dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De dolende Peelridder


Verreweg het grootste deel van de uitgestrekte Peelvlakte is vandaag de dag drooggelegd en ontgonnen. In een gebied waar je honderd jaar geleden kon gaan noch staan, omdat je bij één verkeerde stap weg zou zinken in het verraderlijke moeras, liggen nu lieflijke dorpen door bloeiende velden en akkers omgeven.
't Was vroeger een vreemd, angstaanjagend gebied. In het vlakke zwarte land stonden overal roerloze plassen, omringd door wit wuivend wollegras en riet. Het kon er zo stil zijn dat je de vleugelslag kon horen van de overvliegende grote moerasvogels.
Een eindje verder, waar de heuvels tot diep in het veen doordrongen, stonden rond de oude schaapskooien oude, door de wind gebogen dennen, maar een huis, waar mensen en dieren woonden, was in de verste verte niet te bekennen.
Alleen aan het uiterste randje, waar de langzaam glooiende heide doodliep in het drassige moerasland, waagden zich de boeren van de dorpen uit de buurt om turf te steken die later met een hotsende boerenkar over de hobbelige hei naar het dorp werden gebracht.
't Was een geheimzinnig landschap en er gebeurden geheimzinnige dingen. Soms klonken er stemmen alsof er vlak naast je een gesprek werd gevoerd, maar als je dan om je heen keek, was er niemand te zien, want de mensen die je hoorde praten, liepen in werkelijkheid uren van je vandaan, in een heel ander deel van het gebied.
Vooral in de zomer kon je er worden verrast door luchtspiegelingen. Dan verschenen er aan de horizon bijvoorbeeld onverwacht een herder met zijn kudde schapen of en jager met zijn hond, die langzaam dichterbij kwamen. Na een korte tijd was dat allemaal weer even plotseling verdwenen als het gekomen was; het beeld loste als het ware op in de hete lucht die rusteloos over de verlaten vlakte danste.
De smalle paden die kris kras door dit land liepen, groeiden vaak dicht als ze een tijdje niet werden gebruikt en ze in de warreling van de braambossen en struiken kon je ze niet meer terugvinden. Alleen zij die van jongs af in de Peel hadden gejaagd, wisten de weg. Aan een bijna onmerkbaar kleurverschil van de bodem aan de druk onder hun voorzichtig neergezette voetzool, wisten ze hoe ze zich moesten bewegen over de broze grond, door nu eens links en dan weer rechts te stappen, terwijl aan beide kanten het slijkerige vocht van het verraderlijke moeras opbolde.
Wie over de verlaten vlakte rondzwierf met het geweer in de hand, hetzij om te jagen, hetzij om te om te stropen, had er vaak vreemd ontmoetingen. Zo kon het in de Venraaise Peel gebeuren dat er vlak voor je voeten een groot hert met breed vertakt gewei opsprong, maar voor je dan aan kon leggen en het om kon leggen, was het spookhert alweer in de morgenmist verdwenen.
Soms zag je in de verte een smeulend vuur en dan rook je al op afstand de doordringende geur van brandende schapenhoeven. Dan woei de wind uit de richting van het onpeilbaar diepe Soemeer, dat juist op de grens van Brabant en Limburg lag. Daar was de ingang van de hel, zei men, want waar kon de duivel zich beter thuis voelen dan in de Peel?
Niemand peinsde er dan ook aan om naar het meer te gaan, hoewel het goed te bereiken was als je de weg kende, want men geloofde dat de grootmoeder van de duivel zojuist de doordeweekse kleren van haar kleinzoon in het meer gewassen had en ze nu te drogen had gehangen boven een vuur dat ze op de heuvels had gestookt van schapenhoeven om er een frisse geur aan te geven. Daarom was het water van het Soemeer zo intens zwart.
In de kerstnacht luidde daar in de diepte de gezonken klok, die men eeuwen geleden via Deurne langs de ongebaande Peelwegen naar Sevenum had willen brengen. Het was slecht afgelopen met degenen die de klok vervoerden. De weg was lang en de dag kort, het liep tegen kerstmis en zo kwam pas tegen middernacht de Grootenberg in zicht, die op de grens van Limburg en Brabant ligt...
Opeens zonk een karwiel in een kuil die de heksen, die in sommige winternachten hun sabbat op de Grootenberg vierden, gegraven hadden. In de dennen rond de schaapskooi op de berg loerden de heksen naar het verongelukte span: zij zagen hoe een paar mannen naar Sevenum trokken om een andere wagen te halen en hoe er twee kerels achterbleven om de klok en de kar met het gebroken wiel te bewaken.
De heksen grepen hun kans en kwamen te voorschijn toen de twee in slaap sukkelden bij de wagen. Ze trokken de kar met klok en bewakers en al over de Peelvlakte en ze stortten het hele boeltje in het pikzwarte water van het Soemeer. Niemand heeft er nooit naar durven zoeken, maar elk jaar in de kerstnacht luidt de verdronken klok in het meer; dat hebben al vele stropers en boeren gehoord.
Als het heel stil weer was, drong het klokgelui zelfs door tot in het dorp. Dat was een teken dat er geheimzinnige dingen stonden te gebeuren. Wanneer de roerdomp zijn sombere roep liet horen, dansten er dwaallichten over de Peelvlakte. Nu en dan zweefden ze van de moerassen naar het hoger gelegen land, en keerden dan weer terug. Wie de lichtjes zag, raakte in hun ban en wilde ze volgen. Wie ze achterna ging, verdwaalde onherroepelijk in het zwarte land, en kwam nooit meer terug.
In stormachtige nachten, als gure regenvlagen over de vlakte gierden. Kon je er het eentonige klagelijke huilen horen van de herdershond die er ronddoolde sinds zijn meester op een najaarsnacht met de kudde verdwaalde en voor eeuwig in het veen verzonk.
Dan kon je op de kronkelende weg van Meijel naar Sevenum ook de noodkreet van de dolende ridder horen, die weergalmde over de vlakte. Wanneer je op dat geluid afging, dan klonk de roep steeds verder weg, en voor je het wist had je de eerste stappen gezet in de Dolle Moer, waar de grond onder je voeten wegzakte, het veen zich vastzoog rond je enkels en waar je langzaam maar zeker naar de diepte werd getrokken, tot het zwarte veenland zich weer boven je hoofd sloot. "De dolende ridder heeft niet voor niets geroepen," zeiden de dorpelingen dan tot elkaar, "er komt geen einde aan zijn wraak."
Eeuwen geleden is hij van de Maaskant met zijn mannen langs deze weg gekomen on de dorpen op het Brabantse zand in de nacht te plunderen, maar er werd op tijd alarm geslagen. Van alle kanten kwamen de boeren aangesneld, gewapend met zeisen, met dorsvlegels en turfschoppen. Tegen zo'n fanatiek vechtende overmacht was de roofridder niet opgewassen. Hij wilde naar het oosten vluchten, maar nog voor zijn mannen de Peelvlakte hadden bereikt, waren ze al ingehaald en afgemaakt door de woedende boeren. Alleen de goed bewapende ridder met zijn gouden sabel en zijn schildknaap bleven op hun sterke paarden de achtervolgers voor. In het donker raakten ze echter het spoor kwijt en ze reden in volle vaart over de weg die rechtstreeks naar het Dolle Moer leidde.
Nooit zijn ze aan de overkant gekomen en met alles wat zij bij elkaar geroofd hadden, verzonken ze in de diepte.
Ooit, zo zei men, zal de hebzuchtige ridder met zijn gouden sabel gevonden worden. Dan zal de weg van Meijel naar Sevenum weer veilig zijn, want dan zal het Dolle Moer zijn uitgedroogd en begroeid en kerktorens zullen in de Peel verrijzen.
En jawel, de dolende ridder is gevonden door een turfgraver, in het diepveen, dicht bij de oeroude weg. Zijn verguld zilveren helm, zijn leerwerk van zijn schoenen en verschillende munten die hij bij zich droeg, kun je vandaag in het museum van Leiden bewonderen, maar de gouden sabel is nooit meer teruggevonden.
*   *   *
Samenvatting
Een sage uit Meijel (Limburg) over een verdwaalde roofridder. In de gevaarlijke moerassen van de Peel verdwijnen mensen, soms met kar en al, in het niets. Dat overkomt ook een roofridder, die plunderend langs de dorpen in de Peel trekt. Nadat hij in de moerassen is verdwenen, blijven mensen nog eeuwenlang zijn noodkreet horen. Fabeltjes? In 1910 wordt de helm van de Peelridder gevonden...
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Bron
"De mooiste Nederlandse sagen en legenden" uitgegeven door Verba, Hoevelaken, 1999. ISBN: 90-5513-369-8
Populair
Verder lezen