dinsdag 19 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De magische rups


Aan de andere zijde van de aarde, waar de zon zo fel brandt dat de rotsen er scheuren van de hitte, lag eenmaal een stad. De bewoners ervan beschutten hun huizen tegen de verzengende zonnestralen door middel van bomen, die schaduw wierpen in hun tuinen en waren dankbaar voor elke koele bries uit zee. De mannen bewerkten de katoenakkers, de vrouwen en meisjes zaten thuis te spinnen, doorgaans in de lommerrijke boomgaarden.
Toen de meisjes hun werk eens opzij hadden gelegd om het brood en de vruchten op te eten, die ze dagelijks meebrachten van huis, zag de dochter van Khaftvad een verleidelijke appel in het gras liggen. Ze raapte de appel op en wilde er juist in bijten, toen ze op de steel een grote dikke rups zag zitten. Het was een prachtig getekende rups en de kleuren deden denken aan die van een met juwelen bezet sieraad.
"Jij wordt mijn talisman," zei het meisje lachend en ze liet de rups aan haar vriendinnen zien. "Voortaan zal ik driemaal zo snel kunnen spinnen. Het lot heeft me niet voor niets dit juweel in de schoot geworpen."
De andere meisjes schaterden van het lachen, daarna gingen allen aan het werk en rups was al gauw vergeten. Maar 's avonds toen de opzichter de strengen katoen begon te tellen, bleek tot aller verbazing dat de dochter van Khaftvad driemaal zoveel had gesponnen als de anderen. Ze zette nu de rups voorzichtig in haar spinkistje en voerde hem de volgende ochtend een stukje appel en 's avonds kon ze driemaal zoveel werk inleveren als de snelste spinster onder haar vriendinnen.
"Wat is het toch, dat jouw vingers zo lenig maakt, meisje?" vroegen haar ouders al spoedig. "Misschien heeft de goede fee zelf je wel tot haar zuster uitverkoren, want ons huis bloeit als gevolg van jouw spinnen. Vertel ons wat je geheim is."
Het meisje opende haar kistje, waarin de rups leefde en liet haar ouders het diertje zien. Het glansde in de schemering in fraaie blauwe kleuren en de felgekleurde ruiten op zijn flanken deden denken aan het kostbaar mozaïek, waarmee de troonzaalwanden van de sjah waren verfraaid.
Khaftvad en zijn vrouw staarden met grote ogen naar de prachtige rups en begonnen hem te voeren met de beste honing die in de stad te krijgen was, en met boter en melk. Ze deden dat elke dag en de rups werd dan ook al spoedig zo groot en dik, dat hij niet meer in het spinkistje paste. Zodra Khaftvad dit merkte, timmerde hij een grote cederhouten kist met een appelboom in het deksel gesneden. Onder het uitspreken van gebeden bracht het gezin de rups naar zijn nieuwe woonplaats over en het dier gedijde er voorspoedig. En hoe meer de rups groeide, hoe meer het vermogen van Khaftvad aanwies.
De brave man hield overigens vrijwel niets van zijn nieuwe rijkdommen voor zichzelf; hij besteedde het geld om het lot van zijn medemensen te verbeteren. Hij werd een geliefd man en een man van aanzien onder zijn stadgenoten en men benoemde hem tot burgemeester. Hij vervulde zijn ambt zo wijs en waardig, dat zijn stad van katoenspinners bekend raakte door het hele land. Khaftvad bleef onder dat alles de eenvoudige man, die hij altijd geweest was. Zijn grootste genoegen was bij de kist met de rups te zitten en in de schemering van zijn huis de mysterieuze gloed en de vreemd gekleurde patronen op zijn flanken te bewonderen.
Op zekere avond had hij zich weer aan deze liefhebberij overgegeven en bij die gelegenheid deed er zich iets vreemds voor. Terwijl hij naar de tekening van de rups keek, was het alsof de vlekken de vorm van letters aannamen en die letters rangschikten zich tot woorden en hij las Rijkdom heeft afgunst en strijd ten gevolge. Khaftvads ogen staarden strak naar die merkwaardige voorspelling op de rug van de rups, maar even later doofden de gloeiende letters en het deksel van de kist viel met een doffe slag dicht.
De burgemeester dacht lange tijd na over de waarschuwing van de rups en op zekere dag gaf hij bevel een zwaar versterkt fort te laten bouwen op een hoge kaap, die ver in zee uitstak.
Snel verrees er hoog boven de branding een bouwwerk, zoals niemand tevoren ooit had aanschouwd. De torens reikten tot in de wolken, die de kantelen in een waas van witte nevel hulden en het werd omsloten door een drievoudige gordel van versterkingen. In de rotsbodem van de eerste binnenhof liet Khaftvad zijn mannen een gat hakken ter grootte van een diepe put. Met zeven sterke touwen werd de rups van Khaftvad daarin neergelaten; het dier was inmiddels de cederhouten kist ook ontgroeid. Op bevel van de burgemeester werd de put bewaakt door een afdeling van zestig soldaten, die de rups van al het nodige voorzagen, elke dag opnieuw. Ze kookten zijn voedsel in een pan met zeven oren, waaruit men een regiment troepen had kunnen voeden.
De dochter van Khaftvad hield zelf toezicht op de bereiding van de rijst met honing, boter en melk, de zoete pap die de rups het liefst at. Als het regende en de wind kilte aanvoerde, legden de manschappen een deken van dunne zijde over de put om de rups warm en tevreden te houden. Zonder de magische kracht van dit dier zou - zoals elke stadsbewoner inmiddels wist - de voorspoed voorgoed verdwijnen.
Maar de rups gedijde voorspoedig tot ieders blijdschap en de ruimen van de koopvaardijschepen, die uitvoeren naar andere landen, lagen vol met bergen blanke katoenstrengen en die brachten, stevig en glanzend als zijde, buitensporig hoge prijzen op de markten op. Geen enkel naburig land, dat niet van afgunst op deze bloeiende stad was vervuld. Prinsen en heersers uit omringende streken trachtten de stad met geweld in te nemen, maar de een na de ander leden zij de nederlaag aan de muren van het fort op de rotsen. De magische macht van de rups beschermde de stad als een hemels schild en uit dank liet Khaftvad het beeld van de rups als embleem boven de stadspoort graveren.
De mare van Khaftvads onoverwinnelijkheid verspreidde zich door heel Perzië en kwam ten slotte ook sjah Ardasjir zelf ter ore.
"Een of andere katoenspinner heeft een knol gezadeld en speelt voor heer; heerser in zijn kasteeltje van bordpapier! Ik zal hem leren hoe hij oorlog moet voeren!" riep Ardasjir met schrikwekkend stemgeluid. Hij begon een leger samen te trekken van uitzonderlijke gevechtskracht, alsof hij de strijd moest aanbinden tegen de machtigste vijand ter wereld.
Uit zijn hoofdstad trok hij zuidwaarts in de richting van de zee. De krachtige wind huilde langs de monsterlijke koppen, gegraveerd in het koper van helmen en schilden en deed de vaantjes aan de top van de lansschachten wapperen, zodat de ruiterstoet de indruk wekte van een lange reuzenslang met rinkelende schubben.
Met donderend geweld trok het machtige leger op ten strijde. En reeds spoedig kreeg het aan de horizon de daken in zicht van de stad van Khaftvad. De kleurige linten aan zijn gevleugelde helm wapperden de sjah na, terwijl hij aan de kop van zijn legermacht voortgaloppeerde en de hand al aan het zwaard sloeg om het op te heffen als teken tot de aanval. Helaas - zijn zwaard leek vastgeroest in de schede en zijn paard leek als aan de bodem genageld.
Over zijn schouder keek Ardasjir naar zijn manschappen. Ook zij waren tot de laatste verstard - de ruiters, de boogschutters, de lansiers en de krijgers met hun zwaarden en stokken; zelfs hun banieren hingen slap in de roerloze lucht.
Op hetzelfde ogenblik werden de verstarde linies bestookt door een hete windvlaag. De lucht werd plotseling donkerrood en duisternis viel over de landstreek. Zodra de donkere wolk was weggetrokken, begon de zon onbarmhartig op de ruggen van mannen en paarden te branden, het was alsof ze zich in een hete oven bevonden.
Eer de sjah en zijn krijgsmacht de kans kregen te bekomen, naderde in stormaanval een afdeling van Khaftvads gewapende ruiters. Ze sloegen bloedig toe, de ene golf paardenvolk na de andere stortte zich op de vijandelijke gelederen. De kurassiers van de sjah, die dropen van het zweet in hun gloeiend hete harnassen, bezwijmden van hitte en dorst. Mannen en paarden stortten neer; glinsterende zwaarden vielen in het zand. De strijd was beslecht nog voor hij goed en wel was begonnen.
Ardasjir zag in dat de nederlaag onvermijdelijk was en liet de hoornblazers de aftocht blazen. Bij de klanken van de hoorn kwamen de mannen van de sjah tot zichzelf. Ze wendden de teugel en galoppeerden snel weg in de richting van een meer in de bossen, dat zowel water als schaduw beloofde.
Onder de bomen sloegen ze hun kamp op voor de nacht. Lange tijd zat de sjah peinzend met het hoofd in de handen en vroeg zich af, hoe het mogelijk was dat Khaftvad zo gemakkelijk had gewonnen. Hij begon geloof te hechten aan de geruchten, waarover hij zich tevoren vrolijk had gemaakt. Het zag er wel naar uit, dat de stad van Khaftvad beschermd werd door een magische macht!
Terwijl hij daar zat te peinzen, kreeg de sjah in de gaten, dat hij rammelde van de honger. Hij stond op, gaf bevel aan het spit een gemest schaap te braden en hij nodigde zijn voornaamste generaals uit zijn maal met hem te delen met het voornemen, hun om hun mening te vragen.
Pas had evenwel de legerkok het gebraden schaap opgediend, of de hoge veldheren werden opgeschrikt door een pijl met zwarte schacht, die geen meter van de sjah in de grond sloeg. Met bevende hand trok de sjah de pijl uit de grond en zag, dat er een briefje aan was bevestigd. De tekst luidde:
"Uw leven ligt in onze hand en kan u snel ontnomen worden,
zoals deze pijl aantoont. Verzamel uw manschappen en laat ons
met rust. De rups binnen Khaftvads muren is machtiger dan elke sjah ter wereld.
De sjah verbleekte. Hij voegde zijn gezelschap enkele gemompelde woorden toe en trok zich terug. Alleen in zijn tent gezeten, overwoog hij wat hem te doen stond. De magische rups moest gevonden worden en onschadelijk gemaakt. Er moest ogenblikkelijk een spion worden uitgezonden om poolshoogte te nemen. In feite bleek dat evenwel niet nodig te zijn, want toen de sjah zijn plan ontvouwde, kwam een van de manschappen uit zijn leger naar voren en verklaarde alles van de rups af te weten.
De sjah praatte langdurig en ernstig met zijn soldaat en als gevolg van dit onderhoud gaf hij bevel het leger schijnbaar aanstalten te doen maken tot de terugtocht. Maar de sjah wilde alleen de waakzame mensen uit Khaftvads ommuurde stad misleiden.
Zodra de mannen van de sjah buiten het bos kwamen, dat zich met een uitloper uitstrekte tot op enkele mijlen van de stad, gaf de aanvoerder bevel ongezien het kamp op te slaan. Hij zette wachten in een paar van de hoogste boomtoppen en gaf opdracht dadelijk rapport uit te brengen, als ze de gloed van een vuur op de muren zagen.
"Dat vuur zal het sein betekenen, waarop een snelle afdeling ruiterij tot de aanval op het fort moet overgaan," zei de sjah.
De vorst gespte zijn zwaard los, zette zijn helm af en trok zijn met goud ingelegde wapenrusting uit, waarna hij zich in de gewaden van een rijke koopman stak. Hij begaf zich met een aantal van zijn dapperste mannen naar het fort. De ruggen van tien muilezels bezweken haast onder de last van de zijden stoffen, pelzen en juwelen, waarmee ze beladen waren en onder twee aparte zakken, die brokken lood en tin bevatten.
Bij het invallen van de duisternis bereikten de sjah en zijn mannen de stadsmuren en bonsden op de poort. De aanvoerde van de persoonlijke lijfwacht van de rups riep: "Werda?" en kreeg het volgende antwoord:
"Hé daar, vriend. Ik ben een koopman uit Khorasan, maar ik sta niet voor deze muren om mijn waren aan te bieden. Mijn huis is niet een van de armste en mijn gezin leeft in welstand - aanschouw mijn zes zoons hier om me heen. En deze tien muildieren vervoeren geschenken voor u en voor uw mannen. Ik ben gekomen omdat een zeker verlangen mij geen rust meer liet - ik wil met eigen ogen de rups van de machtige Khaftvad aanschouwen! Ik heb zoveel wonderbaarlijks over hem horen vertellen, dat ik niet zal ophouden om toegang te smeken eer ge me binnenlaat."
De lijfwacht zag de zakken op de muildierruggen en kreeg zin in de kostbaarheden, die ze moesten bevatten. De aanvoerder gaf opdracht de poort te openen en de koopman en zijn gezelschap werden binnengelaten. De zogenaamde koopman stalde zijn geschenken voor het wachthuis uit en zette er vijf kruiken wijn naast, die van de rug van de achterste ezel waren getild.
De mannen die de put met de rups moesten bewaken, konden niet nalaten de wijn te proeven en vervolgens de kruiken tot op de bodem te legen. Het duurde maar even of er werd druk gelachen en geschertst. En toen de rups gevoerd moest worden, konden ze het er niet over eens worden, wiens beurt het was dit werk te verrichten.
"Maak er geen probleem van, vrienden," zei de koopman. "Waarom de stemming met meningsverschillen te bederven? Mijn zoons en ik zullen het een eer vinden de grote rups zijn avondmaaltijd te brengen. Indien u geen bezwaar hebt, doen we het dadelijk."
"Nou, heel graag!" riep de lijfwacht als uit een mond. "Hier staan de spullen die u nodig hebt en daar brandt een vuur. Maar zorg dat de pap niet aanbrandt. De rups is nogal kieskeurig."
De mannen hielden hun bekers bij om ze opnieuw te laten vullen met de voortreffelijke wijn; de koopman had nog een aantal kruiken laten neerzetten.
En zo konden Ardasjir en zijn mannen onopvallend hun werk doen. In plaats van met boter werd de grote pot gevuld met brokken lood en tin, die door het vuur roodgloeiend werden. Vervolgens repte de sjah zich met de pot naar de put van de rups. Dit was het beslissende ogenblik. De sjah was ervan overtuigd dat de stad zich zou overgeven, als de rups eenmaal dood was.
De rups die vol ongeduld op zijn avondmaaltijd wachtte, stak de kop boven de rand van de put uit en opende wijd de bek, waarna de mannen van Ardasjir de pot met gesmolten metalen optilden en leeggoten in de gapende muil van de rups.
Diep uit de put klonk een gorgelend sissend geluid en daarna leek het te donderen. Vlak daarop braakte de put een huizenhoge kolom uit van groene rook, die zich in de lucht oploste - en het werd stil. De rups van Khaftvad was dood!
Voldaan begaf Ardasjir zich naar het hoogste punt van de muren en legde met trillende vingers een vuur aan, terwijl zijn mannen naar de poort stormden, die ze wijd openzetten. De gewapende soldaten van de sjah trokken bij het zien van de vuurgloed ijlings op tegen de onbewaakte muren en bezetten het fort. Men zocht de burgemeester en nam hem gevangen terwijl hij sliep.
De volgende morgen verkondigde de sjah zegevierend zijn overwinning en de stadbewoners aanvaardden somber hun nederlaag. Alleen de burgemeester vermoedde dat de rups was gestorven en in zijn goedhartigheid betreurde hij meer de dood van de rups dan zijn eigen lot, dat hem wachtte in handen van de sjah.
*   *   *
Samenvatting
Een arabisch-verhaal uit Perzië.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen