verdiept liep Basim terug naar zijn eigen woning. Hij ging zijn kamer binnen, sloeg het deksel open van de kist in de hoek en haalde daaruit een prachtige tulband en een nog fraaier uniform te voorschijn, die hij enkele jaren tevoren van de stadscipier had gekocht. Hij kleedde zich zorgvuldig in deze uitrusting, gespte een met koper beslagen gordel om zijn middel, streek de punten van zijn gepommadeerde snor op en begaf zich op weg naar de markt. Hij zou meer kans hebben de kledingstukken te verkopen, als hij ze droeg, want nu kon iedereen dadelijk zien hoe goed tulband en jas bij elkaar pasten.
Hij kon moeilijk voorzien dat hij zijn geld veel gemakkelijker zou verdienen! Zodra hij zich op de markt vertoonde, trok er iemand schuchter aan zijn jas. Hij keerde zich om en werd onthaald op een stortvloed van woorden.
"O scherpzinnigste onder de inspecteurs, u komt precies op tijd, o, beschermer van mijn bestaan!" brabbelde een van de marktkooplui op onderdanige toon. "Ziet u die kerel daar? Die heeft zijn waren uitgestald net op de plek waar ik al drie maanden mijn zaken doe en waarvoor ik eerlijk mijn marktgeld heb betaald. Laat het recht gehandhaafd worden! Zeg die indringer dat hij mijn plaats moet ontruimen en geef hem een dikke boete! En omdat u aan mijn dank alleen ook al niet veel hebt, vorst van het recht," zei de man en liet zijn stem dalen tot gefluister, "is dit voor u." Hij liet een ronde dirham in de zak van de smid glijden.
Eer Basim de tijd had van de schok te bekomen, was de indringer al bezig zijn koopwaar bijeen te pakken. Hij boog voor de smid tot zijn voorhoofd de grond raakte en zei smekend en met betraande ogen: "Heb medelijden, brave heer, en leg een vader van zeven kleine kinderen geen al te hoge boete op. Ik beloof, dat ik me hier nooit meer zal vertonen. Ik ga naar een andere bazaar."
"Deze keer kom je er met twee dirham af, maar zorg dat ik je nooit weer onder ogen krijg!" zei Basim op strenge toon en hij stak zijn hand uit om het geld in ontvangst te nemen. Nu rinkelden er drie dirhams in zijn zak en Basims humeur ging met sprongen vooruit: "Tjonge-jonge," zei hij bij zichzelf, "dat het zo gemakkelijk is geld voor een lekker avondmaal bijeen te krijgen. Je hoeft alleen maar een mooi uniform aan te trekken. En dan kun je hier en daar iemand wegjagen en als beambte van de sjah de steekpenningen in ontvangst nemen."
Hij hoefde nu nog maar twee dirham voor zijn maal te verdienen en hij deed dat volgens dezelfde methode. Daarna haalde Basim zijn gebruikelijke boodschappen en ging prettig gestemd naar huis.
De sjah kwam die avond als derwisj verkleed zijn derde bezoek brengen en hij trof als tevoren een rijkelijk voorziene dis aan, wat hem nog vuriger deed verlangen de smid te glad af te zijn. "Die slimme Basim vindt altijd wel weer ander werk!" dacht hij. "Maar bij de zwaarden van mijn voorvaderen, ik zou liever mijn legers verslagen zien, dan te moeten verder leven in de wetenschap, dat ik hem niet klein heb kunnen krijgen. Als ik hem maar eenmaal met bedrukt gezicht aan een lege tafel kon zien zitten!"
Basim vertelde hem al heel openhartig en schaterend van het lachen, hoe hij zonder een vinger uit te steken ook die dag aan zijn vijf dirham was gekomen en bij dat verhaal brak er een stille lach door op het gezicht van de sjah.
De vorst nam die avond in een stralend humeur afscheid van zijn gastheer en de volgende ochtend zond hij een dienaar uit, die Basim naar het paleis moest brengen. Hij koesterde geen enkele vrees door Basim herkend te worden, want hij deed in zijn gouden staatsiegewaad al heel weinig aan de povere derwisj denken.
"Ik hoor juist, dat u zich als een van mijn ambtenaren hebt voorgedaan en in mijn naam boeten hebt geïnd!" zei hij, zodra Basim voor hem was verschenen. "Dergelijk bedrog kan met de dood worden bestraft. Het behaagt mij evenwel lankmoedig te zijn, want ik heb vanmorgen heerlijk ontbeten. Bovendien kwam mij ter ore, dat u het geschil met wijsheid hebt beslecht en het gepleegde onrecht met bekwame spoed ongedaan gemaakt. Dat geeft me aanleiding vertrouwen in u te stellen. Mensen als u heb ik graag in mijn dienst. Ik benoem u hierbij tot hoofdinspecteur van ons marktwezen en overhandig u dit zwaard als symbool van uw ambt. Hoed u evenwel voor mijn toorn, indien mocht blijken dat u steekpenningen aanneemt of boeten te eigen bate aanwendt. U zult daaraan waarlijk geen behoefte hebben, want aan het eind van elke maand wordt u een voortreffelijk salaris uitbetaald."
Basim wist nauwelijks of hij waakte of droomde. Hij was totaal overrompeld door de hem bewezen eer en naderhand kon hij zich nauwelijks herinneren hoe hij van het paleis naar zijn huis was gekomen. Twijfelen hoefde hij overigens niet aan zijn benoeming - het zwaard in de fraai bewerkte leren schede had hem onder het lopen bij elke stap tegen zijn been geslagen en de marktkooplui hadden diep voor hem gebogen. Hoe langer hij evenwel over het gebeurde nadacht, hoe meer zijn gezicht begon te betrekken en plotseling kermde hij, alsof zijn enige zoon levend werd begraven.
"Hoe moet ik nu vanavond mijn eten betalen? Deze keer ziet het er werkelijk somber voor me uit. De derwisj zal zich vrolijk maken over mijn lege tafel en morgen zal hij door heel Isfahan rondvertellen, dat ik eindelijk verslagen ben. Nee, dat gebeurt niet, of mijn naam is geen Basim!"
Het zwaard dat op dat ogenblik tegen zijn linkerbeen sloeg, wekte hem uit zijn sombere gedachten. Nijdig greep hij naar het gevest - en op hetzelfde ogenblik klaarde zijn gezicht op. Het was alsof de maan van achter een wolk te voorschijn kwam. Dat had daaraan niet eerder had gedacht! Hals over kop liep hij naar een opkoper, die in gebruikte wapens handelde en bood hem het zwaard aan voor zes dirham. De man weifelde geen moment, een dergelijk zwaard kon minstens twintig dirham opbrengen.
Basim liep door naar een naburige houtsnijder, die voor een dirham een houten zwaard maakte, dat niet minder goed in de schede paste dan zijn stalen voorganger. En zo was de smid, inmiddels ambtenaar van de sjah, in staat zijn gebruikelijke voorraad eten, drinken en kaarsen in te slaan om 's avonds zijn feestmaal te kunnen aanrichten. De sjah in het derwisjpakje kon zijn woede nauwelijks verbergen, toen hij 's avonds op bezoek kwam en Basim aan zijn rijk voorziene dis aantrof.
"Als de sjah morgen nu eens bevel geeft de gevaarlijke oproerkraaier, die gisteravond door de wacht is overmeesterd, in de gevangenis te zetten? En als de sjah jou dan eens zou opdragen het zwaard te trekken en de man het hoofd af te slaan?" vroeg hij de smid, nadat hij de gebeurtenissen van de dag had aangehoord.
"Net iets voor jou om onze stemming te bederven met je onheilsprofetie! Waarom zou de sjah me zoiets opdragen, terwijl hij toch een beul in dienst heeft? Vooruit, laten we eten en drinken en vrolijk zijn, want deze keer zul je beslist geen gelijk krijgen!" zei Basim en lachend hief hij het glas.
De sjah liet hem de volgende dag evenwel op de binnenhof van het paleis komen en de pas benoemde hoofdinspecteur kreeg een akelig voorgevoel, terwijl hij het houten zwaard tegen zijn been voelde slaan.
"Ik heb gehoord dat u gisteren uw plichten voortreffelijk en trouw hebt vervuld," zei de sjah en bij die woorden kreeg de smid het al te kwaad. "En daarvoor behaagt het mij u te belonen met een bijzondere eer." De sjah klapte in de handen, waarop er een met ijzer beslagen deur onderin de torengevangenis openging en twee gewapende bewakers een geboeide man uit de duistere kerker in het felle zonlicht op de binnenhof sleurden.
"Kijk de gevangene maar eens goed aan," zei de sjah op kille harde toon, "het is een dief en een wrede moordenaar bovendien. Hij verdient niet beter dan door de hand van de beul te sterven. Dit is de eer, die ik u heb toegedacht, vriend. Laat het zwaard dat ik u gisteren geschonken heb, de zaak van het recht dienen!"
De gewapende bewakers dwongen de gevangene op de knieën en wat had de smid anders moeten doen dan naar het zwaard grijpen? Zijn hand kroop overigens zo langzaam langs het gevest omhoog, dat de sjah vol ongeduld uitriep: "Nou, waar wacht u op? U wilt me toch niet vertellen dat u bang bent? Lafheid is iets, dat ik bij mijn ambtenaren niet kan dulden."
Basim zag geen uitweg meer, zond een schietgebedje op naar Allah, zette een dapper gezicht en trok in een indrukwekkend gebaar het houten zwaard uit de schede.
Een ogenblik heerste er verschrikt zwijgen, toen klonk er hier en daar op de binnenhof gefluister en onderdrukt lachen van hovelingen, die de executie bijwoonden. Vlak daarop weergalmde de stem van de sjah: "Zijn het mijn ogen die mij bedriegen of heeft een tovenaar mij teruggebracht naar mijn kinderjaren? Sedert wanneer dragen mijn ambtenaren houten zwaarden? Vertel me dat eens, hoofdinspecteur van het marktwezen! Waar is het wapen van Damasceens staal gebleven, dat ik u gisteren heb geschonken?"
"Ik weet het niet, majesteit. Ik begrijp er niets van. Het zwaard zat in de schede, bij mijn weten! De enige verklaring is dat de veroordeelde, die door mijn hand zou sterven, onschuldig is. Allah zelf heeft uit barmhartigheid een wonder verricht en mijn zwaard veranderd in een houten stuk speelgoed om zijn leven te sparen," riep de smid, zonder zelf te weten hoe hij zo gauw op deze dwaze verontschuldiging was gekomen.
Hij bleef met ingehouden adem wachten tot de toorn van de sjah op zijn hoofd zou neerdalen, maar de sjah legde hem alleen de hand op de schouder. "Jij bent de winnaar, Basim," zei de sjah met een schaterlach. "Je bent me ook deze keer te slim af geweest. Die geboeide veroordeelde is inderdaad zo onschuldig als een pasgeboren kind; dit alles was doorgestoken kaart, omdat ik nu eindelijk wel eens de slimste wilde zijn. Maar van deze dag af erken ik je slimheid en de kracht van je brein. En hierna zal ik op mijn beurt als gastheer optreden."
Met deze woorden nam de sjah de smid mee naar de feestzaal, waar ze tezamen aten en dronken en tot laat in de avond bleven praten.
Groot was de verbazing van Basim, toen het tenslotte tot hem doordrong, wie zijn tegenstander was geweest in dit gevecht van brein tegen brein en niet minder groot was zijn genoegen, nu hij zijn feestelijk avondmaal in zulk voornaam gezelschap kon genieten. En toen de sjah hem een functie in het paleis zelf aanbood, stemde Basim met graagte toe, want niets was hem liever dan een eerlijk gevecht. In de toekomst had de sjah geen trouwer onderdaan dan de vrolijke scherpzinnige smid.
*   *   *
Samenvatting
Een Iraans verhaal over de intellectuele strijd tussen de sjah en de smid. Wanneer de sjah niet kan slapen, besluit hij 's avonds na het eten - vermomd als derwisj - een wandeling te maken. Hij komt een smid tegen met wie hij een intellectuele strijd aangaat. Als de sjah tot drie keer toe zijn beroep verbiedt, lukt het de smid toch aan geld voor de avondmaaltijd te komen. Uiteindelijk erkent de sjah de smid als zijn meerdere qua scherpzinnigheid.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen