vrijdag 29 maart 2024

Volksverhalen Almanak


De oudejaarsnacht


Het was de laatste dag van het jaar. Een dikke laag sneeuw lag over wegen en velden. Er was een kleine jongen onderweg; hij droeg nieuwe schoenen, en had een grijze das en een rode puntmuts. Hans heette hij. Op zijn rug droeg hij een kleine rugzak. Zijn moeder had daarin een kerstbrood en een driekoningenkaars gepakt. Ze had hem op het hart gedrukt zich goed te gedragen. Hans moest zijn grootmoeder en grootvader opzoeken. Hij moest vooral niet vergeten netjes te groeten en te bedanken en ze een vrolijk en gezegend nieuwjaar te wensen. Ja, daar zou hij aan denken.
De dagen in de winter zijn maar kort; de sneeuwwolken hingen zwaar in de lucht: en al spoedig vielen de sneeuwvlokken naar beneden, stil en dicht bij elkaar, zoals het dons van een dekbed. Toen Hans een stukje gelopen had, bedacht hij, dat hij een kortere weg kon nemen over een bospad.
De sneeuw viel in steeds grotere vlokken en tussen de bomen begon het al donker te worden. Voor Hans het wist, was het nacht geworden. De weg was dicht gesneeuwd; hij kon hem niet meer vinden. Had hij maar lucifers bij zich gehad, dan had hij de kaars kunnen aansteken en zo misschien via zijn voetsporen de weg weer terugvinden. Nu wist hij niets beters te doen, dan onder een boom te gaan zitten en te wachten tot de sterren en misschien zelfs de maan te voorschijn zouden komen.
Hoe lang hij daar gezeten had, wist alleen de duisternis. Hij was al bijna helemaal ingesneeuwd, toen hij plotseling in de verte een licht zag. Moeizaam stond Hans op en ging op het licht toe en na korte tijd stond hij voor een groot vuur. Nog nooit had hij een vuur zo helder zien branden. Om het vuur zaten twaalf grote mannen, die wijde mantels droegen.
Ze zaten daar stil en ernstig, bijna als koningen en staarden in de vlammen. Een enkele droeg een kroon van ijs op het hoofd of kronen van dennenappels; weer anderen hadden kransen van groene bladeren of korenaren. Hij die de oudste leek, hield een stok in zijn hand en pookte in het vuur, hij wendde langzaam het hoofd om en vroeg: "Ken je ons?" - "Dat dacht ik wel," antwoordde Hans. Want hij begreep dat de wijze mannen die hij hier zag, de twaalf maanden van het jaar moesten zijn. De oudste die de stok vast hield, dat was zeker december. Daarom droeg hij ook een donkere mantel.
"Vertel ons dan wie we zijn," moedigde de grijsaard hem aan terwijl hij het vuur aanwakkerde. En Hans zei het versje op dat zijn opa hem geleerd had.
Geeft januari een sneeuwtapijt,
dan zijn we gauw de winter kwijt.
Is februari kil en nat,
hij brengt ons koren in het vat.
Nooit is maart zo zoet,
of 't sneeuwt op de boer zijn hoed.
Als april blaast op zijn horen,
Is 't goed voor hooi en koren.
Veel onweer in mei
dan zingt de boer joechei.
Juni meer droog dan nat,
vult met goede wijn het vat.
Wil september vruchten dragen,
dan in juli hitte om te klagen.
Geeft augustus zonneschijn,
zeker krijgen we goede wijn.
Septemberregen op het zaad
komt het boertje wel te staad.
Oktober met groene blaan,
duidt een strenge winter aan.
Als 't in november 's morgens broeit,
wis dat de storm dan 's avonds loeit.
December veranderlijk en zacht,
geeft een winter waar men om lacht.De grijsaard met de stok knikte goedkeurend. "Omdat jij ons kent," sprak hij, "kennen wij jou ook. Je bent precies op tijd gekomen, want in deze nacht waarin het oudejaar voorbij is kan jij ons helpen. Zie je hoe klein ons vuur geworden is? Let nu goed op wat er gebeurt, als ik de stok aan broeder januari reik. Kruip dan gauw onder zijn mantel, dan zul je zien hoe het nieuwe jaar uit de sterren neerdaalt. Haast je dan en bezorg ons nieuw vuur met je kaars, want weldra zal het oude vuur uitgaan."
Toen de oude man dit gezegd had, klonk er in de lucht een geluid. Het was of machtige klokken luidden. Het geluid kwam van ver weg en van dicht bij. Het leek wel over alle landen en alle rijken op aarde te weerklinken. December richtte zich op, hief zijn stok op en riep met luide stem: "Nu broeders, gaat de staf van hand tot hand. Terwijl de nieuwjaarsklokken klinken over het land. Zegen, God die in de hemelen troont, nu alles wat op aarde woont."
Terwijl hij sprak was Hans onder de mantel van januari gekropen die hem omhulde als een grote witte nevel. Boven hem straalden en glinsterden de sterren en beneden hem bewogen de zaadjes en de kiemen in de aarde. Er kwam een klein volkje aangelopen; ze droegen lantaarns in de hand. "Hier komen wij met het nieuwe jaar!" zeiden ze.
En werkelijk, toen Hans goed keek, zag hij dat alle wortels kleine gezichtjes hadden. Het leek wel of de aardmannetjes en de elfjes bruiloft vierden. Hans was zo verbaasd over dit alles, dat hij bijna zijn opdracht vergat. Maar toen zag hij dat zijn eigen driekoningenkaars al brandde. Eén van de aardmannetjes had hem aangestoken. Hans hield zijn hand voor de kaarsvlam om hem te beschermen en sloop onder de mantel van januari vandaan. Van het vuur was nog slechts een klein beetje gloed over. Nu reikte december de staf aan zijn broeder januari. Deze nam het licht dat Hans in de hand hield en stak daarmee het nieuwe vuur aan. De vlammen sloegen hoog op, het licht was zo overweldigend dat Hans zijn handen beschermend voor zijn ogen moest houden.
Toen hij weer opkeek, was het vuur er niet meer en de twaalf maanden waren ook verdwenen. Maar de hemel was opgeklaard en boven de boomtoppen stond een volle ronde maan. Hans stond op en ging weer op weg. In het maanlicht was het makkelijk de sporen in de sneeuw te volgen tot aan de weg; en daar was het huis van zijn grootouders al. In het donker was hij het voorbij gelopen.
"Gelukkig nieuwjaar," wenste Hans, toen hij over de drempel de warme kamer binnenging. De oude mensen waren verbaasd en verheugd hem te zien, want grootvader wilde juist het bos in gaan om Hans te zoeken. Grootmoeder maakte op de kachel warme melk met kandij, maar Hans was zo moe dat hij nauwelijks kon drinken. "Laten we hem liever in bed stoppen," meende grootmoeder. "Het kerstbrood is geloof ik nog wel heel," mompelde Hans, "maar de driekoningenkaars is al bijna op, want daarmee heb ik nieuw vuur voor de twaalf maanden gehaald." Daarop viel hij in een diepe slaap.
*   *   *
Samenvatting
Een symbolisch verhaal over Oud en Nieuw uit Noorwegen. Een jongen gaat op oudejaarsavond zijn opa en oma opzoeken, maar verdwaalt in het besneeuwde bos. Hij ontdekt twaalf mannen, die de twaalf maanden van het jaar voorstellen, die rondom een vuur zitten. Hij wordt gevraagd te helpen met een goede overgang van het oude naar het nieuwe jaar.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Feest / viering
Meer verhalen over oud en nieuw
Populair
Verder lezen