zaterdag 27 april 2024

Volksverhalen Almanak


De redder in nood


De redder in noodEr was eens een sjah, die meer zorg voor zijn schatten had dan voor zijn land. Voor een fraai gesneden smaragd kon een onbekwame luitenant generaal worden en voor een snoer parels kon een veroordeelde dief zijn vrijheid herkrijgen. Sadi, de aangestelde bewaker van de koninklijke schatkamer, was de voornaamste beambte in het paleis en wat hij beweerde was voor de sjah van meer gewicht dan de raad van al zijn raadsheren.
Toen zijn vrouw hem een zoon schonk, wist de sjah niet beter te doen dan de jongen door Sadi te laten opvoeden. "Laten de professoren en die eigenwijze onderwijzers zich maar bij hun boeken houden," zei de sjah. "Ze zijn geen van allen waardig mijn erfgenaam op te voeden. Mijn bewaker van de schat is de enige die berekend is voor deze taak. Indien hij zijn zorgen al zo voortreffelijk aan mijn schat weet te wijden, zal de jonge prins stellig geen zorg te kort komen."
En zo gebeurde het dat Sadi volledige zeggenschap kreeg over de zoon van de sjah. Maar Sadi was niet minder bezeten van de kostbaarheden en edelstenen dan zijn vorst. Ze beheersten zijn gedachten en in plaats van zijn leerling te onderwijzen in de geheimen van het uitspansel en de loop van de sterren, hem te leren dat de aarde verdeeld was in oceanen en continenten en dat er mensen in andere landen woonden, sprak hij alleen over aardse rijkdom. Het duurde dan ook niet lang of de prins dacht alleen nog aan ringen, armbanden en sierspelden, bezet met kostbare stenen.
Op zekere dag kwam Sadi ter ore dat een Joodse handelaar uit de verre stad Constantinopel in hun woonplaats was aangekomen en zijn intrek in de herberg had genomen. Deze Joodse koopman bood een zeer bijzondere collectie edelstenen te koop aan. Sadi stelde zijn pupil dadelijk van de komst van deze man op de hoogte, in de hoop dat de prins hem een passende beloning voor zijn inlichting zou geven.
Maar zoals vaker voorkomt, het ging niet zoals hij verwacht had. De zoon van de sjah bracht een bezoek aan de Joodse koopman, verzocht de edelstenen te mogen zien en bood de handelaar de helft van de door hem gevraagde prijs. De onfortuinlijke koopman weigerde te verkopen en prins en handelaar kregen het geducht met elkaar aan de stok. Op zeker ogenblik trok de zoon van de sjah - opgehitst door Sadi die hem vergezelde - zijn zwaard en bracht de vreemdeling een zware slag toe, waaraan hij even later stierf.
Toen het doodsbericht van de Joodse koopman de sjah ter ore kwam, was hij buiten zichzelf van woede. Zonder plichtplegingen liet hij zijn zoon in de gevangenis werpen, terwijl Sadi al zijn bezittingen verbeurd hoorde verklaren en hij zelf uit de stad werd verbannen.
Zonder doel door de streek zwervend bereikte Sadi tegen het vallen van de avond een eindeloos lijkend bos, waarin hij verdwaalde. Tevergeefs trachtte hij tussen de dichte begroeiing de weg terug te vinden en daarbij liep hij over een diepe kuil, afgedekt met een licht vlechtwerk van takken. Het was de val die een jager voor wilde dieren had opgezet, en Sadi viel erin.
Bij het eerste ochtendgloren kwam Sadi met afschuw tot het besef in welke gevangenis hij was opgesloten, want hij ontdekte de kuil te delen met een leeuw, een aap en een slang! Zijn eerste gedachte was dat de leeuw hem zou verscheuren, maar het dier stak geen klauw naar hem uit.
Sadi bedwong zijn angst en trachtte rustig na te denken. Veel verder kwam hij daarmee niet, daar het hem duidelijk werd dat hij, ook als de leeuw hem spaarde, van honger zou omkomen.
Terwijl diepe wanhoop hem overviel daar tussen de aap, de slang en de leeuw, werd over de rand van de put het hoofd van een man zichtbaar.
"O, vriend, u bent me door de hemel gezonden in het uur van mijn bangste nood!" riep Sadi. "Aanschouw mijn ellende, brave man, en red me van dit gruwelijk lot!" Het was alsof de man zich had voorbereid, want hij haalde een opgerold touw uit zijn zak en liet het in de kuil zakken. Maar de aap deed er het eerst een greep naar en werd dan ook door de onbekende opgehaald.
"Ooit zul je er dankbaar voor zijn, dat je het leven van een simpele aap hebt gered," zei de aap tegen de voorbijganger. "Dieren blijven altijd dankbaar. Maar als je nu ook die man, die bij me in de kuil zat, redt, kun je daarvan nog wel eens spijt krijgen."
De onbekende schonk geen aandacht aan wat de aap hem toevoegde, maar liet het touw snel voor de tweede maal zakken. Deze keer kwam er een veel zwaarder gewicht aan te hangen en de helper was er dan ook van overtuigd een man op te hijsen. Hij schrok danig, toen hij opeens een woeste leeuw in de ogen keek!
"Wees maar niet bang, brave kerel," zei de leeuw. "Wie weet komt er nog eens een dag waarop ik je kan belonen voor het redden van mijn leven. Maar als je beslist ook die mens daar beneden wilt redden, zou hij je wel eens met ondank kunnen belonen."
De onbekende schonk ook aan de leeuw geen aandacht meer, maar raapte zijn krachten bijeen voor een laatste poging. De koning der dieren verdween tussen het hoge gras.
Deze keer was het de slang, die zich om het touw kronkelde, voor Sadi het kon grijpen. Hij werkte zich snel naar boven. Zodra zijn platte kop en gespleten tong boven de rand verschenen, keek hij de onbekende aan met die starre blik, die wilde beesten doet verlammen.
"Mag ik je een raad geven," zei de slang. "Laat die man daar beneden aan zijn lot over, als je geen slachtoffer van zijn ondank wilt worden. Als je mij ooit nodig mocht hebben, ik heb mijn hol in de stadsmuur."
De voorbijganger was een te goedhartig mens om een dergelijke raad op te volgen. Het touw daalde dan ook voor de vierde keer en de voormalige bewaker van de schatkist werd eindelijk opgetrokken uit de put, alsof hij een baal meel was. Zijn dank uitte hij zo uitbundig, dat zijn redder er een kleur van kreeg. Nooit tevoren waren hem zoveel schone beloften gedaan als op dat ogenblik. Sadi legde het snikkende hoofd tegen zijn schouder om zijn dankbaarheid ten volle te tonen en vertelde vervolgens zijn verhaal zodanig, dat het leek alsof hij door de sjah onrechtvaardig was behandeld.
Beide mannen gingen uiteen en de vreemdeling, die een koopman was, verliet het land en vestigde zich elders. Het ging hem zo goed, dat hij rijk werd en terugkeerde naar zijn geboorteland Perzië met buidels vol geld en met zijden stoffen en kostbare artikelen beladen ezels. Hij volgde de weg die hij jaren tevoren gekomen was en die weg voerde door een bos.
"Hé, is dit niet het bos waar ik de schatbewaarder van de sjah het leven heb gered?" riep hij, streek langs zijn voorhoofd en herinnerde zich met een vluchtige lach Sadi's woorden van dank en zijn schone beloften. De aap, de leeuw en de slang herinnerde hij zich nu ook, maar minder goed. Dat waren ten slotte maar wilde dieren geweest.
De koopman was enige tijd verder gereden, toen hij zijn weg versperd zag door een bende rovers, die onverhoeds van tussen de bomen te voorschijn sprongen en zijn paard bij de teugel grepen. Ze dwongen de koopman af te stijgen, beroofden hem van zijn geld en goederen en van zijn ezels. Ze zetten hem hun messen op de keel en zeiden: "Wat moeten we nu met jou doen? We zullen je moeten doodsteken, want als we je laten leven, stuur je ons de politie van de sjah na. De doden spreken niet."
Er was er evenwel niet een bij, die tot daden overging. De rovers waren minder moedig dan ze leken. Ten slotte werd er besloten de koopman met een stevig touw aan een oude eik te binden. Nadat dit was gebeurd, verdween de bende in het struikgewas.
"De dood door het zwaard zou een barmhartiger einde zijn geweest dan dit," dacht de beklagenswaardige koopman. "Of ik word door de wilde dieren verscheurd of ik sterf van honger." En hij begon om hulp te roepen.
Zijn kreten drongen door tot de aap, die hij uit de kuil had getrokken. Het dier sprong van tak tot tak en van boom naar boom en vond de eik waaraan de arme man was vastgebonden. Voor de koopman zijn verbazing te boven was, had de aap het touw al doorgebeten en hij was vrij.
"Je bent los, vriend," riep de aap blij en de koopman sloeg dankbaar zijn armen om de hals van de aap. De aap nam de koopman mee naar de plek, waar hij zijn voorraad noten, in de zon gedroogde vijgen en wilde druiven bewaarde en de koopman stilde zijn honger. Nadat hij genoeg had gegeten, begon hij aan zijn gestolen schat te denken, waarvoor hij zoveel jaren hard had gewerkt.
"Wees maar niet bang," zei de aap. "Daar gaan we ook iets aan doen. Wacht hier tot ik terugkom." De aap verdween tussen de bomen. Hij wist van alle dieren in het bos het best wat er zich daar afspeelde en de schuilplaats van de rovers was hem allang bekend.
Verscholen achter een grote keisteen hield de aap de rovers in het oog, die hun maal kookten en er na het eten op uittrokken voor een nieuwe wandaad. De aap sloop hun schuilplaats binnen. Snel bond hij alle zakken met goud en kostbare stenen aaneen en sleepte ze aan een liaan naar de plek waar de koopman wachtte. De ezels volgden hem met de goederen.
Weer overstelpte de koopman de aap met dankwoorden, nam afscheid van hem en vervolgde zijn weg door het bos. Nadat hij enige afstand had afgelegd, schrok hij hevig van een luid brullen, uitgestoten door een forse leeuw die hem de weg versperde. De koopman schreeuwde van angst en meende dat zijn eind gekomen was. Zijn verbijsterde blik nam evenwel waar, dat de leeuw met de staart kwispelde en daarna verwonderde het hem nauwelijks meer het dier te horen zeggen: "Eens heb je mijn leven gered. Nu kan ik je belonen door je mee te nemen naar mijn hol, waar je rust en voedsel zult vinden."
De koopman ging mee, hoewel hij zijn angst maar moeilijk te boven kwam. Om de aandacht van de leeuw af te leiden, begon hij zijn ervaring met de aap te vertellen.
"Het past de koning der dieren niet, minder edelmoedig te zijn dan een eenvoudige kleine aap," zei de leeuw. "Ik zal u zo dadelijk een vorstelijk bewijs van mijn dankbaarheid geven."
Hij bracht de koopman een fraai ingericht hol binnen en verklaarde: "Al wat u hier ziet, vriend, beschouw het als uw eigendom. Maak het u gemakkelijk. Maar ik heb een verzoek: beloof me niet te zullen vertrekken, voor ik terug ben van de tocht die ik heb te maken."
Dat beloofde de koopman aan de leeuw en ze namen afscheid van elkaar. De leeuw had met zijn tocht geen ander doel dan het zoeken van een geschenk voor de koopman in overeenstemming met de waardigheid van een dierlijke vorst, maar hij wist in het geheel niet welk geschenk het moest zijn en waar hij het kon vinden. De leeuw dwaalde wat door het bos en kwam uit bij een kasteel. Hier was lang geleden de jonge prins door de sjah gevangen gezet wegens de moord op de Joodse koopman. Het kasteel dat slechts door een lage muur werd beschermd, stond aan de uiterste rand van het bos. Het kostte de leeuw weinig inspanning over het muurtje te springen; hij deed het en verschool zich tussen wat heesters; hij wilde wel eens weten waar hij zich bevond.
Niet veel later verscheen er iemand om de hoek van het huis en dat was de prins in eigen persoon. Hij had op zijn tulband een sieraad met een saffier zo groot als een duivenei. De leeuw moest de ogen even dichtknijpen, want hij werd verblind door de schittering van deze fraaie edelsteen in het zonlicht. De erfgenaam van de sjah had ook in gevangenschap zijn liefde voor kostbare edelstenen niet verloochend en men had hem bij wijze van gunst deze ene saffier, die een vermogen waard was, laten houden. Hij was er zo aan gehecht geraakt, dat hij de steen 's nachts naast zijn bed had liggen.
"Twee vliegen in een klap!" dacht de leeuw. "Die jongeman lijkt me een smakelijk ontbijt en die schittersteen is een vorstelijk geschenk voor de koopman." Hij besprong de prins en sloeg hem met forse klauw tegen de grond. Hij griste de saffier weg, sprong over de muur en wandelde door het bos terug naar zijn hol; ontbijten kon hij naderhand wel doen.
"Kijk eens hoe hij schittert!" riep hij, zodra de koopman hem kon horen. "Dit is mijn geschenk aan u voor het redden van mijn leven. Moge deze steen uw hart verheugen tot aan het eind van uw dagen!"
Leeuw en man namen hoffelijk afscheid van elkaar en op raad van de leeuw begaf de koopman zich op weg naar de hoofdstad, die niet ver van het bos lag. Daar hoopte hij Sadi te vinden, de man die hij lang geleden uit de kuil had getrokken.
"Al zou hij me alleen maar onderdak voor de nacht geven. Als dieren hun dankbaarheid op zo ontroerende wijze hebben getoond, zal de mens zeker niet achterblijven," dacht de koopman onderweg. Tegen de morgen bereikte hij de stadsmuren en stuitte bij de poort op een woelige oploop, want 's nachts was de moord op de prins bekend geraakt. Was de beklagenswaardige prins ten prooi gevallen aan een roofdier of hadden dieven hun spoor willen uitwissen door het te doen voorkomen dat de prins door een roofdier was aangevallen, toen ze er met de kostbare saffier vandoor gingen?
De mensen bleven gissen, maar niemand kon zeggen wat er in feite gebeurd was.
Nadat hij enige tijd door de straten had gedwaald, vond de koopman het huis waar Sadi woonde. Hij stiet de deur open en trof Sadi thuis; de man omarmde de koopman met tranen van ontroering. Toen de koopman zich eindelijk uit de armen van zijn gastheer had losgemaakt en de twee mannen achter dampende koppen koffie aan tafel zaten, begon de koopman te vertellen wat hem was overkomen. De aap had hem zijn gestolen bezit terugbezorgd en de leeuw had hem een fraai sieraad met een saffier gegeven, dat waardig was de tulband van de Heerser aller Gelovigen te tooien. Maar het zou niet meevallen een koper te vinden voor zo'n uitzonderlijke edelsteen.
"Ik geloof, vriend, dat jij in deze stad wel het best op de hoogte moet zijn met de prijzen van edelstenen en de kringen, waarin men ze koopt," zei de koopman nog. "Ik ben om raad en hulp gekomen, want ik wil de saffier van de hand doen. De steen is veel te kostelijk voor mijn tulband. Overigens heb ik meer aan te bieden dan deze saffier - kijk maar!" De koopman opende de zak, die hij bij zich had. Er rolden grote aantallen juwelen uit, gesmede vaten, parels en andere kostbaarheden en Sadi moest zich aan zijn kruk vastklemmen om niet van verbazing achterover te slaan.
Op hetzelfde ogenblik was het lot van de koopman bezegeld. Sadi had op slag de saffier herkend als het bezit van de vermoorde prins en de juwelen die de koopman in het buitenland had verworven, waren kostbaarheden zoals hij ze altijd graag in zijn bezit had willen hebben.
"Het zal niet moeilijk zijn de koopman de moord op de prins en diefstal van de saffier in de schoenen te schuiven," dacht Sadi. "Het hele keizerlijk hof weet immers, dat deze saffier aan de prins heeft toebehoord en de steen is in het bezit van de koopman het meest overtuigend bewijs van diefstal en moord, dat een rechter maar kan verlangen. Of hij wil of niet, de sjah zal me voor dit blijk van trouw moeten belonen en me mijn vroeger ambt teruggeven."
En zo bereidde de boosaardige Sadi de ondergang van de eerlijke koopman voor, terwijl hij tevens zich bezon op mogelijkheden om zich de kostbaarheden van de koopman toe te eigenen. Hardop zei hij: "Geen zorgen, je zult meer voor je kostbare stenen krijgen dan je denkt. Laten we beginnen met de saffier. Dat is de duurste steen en hij zal het moeilijkst te verkopen zijn. Geef hem mij mee, ik ga er dadelijk alle juweliers en bankiers in de stad mee af, die in staat zijn er een bod op te doen. Neem tijdens mijn afwezigheid wat rust en zorg dat het je aan niets ontbreekt, kortom - doe alsof je thuis bent."
De deur was nog niet achter Sadi dichtgevallen, of de schurk repte zich met de saffier naar het paleis van de sjah en vroeg om een audiëntie. "Zie, majesteit," riep Sadi, zodra hij tot de sjah was toegelaten, "is dit niet het kostelijk sieraad met de saffier, dat uw vermoorde zoon droeg? Laat de politie in mijn huis de moordenaar gevangen nemen, hij bevindt zich daar op het ogenblik. Hij kwam me onderdak vragen voor de nacht en ik zag tussen zijn bezittingen dit sieraad schitteren."
Dadelijk renden de gewapende mannen van de sjah naar Sadi's woning en ze namen de arme koopman gevangen en voerden hem naar de sjah.
"Zeg eens, is dit sieraad van u?" vroeg de sjah. De koopman die niet op de hoogte was van de moord op de prins en ook niet wist hoe de leeuw aan de saffier was gekomen, zei zonder aarzelen: "Inderdaad. Wilt u hem toevallig soms kopen, majesteit?"
"Jij grove schurk," zei de sjah buiten zichzelf, "eerst vermoord je mijn zoon en dan heb je de trieste moed mij, zijn vader, de saffier te koop aan te bieden, die je van zijn lijk hebt geroofd! Dief, snoodaard, moordenaar! Jij zult een dood sterven, die mensen zal doen beven waar zij er ooit over horen spreken!"
De sjah gaf bevel de koopman aan een oude ezel vast te binden en door de hoofdstraten van de stad naar de donkerste kerker in de gevangenis te laten sleuren. Daar aangekomen zou hij gemarteld worden voor zijn terechtstelling.
In die duistere kerker had de koopman alle tijd over zijn lot na te denken. Maar hoe hij zijn brein ook kwelde, hij kon wat de jongste gebeurtenissen betreft, maar niet begrijpen wat er in feite aan de hand was en hoe hij in de gevangenis van de sjah was beland.
"Ik moet krankzinnig zijn," dacht hij ten slotte. "Al wat me overkomt is een dwaze zinsbegoocheling." En daarop hield hij het, tot hij werd opgeschrikt door het sissen van een slang.
"Dag, goede man," zei de slang. "Nee, kruip niet voor me weg, ik ben de slang die je eens uit de kuil hebt gered, waarin ik zat opgesloten met een leeuw en een aap en met een man, die Sadi heette. Sadi heeft aan jou zijn leven te danken, maar toch is hij degene die je hier met zijn leugens en valse beschuldigingen opgesloten heeft weten te krijgen." En de slang vertelde de koopman op welke manier Sadi hem had verraden. Nadat hij uitverteld was, zei hij nog: "Als je mijn raad had opgevolgd en die kerel in de kuil had laten zitten, zou je nu niet in deze duistere kerker liggen."
"Och, vriend," kreunde de koopman. "Ben ik er nog niet slecht genoeg aan toe zonder verwijtende woorden? Geloof me, als ik weer langs die kuil zou komen en weer iemand om hulp zou horen roepen, dan zou ik weer een touw laten zakken en hem ophalen."
"Zelfs als ik tegen je zou zeggen, dat het een schurk en bedrieger was?"
"Ja, zelfs dan en al had ik alle redenen je te geloven. We mogen niet weigeren een medemens in nood te helpen."
"Ik begrijp je niet," zei de slang. "De wetten van de mensen zijn wel heel anders dan de wetten van de dieren. Goed dan, maar op het ogenblik moet je aan jezelf denken, hoe je je leven kunt redden en hoe je de sjah kunt overtuigen van je onschuld."
"Maar wat kan ik in de gevangenis beginnen? Je ziet zelf, dat ik er flink van langs heb gehad en tot niets meer in staat ben."
"Toen je mij hielp, heb ik beloofd jou te zullen helpen," zei de slang, "als dat ooit nodig zou zijn. Nu kan ik eindelijk die belofte waarmaken en, om het zo maar uit te drukken, ik zal nog listiger zijn dan die slimme Sadi."
De slang siste doordringend en verdween. Tegen de avondschemering kwam hij terug met een zeldzaam kruid in de bek. De koopman had zijn hele leven dat soort bladeren nog niet gezien, met zo'n bloem die in het maanlicht glansde.
"Neem dit kruid," zei de slang. "Het is het enige ter wereld dat een tegengif bevat tegen het gif, dat ik even geleden in het bloed van de dochter van de sjah heb gespoten. De jonge prinses, de oogappel van haar vader, vergaat op het ogenblik van pijn. De sjah weet zich geen raad. Als je met dit kruid komt, kun je het leven van de prinses redden. Leg het maar op de wondjes die door mijn giftanden zijn veroorzaakt en dan zal de prinses ogenblikkelijk genezen. Uit dankbaarheid zal de sjah de misdaad vergeten waarvan men jou beschuldigt."
"Geloof me vriend, het gaat me niet om eer of roem, niet eens om bezit, maar mijn leven is me dierbaar," zei de koopman en hij nam het wonderkruid in ontvangst.
Luid begon hij om de bewakers te roepen en toen ze kwamen, vertelde hij hun dat hij de prinses kon genezen. Hij werd dadelijk naar haar kamer gebracht en in bijzijn van de sjah legde hij het kruid op de beet van de slang. Vrijwel dadelijk verdween de koorts, de prinses sloeg de ogen op en lachte even.
"De vreugde van uw hart is gespaard, majesteit," zei de koopman, "maar ik zal het leven laten onder beulshanden. Uw rechtvaardigheid is te groot, heerser der gelovigen, om het bloed van een onschuldig man te laten vergieten. Ik heb uw zoon niet vermoord. Sadi, de voormalige schatbewaarder in uw dienst, heeft me ten onrechte van dit misdrijf beschuldigd om uw gunst te herwinnen." De koopman deed verslag van het verraderlijk gedrag van Sadi aan de hand van wat hij zelf wist en van wat de slang hem had gezegd.
En de sjah geloofde hem. Sadi werd aan de beul uitgeleverd om de strafte ondergaan, waartoe de eerlijke koopman was veroordeeld. De sjah overstelpte de man, die met zijn goedhartigheid de genegenheid van dieren als de leeuw, de aap en de slang had gewonnen, met rijkdommen en eerbewijzen.
Nog vaak zocht de koopman zijn drie dierlijke vrienden op en ze bezochten ook hem. De koopman leefde gelukkig en werd niet alleen vermaard door zijn vriendschap met dieren, maar ook door de wijze raad die hij gaf aan de sjah, die onder zijn leiding ten slotte zijn dorst naar goud en kostbaarheden vergat en als mild en nobel vorst zijn rijk regeerde.
*   *   *
Samenvatting
Een Arabisch sprookje over de dankbaarheid van wilde dieren. Sadi, de bewaker van de schatkamer van de sjah, wordt door de koning verbannen. In het bos komt hij in een val voor wilde dieren terecht, samen met een slang, een aap en een leeuw. Een man helpt hem (en de dieren) eruit en allen beloven de man te zullen helpen als hij ooit in nood zit. Uiteindelijk blijken de wilde dieren behulpzamer en dankbaarder dan Sadi...
Toelichting
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen