De soldaat en de tsaar in het bos
In een zeker land, in een zeker rijk leefde een boer die twee zonen had. Toen kwam de rekrutering en de oudste zoon moest soldaat worden. Hij diende de tsaar trouw en eerlijk en met zoveel geluk, dat hij het in enkele jaren tot de rang van generaal bracht. Juist toen werd de nieuwe lichting opgeroepen en het lot viel op zijn jongere broer; ze schoren zijn schedel kaal, en toevallig kwam hij in hetzelfde regiment terecht waarin zijn broer generaal was. De soldaat had de generaal willen begroeten, maar geen denken aan! Deze wilde volstrekt niets van hem weten: "Ik ken je niet en je hebt mij ook niet te kennen."
Op een keer stond de soldaat op wacht in het schildwachthuisje voor de woning van de generaal; deze gaf een groot feestmaal en daarom kwamen er veel officieren en voorname heren voorrijden. De soldaat moest het aanzien dat de anderen smulden, terwijl hij niets kreeg, en hij vergoot bittere tranen. De gasten vroegen hem: "Hoor eens, soldaat, waarom sta je te huilen?"
"Hoe zou ik niet huilen? Mijn eigen broer is vrolijk en amuseert zich, maar aan mij denkt hij niet." De gasten vertelden dit aan de generaal en deze werd woedend: "Hoe kunnen jullie hem geloven? Dat zijn stomme leugens." En hij gaf het bevel hem af te lossen en hem driehonderd stokslagen te geven, om hem af te leren zich voor een familielid uit te geven. De soldaat voelde zich beledigd; hij trok zijn velduniform aan en vluchtte uit het regiment. Na lange of korte tijd geraakte hij in een woud, zo dicht en duister dat het maar door weinig mensen betreden was. Daar bleef hij voortaan en voedde er zich met bessen en wortels.
Kort nadien ging de tsaar met groot gevolg op jacht; ze reden het open veld op, lieten de honden los, bliezen op hun hoorns en het jachtgenoegen begon.
Plotseling kwam er, niemand weet waar vandaan, een mooi hert aanrennen. Het vloog als een pijl uit een boog langs de tsaar, stortte zich in de rivier, zwom naar de overkant en verdween in het bos. De tsaar zwom het achterna, galoppeerde er achteraan, keek naar alle kanten - maar het hert was nergens meer te zien. De jagers waren ver achtergebleven, en om hen heen was het dichte, duistere woud. Waar hij heen moest, wist hij niet: er was geen enkel paadje te bekennen. Hij dwaalde rond tot het avond werd en hij erg moe geworden was. Toen ontmoette hij de weggelopen soldaat.
"Gegroet, brave man," zei deze, "hoe ben je hier terechtgekomen?"
"Zo en zo: ik ben op jacht gegaan en verdwaald in het bos. Wijs me hoe ik er uit en op de weg kan komen."
"En wie ben je eigenlijk?"
"Een knecht van de tsaar."
"Nu is het te donker, laten we liever ergens in een greppel overnachten. Maar morgen zal ik je op de weg brengen."
Ze gingen op zoek naar een nachtverblijf, liepen lange tijd en zagen tenslotte een huisje. "Kijk, God heeft ons een onderkomen voor de nacht gezonden - laten we erheen gaan," zei de soldaat. Ze gingen het huisje binnen en vonden er een oude vrouw. "Goedenavond, grootmoedertje."
"Welkom, soldaat."
"Geef ons wat te eten en te drinken."
"Ik zou zelf graag iets eten, maar ik heb niets."
"Dat lieg je, oude heks," zei de soldaat, en ging op zoek in de kachel en op de planken langs de muur. En wat zag hij? De oude vrouw had van alles genoeg; zelfs voor wijn was gezorgd en er stonden allerlei spijzen gereed. Ze zetten zich aan tafel, verorberden een stevig avondmaal en gingen op zolder slapen. De soldaat zei tegen de tsaar: "Wie zichzelf beschermt, wordt door God beschermd. Laat telkens een van ons beiden rusten en de ander de wacht houden." Ze lootten er om en de tsaar moest als eerste op wacht staan. De soldaat gaf hem zijn scherpe sabel, zette hem bij de deur en verbood hem in te dommelen. Maar als er iets mocht gebeuren, moest de tsaar hem terstond wekken. Toen ging de soldaat zelf liggen en dacht: "Hoe zal mijn kameraad op wacht staan? Hij is er immers niet aan gewend. Ik zal hem maar in het oog houden." De tsaar stond en stond en begon zich slaperig te voelen.
"Waarom sta je te waggelen?" riep de soldaat opeens. "Ben je soms in slaap gesukkeld?"
"Nee," antwoordde de tsaar. "Nou, kijk dan goed uit wat je doet." De tsaar stond nog een kwartier en begon weer te dommelen. "Hé, vriendje, slaap je soms?"
"Nee, daar denk ik niet aan."
"Als je inslaapt, geef dan niet de schuld aan mij." De tsaar hield het nog een kwartier uit, maar toen verslapten zijn benen, hij zakte op de grond en sliep in. De soldaat sprong op, nam de sabel en liet hem er van lusten met de woorden: "Staat iemand zo op wacht? Ik heb tien jaar gediend en mijn superieuren hebben niet de kleinste fout van me door de vingers gezien, maar jou hebben ze blijkbaar niets geleerd. De eerste en de tweede keer heb ik het je vergeven, maar driemaal schuld is altijd schuld. Ga nou maar slapen, ik zal zelf de wacht houden." De tsaar ging liggen slapen, maar de soldaat hield de wacht en deed geen oog dicht. Plotseling werd er gefloten en geklopt: het waren rovers die het huisje binnenkwamen. De oude vrouw ging hen tegemoet en zei: "Wij hebben gasten gekregen voor de nacht."
"Heel goed, moedertje. We hebben de hele nacht voor niets rondgereden, en nu valt ons het geluk hier in de schoot. Maar laten we eerst wat eten."
"Onze gasten hebben alles opgegeten en opgedronken."
"Wel, wel, ze durven heel wat! Waar zijn ze eigenlijk?"
"Ze slapen op zolder."
"Nou, dan ga ik met hen afrekenen," zei een van de rovers, nam een groot mes en klom naar de zolder. Maar nauwelijks had hij zijn hoofd door de deur gestoken of de soldaat haalde uit met zijn sabel en het hoofd rolde over de grond. Onmiddellijk hees hij de romp omhoog en bleef staan wachten op wat er verder zou gebeuren. Ook de rovers wachtten en zeiden: "Wat voert hij zo lang uit?" Ze zonden een tweede naar boven en ook deze sloeg de soldaat dood. Zo maakte hij in korte tijd korte metten met alle rovers.
In de ochtendschemering werd de tsaar wakker, zag de lijken liggen en vroeg: "Ach, soldaat, waar zijn we beland?" De soldaat vertelde hem hoe alles was gegaan. Toen daalden ze van de zolder af. De soldaat zag de oude vrouw en schreeuwde haar toe: "Wacht eens even, oude heks, met jou zal ik afrekenen - hoe heb je het in je hoofd gehaald er hier een rovershol van te maken? Geef terstond al het geld." De oude vrouw maakte een grote koffer open en deze was vol goud. De soldaat vulde zijn ransel met goud, stopte al zijn zakken vol en zei tegen zijn kameraad: "Neem jij er toch ook van." De tsaar antwoordde: "Nee broeder, dat heb ik niet nodig; onze tsaar heeft ook zonder dat goud veel geld, en wat hij heeft, zal ook van ons zijn."
"Nou, als je er zo over denkt..." zei de soldaat en bracht hem uit het bos en naar de grote weg. "Loop door langs deze weg," zei hij. "Over een uur ben je dan in de stad."
"Vaarwel!" zei de tsaar, "en dank je wel voor je hulp. Kom me eens opzoeken, dan zal ik een gelukkig mens van je maken."
"Dat gaat niet, broeder - ik ben immers deserteur. Als ik me in de stad vertoon, word ik terstond opgepakt."
"Je moet me geloven, soldaat, de tsaar is erg op me gesteld. Als ik voor je pleit en hem vertel hoe dapper je bent, zal hij je niet alleen vergiffenis schenken, maar je bovendien belonen."
"Maar waar moet ik je vinden?"
"Kom maar rechtstreeks naar het paleis."
"Nou goed, morgen zal ik komen."
De tsaar nam afscheid van de soldaat en liep door langs de grote weg; zo kwam hij in zijn residentie. Daar gaf hij zonder uitstel aan alle slagboomwachten en schildwachten de order om aan de soldaat, zodra hij zich vertoonde, het eerbetoon van een generaal te geven. Toen de soldaat zich de volgende dag bij de slagboom kwam melden, haastte de hele wacht zich terstond naar buiten en betoonde hem eer als aan een generaal. De soldaat was verbaasd: wat had dat te betekenen? En hij vroeg: "Voor wie staan jullie in de houding?"
"Voor jou, soldaat."
Toen haalde hij een handvol goud uit zijn ransel en gaf het als fooi aan de wachters. Hij kwam in de stad en overal waar hij zich vertoonde, stonden ze voor hem in de houding - hij kon het haast niet bijhouden met zijn fooien. "Hè, wat is die knecht van de tsaar toch een kletskous. Hij heeft iedereen al ingelicht over het vele geld dat ik bij me heb," dacht hij.
Toen hij bij het paleis kwam, waren de troepen daar ook al aangetreden, en kwam de tsaar hem tegemoet in dezelfde kleren die hij op de jacht had gedragen.
Toen pas begreep de soldaat met wie hij de nacht in het bos had doorgebracht, en hij schrok heel erg: "Dat is waarachtig de tsaar, en ik heb hem met mijn sabel afgerost als mijns gelijke..." De tsaar nam hem bij de hand, dankte hem in tegenwoordigheid van het hele leger voor zijn hulp en benoemde hem tot generaal; maar de oudste broer moest weer gewoon soldaat worden.
* * *
Samenvatting
Een Russisch sprookje over behulpzaamheid. Wanneer een soldaat wegloopt uit het leger, komt hij in het bos iemand tegen, die bij een jachtpartij is verdwaald. Samen trekken ze op en komen in een hutje dat een rovershuis blijkt te zijn. De soldaat rekent een voor een af met de rovers en ze nemen bezit van het goud. Later komt de soldaat pas te weten dat de verdwaalde man de tsaar zelf was!
Toelichting
Het verhaal De zeven schone nimfen (uit Frankrijk) gaat ook over een deserteur.
Dit verhaal staat ook in het boek "Russische heldensagen" door M.A. Prick van Wely (onder de titel: Hoe een deserteur generaal werd). Daarin wordt verteld dat het verhaal over tsaar Peter de Grote gaat en een zekere Fjodor Iwanovitsj.
Trefwoorden
volkssprookje, volksverhaal, tsaar, generaal, rusland, rovershuis, rovers, deserteur, peter de grote, soldaat
Basisinformatie
- Herkomst: Rusland
- Verhaalsoort: volksverhaal, volkssprookje, sprookje
- Leeftijd: vanaf 12 jaar
- Verteltijd: ca. 11 minuten
Thema
Populair
Verder lezen